ECLI:NL:RBDHA:2022:167

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 januari 2022
Publicatiedatum
14 januari 2022
Zaaknummer
SGR 20/3748
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de maatregel van 30% verlaging van bijstandsuitkering wegens niet verschijnen op re-integratietraining

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres ontving sinds 2 oktober 2002 een bijstandsuitkering en kreeg op 13 december 2019 een maatregel opgelegd waarbij haar uitkering met 30% werd verlaagd voor de duur van één maand, omdat zij niet was verschenen op een Boostcamptraining op 4 november 2019. Eiseres had zich eerder afgemeld voor een andere training, maar de rechtbank oordeelde dat deze afmelding niet gold voor de Boostcamptraining. Eiseres voerde aan dat de maatregel niet terecht was opgelegd, omdat zij inmiddels een betaalde baan had en de training niet passend was. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid de maatregel van 30% kon opleggen, omdat eiseres haar verplichtingen niet was nagekomen. De rechtbank concludeerde dat de maatregel op consistente wijze was toegepast en dat er geen dringende redenen waren om van het beleid af te wijken. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3748

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H. Polat-Kiliç),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: J.A. Bogaards).

Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder bij wijze van maatregel de bijstandsuitkering van eiseres met ingang van 1 januari 2020 met 30% verlaagd voor de duur van één maand.
Bij besluit van 6 april 2020, verzonden op 8 april 2020 (het bestreden besluit), heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 9 december 2021 met behulp van een skypeverbinding op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich eveneens laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiseres ontvangt sinds 2 oktober 2002 een bijstandsuitkering, laatstelijk naar de norm van een alleenstaande.
1.2
Blijkens de rapportage van 25 juli 2019 heeft eiseres tijdens een gesprek op dezelfde datum tegenover haar klantmanager verklaard dat zij sinds 1 mei 2019 op vrijwillige basis wekelijks schoonmaakwerkzaamheden verricht bij [uitzendonderneming] . Aangezien dit een bedrijf met winstoogmerk betreft, heeft de klantmanager eiseres voorgesteld na te vragen of haar vrijwilligerswerk omgezet kan worden naar betaald werk.
1.3
Bij brief van 30 juli 2019 is eiseres uitgenodigd voor een zogenaamde Boostcamp van 7 oktober 2019 tot en met 10 oktober 2019 en een sollicitatietraining van
14 oktober 2019 tot en met 18 oktober 2019.
1.4
Bij e-mail van 3 oktober 2019 heeft eiseres zich afgemeld voor de Boostcamp van
7 oktober 2019, omdat zij sinds 1 oktober 2019 een betaalde baan heeft bij [uitzendonderneming] voor zes uur per week. Bij haar e-mail heeft eiseres een arbeidsovereenkomst van
1 oktober 2019 gevoegd.
1.5
Bij brief van 5 oktober 2019 heeft verweerder eiseres uitgenodigd voor de Haagse banenmarkt op 15 oktober 2019. Daarnaast is zij bij brief van 11 oktober 2019 nogmaals uitgenodigd voor een Boostcamptraining, ditmaal van 4 tot en met 8 november 2019 en van 11 tot en met 14 november 2019.
1.6
Bij e-mail van 14 oktober 2019 heeft eiseres aangegeven dat zij werk heeft gevonden en dat zij niet op de afspraak van 15 oktober 2019 kan verschijnen, omdat zij geen vrij kan krijgen van haar werk. Eiseres is niet verschenen op de boostcamp van 4 november 2019.
1.7
Bij brief van 14 november 2019 heeft verweerder eiseres uitgenodigd voor een hoor- en wederhoorgesprek op 21 november 2019 om haar de kans te geven om uit te leggen waarom zij niet aanwezig was bij de Boostcamp van 4 november 2019. Eiseres is niet verschenen op het hoor- en wederhoorgesprek.
1.8
Bij het primaire besluit heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres met ingang van 1 januari 2020 voor een periode van één maand verlaagd met 30%. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiseres zonder bericht van verhindering niet is verschenen bij de Boostcamp van het werkgeversservicepunt van 4 november 2019. Bij brief van 2 januari 2020, aangevuld bij brief van 13 januari 2020, heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres op grond van de Pw moet meewerken aan oproepen, opdrachten, trainingen, opleidingen en/of programma’s van verweerder en/of de door verweerder ingeschakelde externe opdrachtgevers bedoeld om haar te helpen bij het vinden van werk. Het is niet aan eiseres maar aan verweerder om te bepalen welke re-integratievoorziening voor eiseres is aangewezen om het beoogde doel, arbeidsinschakeling, te bereiken. In dit geval is eiseres zonder bericht niet verschenen voor de Boostcamptraining van 4 november 2019. Zij heeft weliswaar bij e-mail van 3 oktober 2019 een eerdere afspraak afgezegd, echter dit kan niet betekenen dat ze hiermee impliciet alle volgende afspraken heeft afgezegd. Verweerder waardeert dat eiseres zes uur per week aan het werk is, echter dit maakt niet dat zij helemaal geen beroep meer hoeft te doen op de bijstand en dat zij geen begeleiding naar werk meer behoeft. Door niet te reageren op uitnodigingen kan geen rekening worden gehouden met haar parttime werkzaamheden. Het niet verschijnen op de afspraak van 4 november 2019 levert een schending van de geüniformeerde verplichting van artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h, van de Pw op. In beginsel wordt in zo’n geval de bijstandsuitkering voor de duur van een maand met 100% verlaagd. Verweerder hanteert echter het buitenwettelijk begunstigend begeleid dat in het geval van het zonder bericht of zonder geldige reden niet verschijnen op een afspraak in het kader van de re-integratie een maatregel van 30% wordt opgelegd. Volgens verweerder zijn er in dit geval geen dringende redenen die een verdere matiging van de maatregel rechtvaardigen. Er is dan ook terecht een maatregel van 30% voor de duur van één maand aan eiseres opgelegd.
3. In beroep heeft eiseres op hierna te bespreken gronden het bestreden besluit bestreden.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Wettelijk kader
4.1
Artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pw bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de Pw en de periode van de verlaging van de bijstand, bedoeld in artikel 18, vijfde en zesde lid, van de Pw.
Op grond van artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h, van de Pw verlaagt het college in ieder geval de bijstand overeenkomstig het vijfde, zesde, zevende of achtste lid ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de verplichting om gebruik te maken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aan onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
Uit het vijfde lid van artikel 18 van de Pw volgt dat indien de belanghebbende een verplichting als bedoeld in het vierde lid (een geüniformeerde verplichting) niet nakomt, het college de bijstand met 100% voor een bij de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Pw vastgestelde periode van ten minste een maand en ten hoogste drie maanden verlaagt.
Op grond van het negende lid van artikel 18 van de Pw ziet het college af van het opleggen van een maatregel, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Op grond van artikel 18, tiende lid, van de Pw stemt het college een op te leggen maatregel of een opgelegde maatregel af op de omstandigheden van de belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven, indien naar zijn oordeel, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
4.2
De hiervoor bedoelde verordening is in dit geval de Verordening maatregelen, fraude en verrekenen bestuurlijke boete inkomensvoorzieningen Den Haag 2016 (de Verordening).
Ingevolge artikel 2.1 van de Verordening legt het college een maatregel van 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand op als een belanghebbende een verplichting bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Pw niet nakomt.
Ingevolge artikel 2.4 van de Verordening ziet het college, in afwijking van artikel 2.1 en 2.2 van deze verordening, af van een maatregel als naar zijn oordeel elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Ingevolge artikel 2.5, eerste lid, van de Verordening onderzoekt het college voordat een maatregel wordt opgelegd in alle gevallen of er naar zijn oordeel sprake is van dringende of zeer dringende redenen die, gelet op bijzondere individuele omstandigheden, noodzaken tot het opleggen van een minder zware maatregel, afgestemd op de omstandigheden van de belanghebbende.
Ingevolge artikel 2.5, tweede lid, aanhef en onder a, van de Verordening legt het college, indien naar het oordeel van het college sprake is van dringende reden als bedoeld in het eerste lid, in afwijking van artikel 2.1. en 2.2. van deze verordening, afhankelijk van de bijzondere individuele omstandigheden van de belanghebbende, een maatregel op van 30% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij het niet nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Pw.
Maatregelwaardige gedraging en verwijtbaarheid
5.1
Op grond van vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] is het opleggen van een maatregel een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor het opleggen van een maatregel is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
5.2
Verweerder heeft aan de opgelegde maatregel ten grondslag gelegd dat eiseres haar verplichting om deel te nemen aan de boostcamptraining niet is nagekomen door zonder bericht van verhindering niet te verschijnen op de boostcamp van 4 november 2019. Verweerder heeft deze gedraging aangemerkt als het niet nakomen van de verplichting om gebruik te maken van een door verweerder aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h, van de Pw.
5.3
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat geen sprake is van een maatregelwaardige gedraging en dat het niet verschijnen op de boostcamp van 4 november 2019 haar niet kan worden verweten. Volgens eiseres is de aangeboden voorziening, de boostcamptraining, namelijk niet passend, aangezien zij al een betaalde baan heeft. Daarnaast had het verweerder aan de hand van de e-mail van 3 oktober 2019, waarin eiseres uitgebreid uiteenzet dat zij het nut van de Boostcamp in haar geval niet inziet, duidelijk moeten zijn dat met deze e-mail ook de toekomstige afspraken werden afgezegd. Het had dan ook op de weg van verweerder gelegen om eiseres uit te nodigen voor een gesprek om te bezien wat de resterende mogelijkheden zijn. Dit heeft verweerder ten onrechte nagelaten. Voorts heeft de gemachtigde van eiseres ter zitting aangevoerd dat, hoewel dit niet expliciet in het beroepschrift is opgenomen, het in het bezwaarschrift van 2 januari 2020 ingenomen standpunt dat eiseres zich ook telefonisch heeft afgemeld voor de boostcamp van
4 november 2019 in beroep gehandhaafd wordt. Ten slotte voert eiseres aan de uitnodiging voor het hoor- en wederhoorgesprek niet ontvangen te hebben. De door eiseres tijdens de hoorzitting gestelde vraag waarom verweerder de uitnodiging niet per post of per e-mail heeft gestuurd, is in het bestreden besluit ten onrechte onbeantwoord gebleven.
5.4
Het is vaste rechtspraak van de CRvB [2] dat het niet aan de betrokkene maar aan de bijstandverlenende instantie is om te bepalen welke voorziening voor de betrokkene is aangewezen. Wel moet de bijstandverlenende instantie maatwerk leveren en moet de voorziening het resultaat zijn van een zorgvuldige, op de persoon toegesneden afweging.
5.5
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de boostcamp voor haar, gelet op haar persoonlijke omstandigheden, geen passende re-integratievoorziening was. Dat eiseres het nut van een dergelijke boostcamptraining niet inzag, omdat zij inmiddels een betaalde baan had gevonden, betekent niet dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen bepalen dat deelname aan een boostcamp nodig en passend was in het geval van eiseres. Uit de door eiseres verstrekte arbeidsovereenkomst volgt dat eiseres in de periode in geding contractueel gezien zes uur per week betaalde werkzaamheden verrichtte. Dit betekent dat zij voor het grootste gedeelte nog afhankelijk was van de bijstand om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien. Verder blijkt uit het dossier dat aan eiseres kenbaar is gemaakt waaruit de geboden voorziening concreet bestaat, waarom deze voorziening is aangewezen en welk tijdpad wordt gevolgd. Uit het dossier volgt dat eiseres is uitgenodigd voor een voorlichtingsbijeenkomst over de boostcamp op
30 juli 2019. Volgens de uitnodiging wordt tijdens deze bijeenkomst informatie verstrekt over de boostcamp en vindt daarna een persoonlijk gesprek plaats waarin gekeken wordt welk vervolgtraject passend is. De rechtbank maakt uit het dossier op dat eiseres naar deze voorlichtingsbijeenkomst is gegaan, aangezien zij op 30 juli 2019 de zogenaamde ‘afspraakbevestiging boostcamp & sollicitatietraining’ heeft getekend, zijnde een document waarop een afspraak voor een meerdaagse boostcamp en een afspraak voor een meerdaagse sollicitatietraining is opgenomen. Ook in de tweede uitnodiging voor de boostcamptraining van 11 oktober 2019 is opgenomen op welke dagen en op welke tijdstippen de training gaat plaatsvinden. Daarnaast is in deze uitnodiging aangegeven waarvoor de boostcamp bedoeld is en dat het zonder bericht niet verschijnen op de afspraak gevolgen kan hebben voor de uitkering van eiseres. Voorts neemt de rechtbank de in het verweerschrift opgenomen omschrijving van het boostcamptraject in aanmerking. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in dit geval voldoende maatwerk heeft geleverd. Er was voor verweerder geen grond om af te wijken van het uitgangspunt dat eiseres verplicht was tot deelname aan het traject en om eiseres, nadat zij de eerste keer niet was verschenen, niet voor de tweede keer uit te nodigen voor een boostcamp.
5.6
Vast staat dat eiseres niet is verschenen op de boostcamptraining van 4 november 2019, waarvoor zij bij brief van 11 oktober 2019 was uitgenodigd. Naar het oordeel van de rechtbank is dit aan te merken als het niet nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h, van de Pw. Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB rust de bewijslast van feiten en omstandigheden die het oordeel kunnen dragen dat eiseres geen enkel verwijt treft op eiseres. [3] Hierin is eiseres niet geslaagd. In tegenstelling tot wat eiseres gesteld heeft, kan uit de e-mail van eiseres van 3 oktober 2019 niet opgemaakt worden dat zij zich met deze e-mail eveneens voor alle toekomstige afspraken afmeldt. In deze e-mail geeft eiseres namelijk enkel aan dat zij sinds 1 oktober 2019 een nieuwe baan heeft en dat zij daarom niet naar de boostcamp van 7 oktober 2019 kan komen. Verder geeft eiseres aan dat zij zes uur per week werkt en dat deze uren flexibel inzetbaar zijn, zonder zich verder uit te laten over toekomstige afspraken. Het gaat dan ook te ver om de e-mail van 3 oktober 2019 (eveneens) op te vatten als afmelding voor alle reeds gemaakte en op dat moment nog te maken afspraken. Het had op de weg van eiseres gelegen om zich in ondubbelzinnige bewoordingen (ook) af te melden voor de boostcamp van 4 november 2019 en om verweerder te informeren over haar concrete werktijden en beschikbaarheid. Verder merkt de rechtbank nog op dat uit het dossier blijkt dat eiseres zich voor latere boostcamptrainingen, te weten die van 13 januari 2020 en 17 februari 2020, wel heeft afgemeld. Het dossier biedt verder geen aanknopingspunten om aan te nemen dat eiseres zich telefonisch zou hebben afgemeld voor de boostcamp van 4 november 2019, zoals de gemachtigde van eiseres ter zitting heeft aangevoerd. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting toegelicht dat onderzocht is of eiseres rond de datum van de boostcamp telefonisch contact heeft opgenomen met verweerder. Volgens de gemachtigde van verweerder worden alle telefonische contacten vastgelegd in een registratiesysteem en worden van al deze telefonische contacten telefoonnotities gemaakt, met name wanneer het gaat om afmeldingen van afspraken. De gemachtigde van verweerder heeft toegelicht dat rond 4 november 2019 geen telefonisch contact tussen eiseres en verweerder geregistreerd is, hetgeen betekent dat eiseres de afspraak niet telefonisch heeft afgezegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder op dit punt niet te volgen. De rechtbank acht hierbij van belang dat eiseres zowel in bezwaar als in beroep geen datum van het telefonisch contact genoemd heeft en de gemachtigde van eiseres desgevraagd ter zitting heeft aangegeven dat eiseres zich niet kan herinneren wanneer zij precies gebeld heeft. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet verschijnen op de boostcamp van 4 november 2019 eiseres dan ook worden verweten.
5.7
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat zij de uitnodiging voor het hoor- en wederhoorgesprek niet ontvangen heeft, overweegt de rechtbank het volgende. Uit het dossier blijkt dat de uitnodigingsbrief van 14 november 2019 geadresseerd is aan de juiste persoon, namelijk eiseres, en aan het juiste adres, zijnde het van eiseres bekende adres. Voorts blijkt uit de rapportage van 21 november 2019 dat de uitnodiging door de bijstandsconsulent persoonlijk op het adres van eiseres bezorgd is. Door de gemachtigde van verweerder is desgevraagd ter zitting toegelicht dat het een bewuste keuze van verweerder is om uitnodigingen persoonlijk te bezorgen, aangezien de aankomst van de uitnodigingen op het juiste adres op deze manier gegarandeerd kan worden. De rechtbank acht op grond van de rapportage van 21 november 2019 aannemelijk dat de brief van 14 november 2019 op het adres van eiseres bezorgd is. De enkele ontkenning van eiseres dat zij de brief ontvangen heeft, vormt onvoldoende grond om de juistheid van de verklaring van de bijstandsconsulent in twijfel te trekken. Hoewel de rechtbank zich kan voorstellen dat eiseres de uitnodiging graag per e-mail ontvangen zou hebben, is verweerder niet wettelijk verplicht om per e-mail te corresponderen. Voorts acht de rechtbank in dit verband van belang dat eiseres tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase alsnog de gelegenheid heeft gehad om haar zienswijze (mondeling) toe te lichten en dat zij hiervan ook gebruik heeft gemaakt. Dit heeft niet geleid tot een andere beslissing en heeft ook geen gevolgen gehad voor de inhoud van het bestreden besluit. Eiseres is derhalve, al zou zij de uitnodigingsbrief niet ontvangen hebben, niet benadeeld door de omstandigheid dat zij niet aanwezig was bij het hoor- en wederhoorgesprek.
De hoogte van de maatregel
6.1
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, was verweerder op grond van artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h, van de Pw gehouden om de bijstand van eiseres bij wijze van maatregel te verlagen. Wat betreft de hoogte van de opgelegde maatregel heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd ter zitting toegelicht dat verweerder op grond van het toepasselijke wettelijk kader, namelijk artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h, van de Pw in samenhang met artikel 18, vijfde lid, van de Pw en artikel 2.1 van de Verordening, een maatregel van 100% voor de duur van één maand had moeten opleggen. Volgens de gemachtigde van verweerder hanteert verweerder echter in gevallen zoals het huidige geval, namelijk het geval dat de bijstandsgerechtigde zonder bericht of zonder geldige reden niet op een afspraak in het kader van de re-integratie verschijnt, het buitenwettelijke begunstigend beleid dat een maatregel van 30% voor de duur van één maand wordt opgelegd. Verweerder heeft daarbij verwezen naar het op 6 december 2021 overgelegde ‘Maatregelbeleid’.
6.2
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat een verlaging van haar bijstandsuitkering met 30% niet evenredig is aan de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres daarnaast aangevoerd dat niet gebleken is dat verweerder gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden om te individualiseren die het Maatregelbeleid biedt. Aangezien sprake is van een eerste maatregelwaardige gedraging, had verweerder op grond van dit beleid moeten individualiseren en een maatregel van 0% moeten opleggen. Dit had meer recht gedaan aan de persoonlijke omstandigheden van eiseres.
6.3.1
Naar het oordeel van de rechtbank dient de maatregel van 30% in het geval van het niet verschijnen zonder bericht of zonder geldige reden op afspraken/oproepen in het kader van re-integratie, zoals opgenomen in het Maatregelbeleid, als buitenwettelijk begunstigend beleid te worden gekwalificeerd. Volgens vaste rechtspraak betekent dit dat het beleid als gegeven wordt aanvaard en dat door de bestuursrechter slechts wordt getoetst of het bestuursorgaan, in dit geval verweerder, het beleid op consistente wijze heeft toegepast. [4]
6.3.2
De gemachtigde van verweerder heeft desgevraagd ter zitting uitgelegd dat het Maatregelbeleid al sinds de invoering van de geüniformeerde verplichtingen door consulenten gebruikt wordt als praktische handleiding. Verder heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting uitgelegd dat het afstemmen, individualiseren, van een maatregel op de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene enkel mogelijk is wanneer sprake is van dringende redenen. Volgens de gemachtigde van verweerder valt de situatie van eiseres hier niet onder. Nu geen sprake is van dringende redenen kan de maatregel niet verder gematigd worden dan de 30% die op grond van het beleid wordt opgelegd bij het zonder geldige reden of bericht van verhindering niet verschijnen op een afspraak/oproep in het kader van re-integratie, aldus de gemachtigde van verweerder.
6.3.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zijn beleid op consistente wijze toegepast. Hetgeen in het bestreden besluit is opgenomen en hetgeen de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft toegelicht komt overeen met de door verweerder verstrekte kopie van het Maatregelbeleid. Op pagina 11 is onder het kopje ‘hoogte van de maatregel bij de verschillende vormen van gedrag volgend uit de geüniformeerde verplichtingen’ opgenomen dat de uitkering met 30% wordt verlaagd indien de betrokkene zonder bericht of geldige reden niet verschijnt op afspraken/oproepen in het kader re-integratie, participatie of tegenprestatie.
6.3.4
Uit het stappenschema dat op de pagina’s 5 tot en met 7 van het Maatregelbeleid is opgenomen blijkt dat de tweede stap, ‘individualiseren bij het opleggen van een maatregel’ genaamd, een uitwerking is van het tiende lid van artikel 18 van de Pw. Op grond van voornoemd artikel wordt een maatregel afgestemd op de omstandigheden van de betrokkene en diens mogelijkheden om middelen te verwerven indien, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken. Op de pagina’s 6 en 7 is onder de kopjes a. tot en met d. uitgewerkt wat hieronder valt. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat volgens het Maatregelbeleid een maatregel van 0% had moeten worden opgelegd, omdat sprake is van een eerste verwijtbare gedraging. Onder het kopje c is namelijk vermeld dat gekozen kan worden voor een maatregel van 0% of 30% als sprake is van een eerste verwijtbare gedraging en de betrokkene in bijzondere omstandigheden verkeert. In tegenstelling tot wat eiseres heeft aangevoerd, blijkt uit het dossier dat verweerder aan de hand van de beschikbare informatie gekeken heeft of in het geval van eiseres sprake is van dringende redenen op grond waarvan van het opleggen van een maatregel moet worden afgezien. Verweerder is tot de conclusie gekomen dat deze dringende redenen er niet zijn. De rechtbank is ook niet gebleken dat hiervan sprake is. Eiseres heeft zelf ook geen omstandigheden aangevoerd die aangemerkt kunnen worden als dringende redenen. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres medegedeeld dat zij niet kan aangeven waar de bijzondere omstandigheden in het geval van eiseres uit bestaan.
6.4
De beroepsgrond dat de opgelegde maatregel van 30% in het geval van eiseres niet evenredig is, kan gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet slagen. Het is namelijk vaste jurisprudentie dat bij toepassing van buitenwettelijk begunstigend beleid, gelet op het aangeduide toetsingskader, de vraag of het beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten gaat, of het beleid onredelijk is, dan wel of er sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb niet aan de orde is. [5] De bestuursrechter kan dus niet treden in de beoordeling van de vraag of zich bijzondere omstandigheden voordoen die afwijking van het buitenwettelijk begunstigend beleid rechtvaardigen.
6.5
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zij het ter zitting ingenomen standpunt van eiseres dat het beleid in haar geval nadeliger uitpakt dan het wettelijke regime niet kan volgen. Op grond van het wettelijk kader had aan eiseres namelijk een maatregel van 100% opgelegd moeten worden. Het door verweerder toepassen van buitenwettelijk begunstigend beleid heeft ertoe geleid dat aan eiseres geen maatregel van 100% maar één van 30% is opgelegd. Het toepassen van het maatregelbeleid heeft eiseres dan ook in een voordeligere en niet in een nadeligere positie gebracht.
7. Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder in redelijkheid een maatregel van 30% voor de duur van één maand heeft kunnen opleggen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. R.A.E. Bach, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1714.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 2 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2713, en 10 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4041.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 19 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2565 en 14 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:932.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 19 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2582.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 12 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2522, en 7 september 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2241.