ECLI:NL:HR:2011:BP5707
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- A.R. Leemreis
- E.N. Punt
- P.M.F. van Loon
- M.A. Fierstra
- Rechtspraak.nl
Inkomstenbelasting en de objectieve voordeelsverwachting bij muzikale activiteiten
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, die op 9 februari 2010 een eerdere uitspraak van de Rechtbank te Arnhem bevestigde. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2005. Belanghebbende, die onder een artiestennaam muzikale optredens verzorgde, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, maar dit werd door de Inspecteur gehandhaafd. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende in hoger beroep ging bij het Hof. Het Hof oordeelde dat de muzikale activiteiten van belanghebbende in 2005 geen bron van inkomen vormden, omdat er geen objectieve voordeelsverwachting was. Dit oordeel was gebaseerd op de kosten die de activiteiten met zich meebrachten, die de opbrengsten overtroffen, en op de verklaring van belanghebbende dat het onwaarschijnlijk was dat zijn activiteiten op korte termijn positieve resultaten zouden opleveren.
In cassatie werd de vraag aan de orde gesteld of het Hof terecht feiten en omstandigheden van latere jaren had meegewogen in zijn oordeel over de objectieve voordeelsverwachting. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet onjuist had geoordeeld door ook gegevens van andere jaren in overweging te nemen, aangezien deze licht kunnen werpen op de situatie in het betreffende jaar. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, en oordeelde dat de klachten van belanghebbende niet tot cassatie konden leiden. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat de Hoge Raad geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten.