In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Hengelo. Appellant ontving sinds 5 december 2017 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en had de verplichting om deel te nemen aan een door het college aangeboden arbeidstoeleidingstraject. Appellant weigerde echter deel te nemen aan dit traject, omdat hij dit niet kon combineren met zijn inburgeringscursus. Het college legde daarop een maatregel op, waarbij de bijstand van appellant met 100% werd verlaagd voor een periode van twee maanden. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.
In hoger beroep heeft de Raad de zaak beoordeeld en vastgesteld dat appellant de verplichting om deel te nemen aan het arbeidstoeleidingstraject niet was nagekomen. De Raad oordeelde dat het college in beginsel verplicht was om een maatregel op te leggen, maar dat de duur van de opgelegde maatregel in strijd was met de wet. De Raad oordeelde dat artikel 10 van de Afstemmingsverordening gedeeltelijk onverbindend was, omdat het onderscheid maakte in de duur van de maatregelen voor het niet nakomen van geharmoniseerde verplichtingen. De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het de duur van de maatregel betreft en heeft de duur van de maatregel vastgesteld op één maand.
De Raad heeft het college ook veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.992,- bedragen. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.