ECLI:NL:RBDHA:2021:4905

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4929
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bron van inkomen van een schoonheidssalon aan huis en de aftrekbaarheid van zakelijke uitgaven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 april 2021 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie tussen eiseres, een schoonheidssalon aan huis, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2014, 2015 en 2016. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar activiteiten een bron van inkomen vormden. De rechtbank oordeelde dat er geen objectieve voordeelsverwachting was, gezien de negatieve resultaten van de onderneming en het gebrek aan bewijs, zoals een bedrijfsplan of marktanalyse, die de verwachting van positieve opbrengsten konden onderbouwen. Eiseres had in de jaren 2014 tot en met 2016 slechts enkele behandelingen verricht en de omzet was minimaal, wat de conclusie versterkte dat de activiteiten geen bron van inkomen vormden. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees de verzoeken om aftrek van zakelijke uitgaven af. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 20/4929, SGR 20/4973, SGR 20/5512

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

7 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraken van verweerder van 12 juni 2020 en 16 juli 2020 op het bezwaar van eiseres tegen de voor het jaar 2014, 2015 en 2016 opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2021.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] . Eiseres is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 22 februari 2021 aan [eiseres] op het adres [straat] [huisnummer] te [plaats] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiseres is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 23 februari 2021 op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Overwegingen

1. Per 1 januari 2014 is eiseres een schoonheidssalon aan huis begonnen, genaamd [salon] . De activiteiten bestaan uit schoonheidsverzorging, pedicures en manicures (de activiteiten). Eiseres voert deze activiteiten vanuit een kamer in haar huurwoning aan de [straat] [huisnummer] te [plaats] .
2. Eiseres heeft op 26 augustus 2019 haar aangiften IB/PVV 2014, 2015 en 2016 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 8.473,
€ 10.921 en € 12.599. Het inkomen in de aangiften IB/PVV van deze jaren bestaat uit een uitkering van het UWV, een negatief resultaat uit overige werkzaamheid, een aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten en aftrekbare giften.
3. De omzetten en resultaten van de overige werkzaamheden bedragen volgens de ingediende aangiften IB/PVV:
Jaar
Omzet
Resultaat
2014
€ 50
-/- € 5.318
2015
€ 227
-/- € 2.995
2016
€ 147
-/- € 1.431
4. Verweerder is bij het opleggen van de aanslagen IB/PVV 2014, 2015 en 2016 afgeweken van de ingediende aangiften. Hij heeft de negatieve inkomsten uit overige werkzaamheden (activiteiten [salon] ) niet toegestaan.
5. In geschil is of de activiteiten in 2014, 2015 en 2016 een bron van inkomen vormen. Meer specifiek is in geschil of in deze jaren sprake is van een objectieve voordeelsverwachting. Zo ja, is in geschil of eiseres recht heeft op aftrek van de door haar geclaimde zakelijke uitgaven.
6. Van een bron van inkomen is sprake als wordt deelgenomen aan het economische
verkeer met het doel om voordelen te behalen en het behalen van voordelen in redelijkheid kan worden verwacht.
7. De vraag of in enig jaar sprake is van een objectieve voordeelsverwachting moet in
beginsel worden beantwoord op basis van feiten en omstandigheden van dat jaar. Feiten en omstandigheden van andere jaren kunnen echter licht werpen op het antwoord op de vraag of in het betreffende jaar sprake is van een objectieve voordeelsverwachting en mogen daarom mede in aanmerking worden genomen (vergelijk Hoge Raad
8. Nu sprake is van negatieve resultaten brengt een redelijke verdeling van de
bewijslast mee dat eiseres feiten en omstandigheden aannemelijk dient te maken die de conclusie rechtvaardigen dat sprake was van een objectieve voordeelsverwachting.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat in 2014, 2015 of 2016 objectief gezien sprake was van een redelijkerwijs te verwachten voordeel. Zij heeft niet duidelijk gemaakt waaraan zij, objectief bezien, de verwachting kon ontlenen dat met de activiteiten, in weerwil van de negatieve resultaten, positieve opbrengsten konden worden behaald (vgl. gerechtshof Den Haag 31 maart 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:794). Zo heeft eiseres bijvoorbeeld geen bedrijfsplan of een marktanalyse overlegd, waaruit blijkt dat van te voren de omzetpositie is onderzocht. De stelling van eiseres dat zij alles heeft gegeven voor haar onderneming is onvoldoende voor een ander oordeel. Daarbij weegt de rechtbank mee dat eiseres in de jaren 2014 tot en met 2016 jaarlijks slechts 2 á 3 behandelingen heeft verricht tegen betaling. De activiteiten vormen dan ook geen bron van inkomen. Het negatieve resultaat van de activiteiten (als gevolg van de geclaimde zakelijke uitgaven) kan daarom niet in aanmerking worden genomen.
10. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft eiseres geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de belastingrente naar een onjuist bedrag of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.B.K. Stroosnier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
7 april 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.