ECLI:NL:RBDHA:2022:12965

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
NL22.23423
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van de voortduring van de maatregel van bewaring van een Tunesische vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 december 2022 uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van de voortduring van de maatregel van bewaring van een Tunesische vreemdeling. De maatregel was opgelegd op 25 juni 2022 en de rechtbank heeft in deze procedure de rechtmatigheid van de voortduring van de maatregel beoordeeld, waarbij zij zich baseerde op de relevante jurisprudentie, waaronder het arrest C, B en X van het Hof van Justitie van 8 november 2022. De rechtbank concludeert dat de rechtmatigheid van de maatregel niet met redelijke tussenpozen is beoordeeld, wat in strijd is met het Unierecht. Ondanks deze constatering oordeelt de rechtbank dat er geen aanleiding is om de voortduring van de maatregel als onrechtmatig te beschouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemachtigde van eiser in de periode van 11 juli 2022 tot 28 november 2022 geen rechtmatigheidsbeoordeling heeft aangevraagd, maar dat de rechtbank wel over voldoende informatie beschikte om de rechtmatigheid van de maatregel te toetsen. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser verworpen en het beroep ongegrond verklaard, evenals het verzoek om schadevergoeding. De rechtbank benadrukt dat de bewijslast voor de rechtmatigheid van de maatregel bij de verweerder ligt en dat deze voortdurend moet worden afgewogen tegen de mogelijkheid van een lichter middel. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de omstandigheden van de vreemdeling, zoals zijn psychische toestand, niet voldoende zijn onderbouwd om de voortduring van de maatregel in twijfel te trekken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.23423

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Verweerder heeft op 25 juni 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft op 16 november 2022 tegen het voortduren van de maatregel van bewaring een zogenoemd volgberoep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage die is gedateerd op 16 november 2022 overgelegd.
Eiser heeft op 17 november 2022 beroepsgronden ingediend.
De rechtbank heeft op 22 november 2022 partijen bericht het volgberoep ter zitting te zullen behandelen.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft aangegeven geen wens te hebben om in persoon ter zitting te worden gehoord en heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Tunesische nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 1996.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij de rechtmatigheid van deze maatregel van bewaring éénmaal eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 15 juli 2022 (in de zaak NL22.12580, niet gepubliceerd) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 11 juli 2022 de voortduring van maatregel van bewaring rechtmatig is (geweest).
3. Op 8 november 2022 heeft het Hof van Justitie het arrest C, B en X gewezen (ECLI:EU:C:2022:858) en hierin het navolgende voor recht verklaard:
(…)
Artikel 15, leden 2 en 3, van richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, artikel 9, leden 3 en 5, van richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming, en artikel 28, lid 4, van verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend, gelezen in samenhang met de artikelen 6 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,
moeten aldus worden uitgelegd dat:
een rechterlijke autoriteit bij de toetsing of de uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarden voor de rechtmatigheid van de bewaring van een derdelander zijn nageleefd, op basis van de gegevens in het dossier die haar ter kennis zijn gebracht, en zoals aangevuld of verduidelijkt in de bij haar gevoerde procedure op tegenspraak, ambtshalve de eventuele niet-naleving van een door de betrokkene niet aan de orde gestelde rechtmatigheidsvoorwaarde moet vaststellen.
(…)
4. Het Hof heeft voorts onder meer het navolgende overwogen:
(…)

84 Voor de voortduring van een maatregel van bewaring is er in artikel 15, lid 3, van richtlijn 2008/115 en artikel 9, lid 5, van richtlijn 2013/33, dat op grond van artikel 28, lid 4, van verordening nr. 604/2013 ook van toepassing is op overdrachtsprocedures die onder die verordening vallen, voorzien in periodieke toetsing. Op grond van deze bepalingen moet die toetsing „met redelijke tussenpozen” plaatsvinden en betrekking hebben op de vraag of nog steeds is voldaan aan de voorwaarden voor rechtmatigheid van de bewaring. Bij bewaring in de zin van richtlijn 2013/33 of verordening nr. 604/2013 moet de periodieke toetsing steeds worden uitgevoerd door een rechterlijke autoriteit, terwijl volgens richtlijn 2008/115 de toetsing aan controle door een rechterlijke autoriteit wordt onderworpen in het geval van een lange periode van bewaring.

85 Aangezien de Uniewetgever, zonder uitzondering, vereist dat het toezicht op de naleving van de voorwaarden voor de rechtmatigheid van de bewaring „met redelijke tussenpozen” plaatsvindt, moet de bevoegde autoriteit dat toezicht ambtshalve uitoefenen, ook als de betrokkene daar niet om verzoekt.

(…)
5. De rechtbank, deze zittingsplaats, heeft op 14 november 2022 einduitspraak gedaan in één van de twee verwijzingen die tot het arrest hebben geleid (C-39/21, ECLI:NL:RBDHA:2022:11952). De rechtbank heeft in deze uitspraak onder meer het navolgende overwogen:
(…)

11. De rechtbank overweegt dat het beoordelen of de voortduring van de maatregel rechtmatig is, een verderstrekkend onderzoek behelst dan de beoordeling van de voortvarendheid waarmee verweerder handelt en de beoordeling of zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Oplegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring is immers uitsluitend bij wijze van “ultimum remedium” toegestaan. Dit betekent, naar het oordeel van de rechtbank, dat verweerder zich hier voortdurend en dus gedurende de gehele tenuitvoerlegging van de maatregel rekenschap van moet geven. Het beoordelen of kan en dus moet worden volstaan met de oplegging van een lichter middel is derhalve niet één beoordelingsmoment dat zich uitsluitend bij oplegging van de maatregel voordoet, maar vergt een voortdurende beoordeling of -inmiddels wel- kan worden volstaan met de oplegging van een lichter middel. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de rechtbank, deze zittingsplaats, van 28 september 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:10658). De rechtbank merkt op dat verweerder zich hier doorgaans ook bewust van lijkt de zijn omdat in de vertrekgesprekken die worden gevoerd geregeld vragen worden gesteld aan de betreffende vreemdeling die er op duiden dat de regievoerder zich ervan vergewist of er -inmiddels- omstandigheden zijn waaruit volgt dat kan en dus ook moet worden volstaan met een lichter middel en de maatregel van bewaring dus moet worden opgeheven. De rechtbank constateert echter dat in de zogenoemde M120 zelden een overweging is gewijd aan de -vereiste- beoordeling of kan worden volstaan met oplegging van een lichter middel. In de M120 worden de handelingen weergegeven die zijn verricht om uitzetting of overdracht te kunnen effectueren of wordt weergegeven wat de stand van de procedure is als de betrokken vreemdeling een asielaanvraag heeft ingediend en de maatregel is gegrond op de Opvangrichtlijn. De rechter dient echter alle rechtmatigheidsaspecten van de voortduring van de maatregel te kunnen beoordelen en dient daartoe ook in staat te worden gesteld.

12. De maatregel tot inbewaringstelling is een inbreuk op het grondrecht op vrijheid en daarmee het meest belastende besluit dat verweerder kan nemen. De bewijslast dat de maatregel rechtmatig is opgelegd én de bewijslast dat de maatregel gedurende de gehele tenuitvoerlegging rechtmatig voortduurt rust dan ook op verweerder. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dat het niet volstaan met de oplegging van een lichter middel een voortdurende afweging van verweerder moet zijn. Om eiser, zijn gemachtigde en de rechter in staat te stellen de rechtmatigheid van de maatregel en voortduring hiervan te kunnen beoordelen, zal door verweerder niet alleen uitdrukkelijk bij de oplegging van de maatregel en bij het motiveren van een verlengingsbesluit, maar ook elke keer als een volgberoep wordt ingesteld, dan wel de voortduring is onderworpen aan een periodieke controle die niet is ingeleid door een volgberoep, in de voortgangsrapportage M120 moeten worden gemotiveerd waarom niet is volstaan met oplegging van een lichter middel.

(…)
14. (…) De rechtbank leidt in ieder geval uit het arrest C, B en X af dat het Unierecht het verrichten van een periodieke rechtmatigheidsbeoordeling van de voortduring van de maatregel vereist en een plicht voor de rechter om ambtshalve de eventuele niet-naleving van (ook) een door de betrokkene niet aan de orde gestelde rechtmatigheidsvoorwaarde te beoordelen. Dit veronderstelt een beoordeling vanalle rechtmatigheidsvoorwaarden, ook indien de procedure niet de oplegging maar enkel de voortduring van de maatregel betreft. Uit rechtsoverweging 87 van het arrest C, B en X leidt de rechtbank verder af dat de plicht totambtshalve beoordelenvan de rechtmatigheidsvoorwaarden, een plicht tot hetambtshalve onderzoekenvan de rechtmatigheidsvoorwaarden impliceert, ook nu het Hof dat niet uitdrukkelijk in de beantwoording van de prejudiciële vragen benoemt. De rechtbank overweegt voorts dat, gelet op bovenstaande overwegingen van het Hof en ook anderszins, er geen enkel aanknopingspunt bestaat om aan te nemen dat de omvang van de verplichte rechtmatigheidsbeoordeling bij een volgberoep geringer is dan de omvang van de rechtsmatigheidsbeoordeling van een zogenoemd eerste beroep. Dit betekent dat alle aspecten die de rechtmatigheid van de maatregel regarderen, ook indien niet de oplegging maar uitsluitend de voortduring van de maatregel ter toetsing staat, moeten worden onderzocht en beoordeeld, ook al heeft de in bewaring gestelde vreemdeling daar niet op gewezen. De enige beperking die daarbij te gelden heeft is de te toetsen periode. (…)
6. De rechtbank, deze zittingsplaats, heeft in haar uitspraak van 15 november 2022 verwezen naan bovengenoemde uitspraak en deze overwegingen in essentie herhaald (ECLI:NL:RBDHA:2022:12062) .
7. Eiser heeft in de gronden van beroep verwezen naar bovengenoemd arrest en bovengenoemde uitspraak van de rechtbank, deze zittingsplaats, en de navolgende gronden van beroep aangevoerd. Verweerder draagt de bewijslast voor de rechtmatigheid van de oplegging en de voortduring van de maatregel. Het niet volstaan met de oplegging van een lichter middel dient een voortdurende afweging te zijn, waarbij verweerder de rechtbank in staat moet stellen de rechtmatigheid van het voortduren te beoordelen door in de voortgangsrapportage te motiveren waarom niet -alsnog- is volstaan met de oplegging van een lichter middel. De rechtbank dient thans een volwaardige rechtmatigheidsbeoordeling te verrichten vanaf het moment dat het onderzoek is gesloten in de laatste bewaringsprocedure. Uit de vertrekgesprekken van 28 september 2022 en 4 november 2022 blijkt dat het niet zo goed gaat met eiser. Recentelijk heeft eiser vanwege zijn geestestoestand onder behandeling van een psycholoog gestaan en begin november heeft hij vanwege zijn psychische gesteldheid vier dagen niet gegeten. Uit de gesprekken blijkt voorts dat eiser niet zozeer onwelwillend is om naar Tunesië terug te keren, maar dat hij eerst zijn gezin in Frankrijk wil bezoeken en hij daartoe ook contact met het IOM heeft gehad. Eiser ondervindt ook stressgevoelens omdat hij via zijn vrouw heeft vernomen dat zijn zoon in Frankrijk ziek is. Verweerder heeft in de M120 slechts de standaardmotivering “
Door betrokkene zijn in het vertrekgesprek geen omstandigheden aangevoerd naar aanleiding waarvan de bewaringsmaatregel niet langer zou kunnen voortduren.” opgenomen en daarmee niet voldaan aan zijn plicht om zorgvuldig te motiveren waarom niet kon worden volstaan met oplegging van een lichter middel. Eiser stelt dat deze handelwijze dermate onzorgvuldig is, dat de voortduring van de maatregel onrechtmatig is geworden en het beroep gegrond moet worden verklaard en de maatregel onmiddellijk moet worden opgeheven.
8. De rechtbank stelt allereerst vast dat de rechtbank in strijd met het Unierecht de rechtmatigheid van voortduring van de te toetsen bewaringsmaatregel niet met redelijke tussenpozen heeft beoordeeld. Dit is weliswaar niet aangevoerd door eiser, maar maakt naar het oordeel van de rechtbank ook onderdeel uit van de verplichte ambtshalve rechtmatigheidsbeoordeling. Thans is nog niet in de nationale rechtspraak uitgekristalliseerd wat moet worden verstaan onder “redelijke tussenpozen” en hoe de zittingsplaatsen van de rechtbank Den Haag, in afwachting van het moment dat de wetgever de nationale wetgeving op dit punt in overeenstemming brengt met het Unierecht, feitelijk invulling gaan geven aan de verplichting om de rechtmatigheid van de voortduring van de maatregel van vreemdelingenbewaring met redelijke tussenpozen te beoordelen. De rechtbank overweegt dat het tijdsverloop in deze procedure echter zodanig groot is dat in ieder geval en ongeacht de ontwikkelingen die in de jurisprudentie zullen gaan plaatsvinden, niet is voldaan aan de Unierechtelijke verplichting. De rechtbank overweegt dat dit in de onderhavige procedure, gelet op de concrete feiten en omstandigheden, evenwel niet tot de conclusie leidt dat de voortduring op enig moment als onrechtmatig moet worden gekwalificeerd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
9. De rechtmatigheidsbeoordeling van de voortgang van de bewaringsmaatregel vindt doorgaans plaats op grond van een voortgangsrapportage, de zogenoemde M120. Een actuele M120 wordt opgemaakt ten behoeve van deze rechtmatigheidsbeoordeling door de rechter als er een volgberoep wordt ingediend. De gemachtigde van een in bewaring gestelde vreemdeling diende, voordat het arrest C,B en X van het Hof van 8 november 2022 werd gewezen, een volgberoep in te dienen om zo te bewerkstelligen dat een dergelijke voortgangsrapportage werd opgemaakt en ter beschikking werd gesteld. Aan de hand van de voortgangsrapportage kan de gemachtigde vervolgens beoordelen of er gronden zijn om te onderbouwen dat de voortduring van de maatregel onrechtmatig moet worden geacht en kan de vreemdeling in samenspraak met zijn gemachtigde beslissen om dit ook voor te leggen aan de rechter. Verweerder stelt dus ook aan de gemachtigde van een in bewaring gestelde vreemdeling enkel gegevens over de voortduring van de maatregel ter beschikking indien een volgberoep wordt ingesteld. De gemachtigde kan zich overigens baseren op de gesprekken die hij met zijn cliënt voert.
In de onderhavige procedure heeft te gelden dat de gemachtigde van eiser na de eerste toetsing door de rechter driemaal een volgberoep heeft ingediend, er daarom driemaal een zaaknummer en dossier door de rechtbank is “aangemaakt” en er driemaal een M120 is opgemaakt en ter beschikking van de gemachtigde en de rechtbank is gesteld. De gemachtigde van eiser heeft na verkrijging van de M120 vervolgens de volgberoepen telkens ingetrokken. Door de intrekking van de volgberoepen heeft de gemachtigde weliswaar zelf als het ware een periodieke toetsing van de rechtmatigheid van de voortduring van de maatregel verricht, maar is de rechtbank vervolgens niet toegekomen aan het verrichten van een rechtmatigheidsbeoordeling en het doen van een uitspraak hierover. De rechtbank overweegt uitdrukkelijk dat dit geen verwijt is en dat begrijpelijk is waarom wordt gekozen voor deze wijze van procederen. Gemachtigde van eiser heeft deze wijze van procederen ter zitting nader toegelicht en verweerder heeft hier ook op gereageerd. De rechtbank stelt dus vast dat ongeacht dat er in de thans te toetsen periode driemaal een M120 is opgemaakt en de gemachtigde van eiser deze voortgangsrapportages heeft ontvangen, de rechtbank tussen 11 juli 2022, zijnde datum van sluiting onderzoek in de eerdere procedure, en 28 november 2022, zijnde de dag dat het beroep ter zitting is behandeld, geen rechtmatigheidsbeoordeling heeft verricht en dus in strijd heeft gehandeld met haar Unierechtelijke verplichtingen als habeas corpus-rechter. Een periode van ruim vier maanden kan immers niet als “redelijke tussenpoze” worden aangemerkt, ook niet bij een inbewaringstelling op deze grondslag die in beginsel aanzienlijk langer kan duren dan een inbewaringstelling op grond van de Opvangrichtlijn of Dublinverordening. De rechtbank merkt hierbij op dat deze Unierechtelijke verplichting niet eerst is ontstaan na het arrest van het Hof, maar eenvoudigweg blijkt uit het -reeds bestaande- Unierecht waaraan de rechter steeds is gehouden. Hierbij heeft bovendien te gelden dat het vereiste van een periodieke rechtmatigheidsbeoordeling niet voortvloeit uit een nadere duiding van het Unierecht door het Hof in het arrest van 8 november 2022, maar dat het Hof enkel gewezen heeft op de betreffende bepalingen in de Terugkeerrichtlijn, Opvangrichtlijn en Dublinverordening, welke bepalingen zodanig helder zijn dat een nadere duiding niet nodig is. In de rechtspraak is echter niet onderkend dat de omstandigheid dat een plicht tot periodieke toetsing van de bewaringsmaatregel thans niet (langer) is opgenomen in nationale wetgeving niet afdoet aan deze Unierechtelijke verplichting.
10. De rechtbank zal beoordelen of in de onderhavige procedure thans alsnog kan worden voldaan aan de eis van een periodieke rechtmatigheidsbeoordeling. De rechtbank is, om dit te kunnen vaststellen, eerst nagegaan of de gemachtigde die eiser in deze volgberoep-procedure bijstaat, eiser ook heeft bijgestaan bij de eerdere procedure en over alle stukken beschikt die betrekking hebben op de oplegging van de maatregel tot en met de voortduring van de maatregel die in de onderhavige procedure wordt beoordeeld. De rechtbank overweegt dat de gemachtigde van eiser enkel door over alle stukken te beschikken die de gehele “looptijd” van de maatregel beslaan adequaat in staat zal zijn beroepsgronden in deze procedure te formuleren. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de rechtbank, deze zittingsplaats, van 28 juni 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:6219) en de daarin aangegeven werkwijze om te voldoen aan het vereiste van equality of arms indien sprake is van het “overnemen” van een bewaringsprocedure.
11. Weliswaar heeft de rechtbank de periodieke toetsing niet na ommekomst van een redelijke tussenpoze gedaan. Nu de rechtbank echter wel beschikt over de relevante stukken daarvoor, te weten de verslagen van de gehouden vertrekgesprekken en drie voortgangsrapportages die elk een periode van ongeveer vier weken betreffen, acht de rechtbank zich in staat om voor elk moment dat op grond van het Unierecht tenminste een volwaardige rechtmatigheidsbeoordeling had moeten verrichten, deze periodieke toets alsnog te doen. De omstandigheid dat de rechtbank niet tijdig een periodieke rechtmatigheidsbeoordeling heeft verricht leidt, gelet op de concrete feiten en omstandigheden in deze procedure, niet onmiddellijk tot de conclusie dat de voortduring van de maatregel daarom onrechtmatig moet worden geacht.
12. Eiser voert in beroep aan dat zijn psychische conditie een nadere motivering in de voortgangsrapportage vereiste en dat nu dit niet is gebeurd de voortduring van de maatregel als onrechtmatig moet worden beschouwd.
13. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser in de te toetsen periode geen stukken heeft overgelegd die betrekking hebben op zijn fysieke en psychische conditie. Ook in verband met de behandeling van het eerste beroep heeft eiser geen enkel stuk overgelegd dat nader duidt dat hij bekend is met medische problematiek. De rechtbank betrekt dit bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de voortduring van de maatregel en de beoordeling of eiser bij in de te toetsen periode kampte met medische problematiek die noopte tot het volstaan met de oplegging van een lichter middel of die noopte tot een nadere motivering van de beslissing om de bewaring te continueren.
14. De rechtbank zal alsnog, in deze procedure die dus betrekking heeft op de gehele voortduring van de maatregel van 11 juli 2022 tot en met de sluiting van het onderzoek ter zitting op 28 november 2022, per tijdvak van vier weken beoordelen of de voortduring en tenuitvoerlegging van de maatregel op enig moment onrechtmatig is geweest. De rechtbank is hiertoe in staat omdat de rechtbank, net als beide partijen, toegang heeft tot de dossiers die zijn samengesteld naar aanleiding van indiening van de (nadien ingetrokken) volgberoepen.
15. Eiser heeft op 12 augustus 2022, 19 september 2022 en 18 oktober 2022 volgberoepen ingesteld en deze op respectievelijk 15 augustus 2022, 20 september 2022 en 19 oktober 2022 ingetrokken. Op 12 augustus 2022, 19 september 2022 en 18 oktober 2022, zijnde de dagen waarop volgberoepen zijn ingediend, zijn voortgangsrapportages opgemaakt en toegevoegd aan de digitale dossiers.
De betreffende beroepschriften zijn niet voorzien van beroepsgronden, er heeft geen behandeling ter zitting plaatsgevonden zodat ook op dat moment geen beroepsgronden naar voren zijn gebracht en eiser heeft ook geen andere reactie op de voortgangsrapportages gegeven.
16. De rechtbank betrekt bij de rechtmatigheidsbeoordeling naast de drie bovengenoemde voortgangsrapportages, de voortgangsrapportage van 16 november 2022 en verslagen van vertrekgesprekken die hebben plaatsgevonden op 13 juli 2022, 17 augustus 2022, 7 september 2022, 28 september 2022 en 4 november 2022. Deze stukken zijn toegevoegd in de dossiers die zijn samengesteld naar aanleiding van het indienen van de volgberoepen en zijn bij partijen bekend als zaaknummers NL22.21093, NL22.18722 en NL22.15629.
17. In de verslagen van de vertrekgesprekken heeft eiser het navolgende over onder meer zijn medische en psychische conditie verklaard:
Vertrekgesprekken
13 juli 2022
(…)
RV: Hoe gaat het met u?
A: Het gaat goed.
(…)
RV: Wat is de reden geweest dat u niet heeft meegewerkt aan de pcr-test?
A: Ik wil niet terug naar Tunesië. Ik heb een vrouw hier in Nederland. Ik heb een zoon gekregen. Ik heb mijn zoon na de bevalling nog niet gezien.
RV: Duidelijk. U heeft echter geen rechtmatig verblijf in Nederland. Wat zijn uw plannen?
A: Mijn plan is om samen met mijn vrouw uit Nederland te vertrekken.
(…)
17 augustus 2022
(…)
RV: Goedemorgen meneer. Hoe gaat het met u?
A: Niet zo goed. Ik ervaar stress door een incident dat hier heeft plaatsgevonden. Ik heb een trauma opgelopen.
RV: Dat is vervelend om te horen meneer. Heeft u dit aangegeven bij de medische dienst?
A: Ja. Ik heb gesproken met een medewerker van de medische dienst.
RV: Goed dat u heeft gesproken met een medewerker van de medische dienst.
A: Ik heb nog een sprekersbriefje ingevuld om een afspraak te maken.
RV: Duidelijk. Als u medische zorg of behandeling nodig heeft dan dient u het aan te geven bij de medische dienst. U heeft hierin een eigen verantwoordelijkheid. Goed dat u heeft gesproken met de medische dienst en dat u een nieuwe afspraak probeert te maken.
A: Ja.
RV: Hoe gaat het met uw vriendin en met uw kindje?
A: Goed. Ik heb een foto van mijn kindje. Ik heb van mijn advocaat gehoord dat mijn vriendin moet terugkeren naar Italië.
RV: Duidelijk. Zoals u weet heeft u zelf geen rechtmatig verblijf in Nederland en dient u terug te keren naar Tunesië. Er stond een vertrek gepland op 12 juli 2022. U dient terug te keren naar Tunesië. Mag ik vragen hoe u nu tegen uw eigen situatie aankijkt?
A: Ik wil niet terugkeren naar Tunesië. Ik wil met mijn gezin Nederland verlaten en naar Frankrijk gaan.
7 september 2022
(…)
RV: Goedemorgen meneer. Hoe gaat het met u?
A: Het gaat niet zo goed.
RV: Het gaat niet zo goed?
A: Nee. Het gaat niet zo goed vanwege het incident dat laatst heeft plaatsgevonden.
RV: Dat is vervelend om te horen. U heeft dat in het vorige gesprek ook aangegeven. Heeft u het aangegeven bij de medische dienst?
A: Ja. Ik ben door de verpleegkundigen gesproken. Niet door de arts.
RV: Goed dat u heeft gesproken met de verpleegkundigen van de medische dienst. Als u medische zorg of behandeling nodig heeft, dan dient u het aan te geven bij de medische dienst. Ik heb dit in het vorige gesprek ook aangegeven.
A: Ik word hier als een beest behandeld. Ik krijg geen menswaardige behandeling.
RV: U kunt overwegen om een gesprek aan te vragen bij de medewerker vreemdelingenzaken om het te bespreken. U kunt uw situatie ook bespreken met uw advocaat. Uw advocaat kan u adviseren en informeren.
A: Ja. Ik ben hier als een normaal mens gekomen. Ik vertrek als een ander mens.
RV: Zoals u weet heeft u geen rechtmatig verblijf in Nederland en dient u terug te keren naar Tunesië. Er stond een vertrek gepland op 12 juli 2022. Mag ik vragen hoe u nu tegen uw eigen situatie aankijkt?
A: Ik word nu slecht behandeld omdat ik toen niet ben vertrokken.
RV: U heeft een vertrekplicht. U heeft een eigen verantwoordelijkheid. DTV kan een vlucht voor u aanvragen naar Tunesië als u mee wilt werken aan de vereiste coronatest. U kunt bij mij aangeven of u wilt meewerken aan de vereiste coronatest.
A: Ik ga niet terugkeren onder deze omstandigheden. Ik wil terugkeren op een normale manier.
RV: Bent u bij IOM geweest om te informeren naar de terugkeermogelijkheden?
A: Dat heb ik niet gedaan. Ik denk dat dit niets gaat oplossen.
A: Ik ben psychisch niet in orde. Ik ben als een normaal mens gekomen. Ik ben nu een ander mens geworden.
RV: U kunt opnieuw een afspraak maken bij de medische dienst. U kunt hiervoor
een sprekersbriefje invullen. U kunt ook overwegen om uw situatie te bespreken met uw advocaat. Uw advocaat kan u informeren en adviseren.
A: Ja. Een advocaat is ook niet onafhankelijk. Zij zijn afhankelijk van de staat. Ik heb meerdere malen aangegeven dat ik graag een arts wil spreken bij de medische dienst. Hier wordt geen gehoor aan gegeven.
28 september 2022
(…)
RV: Goedemorgen meneer. Hoe gaat het met u?
A: Het gaat wel goed.
RV: Zijn er nog ontwikkelingen sinds ons laatste gesprek. Heeft u zelf nog acties
ondernomen?
A: Geen nieuws. De behandeling bij de psycholoog is gestopt. Ik krijg geen medicatie meer.
RV: Hoe gaat het dan nu met u?
A: Ik voel me niet goed.
(…)
RV: Bent u nog bij IOM geweest om te informeren naar de terugkeermogelijkheden?
A: Nee. Ik heb geprobeerd om contact te zoeken. Niemand geeft hier een reactie. Niemand wil iets doen.
RV: Ik kan voor u een mail sturen naar IOM met het verzoek om u te bezoeken.
A: Dat is goed.
RV: Heeft u zelf nog onderwerpen die van belang zijn om te bespreken?
A: Ik wil alleen iets zeggen. Ik zit hier vast. Ik heb geen misdaden gepleegd. Laat mij vrij, dan vertrek ik uit Nederland.
(…)
19 oktober 2022
In de M120 van 16 november 2022 is vermeld dat er op 19 oktober 2022 een vertrekgesprek heeft plaatsgevonden. Van dit gesprek is door verweerder geen verslag toegevoegd aan het dossier en de rechtbank heeft dit ter zitting niet opgevraagd. De rechtbank ziet hierin onvoldoende aanleiding om het onderzoek te heropenen omdat in de M120 is aangegeven dat in dit gesprek geen omstandigheden zijn aangevoerd naar aanleiding waarvan de bewaringsmaatregel niet langer zou kunnen voortduren en ook anderszins niet is aangevoerd of gebleken van dergelijke omstandigheden.
4 november 2022
(…)
RV: Hoe gaat het met u?
A: Het gaat wel goed. Dank zij God.
RV: Heeft u steun aan uw geloof?
A: Ja.
RV: Mag ik vragen hoe u momenteel denkt over terugkeer naar land van herkomst?
A: Er is niets veranderd.
RV: Kunt u dat toelichten?
A: Ik heb deze week vier dagen niet gegeten. Sinds gisteren ben ik weer gaan eten.
RV: Heeft u dat ook aangegeven bij de medische dienst en de toezichthouders?
A: De laatste dag hebben ze het wel gemerkt.
RV: U eet momenteel wel weer?
A: Ja.
RV: Dat is goed om te horen. Het is belangrijk om te eten. Als u niet eet kan dat schade aanrichten aan uw lichaam.
A: Ja. Dat is waar.
(...)
RV: U heeft zich ingeschreven bij IOM. Mag ik vragen wat de stand van zaken op dit moment is?
A: Ik ben pas onlangs geweest. Ik had afgelopen maandag een afspraak, maar ik ben niet geweest omdat mijn zoon ziek was. Ik heb hier stress van.
RV: U heeft zich ingeschreven bij IOM. Betekent dit dat u wel wilt terugkeren naar Tunesië. U geeft namelijk zojuist aan dat u eerst naar Frankrijk wilt vertrekken en daarna pas naar Tunesië wilt vertrekken.
A: Ja. Ik heb dit in het vorige gesprek ook verteld. IOM is Europees. Ik wil eerst
naar Frankrijk gaan. Ik zal me dan weer aanmelden bij IOM.
(…)
RV: U weet dat u geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. U weet dat u moet
terugkeren naar Tunesië. (…) Ik wil u nogmaals laten weten dat DTV een vlucht voor u kan aanvragen naar Tunesië als u mee wilt werken aan de vereiste coronatest. U kunt bij mij aangeven of u wilt meewerken aan de vereiste coronatest.
A: Ik wil niet teruggaan naar Tunesië.
(…)
18. De rechtbank stelt vast dat in de voortgangsrapportages niet uitdrukkelijk is gerefereerd aan de verklaringen van eiser die verband houden met zijn welbevinden en medische/psychische conditie. Eiser heeft terecht in de beroepsgronden aangevoerd dat (steeds) is volstaan met een standaardmatige overweging dat er geen omstandigheden zijn aangevoerd naar aanleiding waarvan de bewaringsmaatregel niet langer zou kunnen voortduren.
Uit de hierboven weergegeven passages uit de vertrekgesprekken blijkt wel dat de regievoerder steeds uitdrukkelijk heeft gevraagd naar het welbevinden van eiser. De rechtbank overweegt dat dit deel uitmaakt van het onderzoeken of, ten tijde van de het houden van het vertrekgesprek, feiten en omstandigheden aan de orde zijn die aanleiding geven tot het -alsnog- moeten volstaan met een lichter middel. De rechtbank stelt ook vast dat de regievoerder steeds adequaat heeft gereageerd op deze verklaringen en eiser ook heeft verteld welke stappen hij kan ondernemen indien hij nadere medische zorg behoeft en/of advies wil verkrijgen over mogelijkheden om bezwaar te maken tegen de voortduring van de bewaring. De rechtbank merkt hierbij op dat de beoordeling of eiser door een arts moet worden gezien behoudens evidente acute medische problematiek in beginsel wordt gemaakt door de verpleegkundige van de medische dienst en niet door de regievoerder. Uit de verklaringen van eiser blijkt dat hij gezien is door de psycholoog en ook medicatie heeft ontvangen. Er zijn geen indicaties dat het stopzetten van de gesprekken met de psycholoog en het niet langer verstrekken van medicatie op andere gronden dan medische en psychische gronden is geschied. Indien eiser zich op dat standpunt zou stellen had het immers voor de hand gelegen dat eiser een beklagprocedure had gestart. Hiervan is niet gebleken. Weliswaar is de rechtbank ook bevoegd om het detentieregime te beoordelen (zie de uitspraken van de rechtbank, deze zittingsplaats van 22 juni 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:5970), van 28 september 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:10658) en 15 november 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:12500) en de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 8 juni 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:5588, rechtsoverweging 9.1.). In de onderhavige procedure bestaat echter geen aanleiding om te beoordelen of de medische en psychische problematiek en de wijze waarop deze problematiek in het DTC is behandeld een inbreuk op artikel 4 Handvest/3 EVRM vormen.
19. De regievoerder kan dus volstaan met het wijzen van eiser op de te volgen procedure. De rechtbank overweegt dan ook dat de regievoerder in de vertrekgesprekken zorgvuldig en genoegzaam heeft onderzocht of in de medische en psychische problematiek aanleiding heeft moeten worden gezien om de maatregel op te heffen, dan wel te volstaan met de oplegging van een lichter middel. De rechtbank overweegt hierbij dat verweerder ter zitting terecht heeft gewezen op de omstandigheid dat de regievoerder niet bevoegd is om op eigen initiatief het medisch dossier van eiser, zoals dit bij het DTC aanwezig is, te raadplegen. De regievoerder kan dus enkel in de vertrekgesprekken aan eiser vragen hoe het met hem gaat en “als leek” waarnemen wat de medische conditie van eiser is. Het is dan ook aan eiser om zelf, al dan niet in de vertrekgesprekken, aan te geven hoe zijn medische situatie is en indien hij zich wil beklagen over het niet ontvangen van adequate zorg dit naar voren te brengen in het DTC, dan wel een -onderbouwd- standpunt in te nemen in de bewaringsprocedure dat sprake is van een schending van artikel 4 Handvest/ artikel 3 EVRM . Indien eiser niet aangeeft dat zijn gezondheid de inbewaringstelling -inmiddels- onevenredig bezwarend maakt en niet ogenblikkelijk waarneembaar is dat de gezondheid van eiser een nadere beoordeling vergt van de vraag of toepassing moet worden gegeven aan de oplegging van een lichter middel of moet worden overgegaan tot opheffing van de maatregel en de in het DTC toegankelijke medische zorg als adequaat wordt aangemerkt, bestaat er ook geen aanleiding om een nadere kenbare motivering te maken in de M120. Dit kan anders zijn indien de medische en/of psychische conditie van de vreemdeling het vermogen van de vreemdeling om dit te onderkennen en al dan niet in antwoord op vragen naar voren te brengen beïnvloedt. Hiervan is echter in de onderhavige procedure geen sprake.
20. De rechtbank concludeert dat de voortgangsrapportages die zijn opgemaakt in de te toetsen periodes, gelet op de inhoud van de vertrekgesprekken, in verband met de medische en psychische conditie van eiser geen nadere, op de verklaringen van eiser toegespitste, motivering dienden te bevatten dan de overweging dat er geen omstandigheden zijn gebleken om de maatregel niet langer te kunnen voortzetten.
21. In de vertrekgesprekken heeft eiser overigens steeds volhard in zijn houding om niet terug te keren naar Tunesië. Eiser heeft aangegeven bereid te zijn terug te keren naar Tunesië indien hij eerst zijn zoon in Frankrijk mag bezoeken. Hoewel deze wens zonder meer begrijpelijk is, is ook volstrekt helder dat deze verklaringen nimmer zullen leiden tot de oplegging van een lichter middel. Eiser heeft een vertrekplicht waardoor hij gehouden is het grondgebied van de Unie te verlaten. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf in Frankrijk zodat verweerder hem ook niet in de gelegenheid mag stellen om zich naar Frankrijk te begeven. Dat eiser eerst zijn familie in Frankrijk wil bezoeken alvorens hij bereid is om medewerking aan zijn vertrek te verlenen is evident geen omstandigheid waaraan enige betekenis toekomt en behoeft dus ook niet te worden betrokken in een beslissing of moet worden volstaan met de toepassing van een lichter middel. Een uitdrukkelijke motivering op dit punt is dan ook niet vereist. De rechtbank begrijpt dat het ondergaan van een bewaringsmaatregel in het algemeen een grote impact zal hebben en eiser, gelet op zijn verklaringen, in aanzienlijke mate “last” van de maatregel heeft. De rechtbank overweegt hierbij echter dat eiser reeds in juli had kunnen vertrekken naar Tunesië en de maatregel 4,5 maand nadien heeft voortgeduurd uitsluitend omdat eiser zijn (verplichte) medewerking aan vertrek weigert. De rechtbank merkt uitdrukkelijk op dat de voortduring van de bewaring hierdoor geen punitatief karakter krijgt. Uit de hiervoor weergegeven verklaringen van eiser blijkt dat eiser niet zelfstandig zal voldoen aan zijn vertrekplicht en zich ook niet beschikbaar zal houden voor gedwongen terugkeer indien de maatregel niet wordt gecontinueerd. De maatregel dient -enkel- ter effectuering van het vertrek van eiser en gelet op alle feiten en omstandigheden die zich voordoen in de te toetsen periode is verweerder bevoegd geweest om de bewaring te laten voortduren en behoefde dit geen nadere motivering in de voortgangsrapportages.
22. De rechtbank concludeert dan ook dat gelet op de inhoud van de vertrekgesprekken zoals die uit de verslaglegging blijkt, dat een nadere kenbare motivering waarom niet alsnog op enig moment in de tenuitvoerlegging van de maatregel is volstaan met de oplegging van een lichter middel niet was vereist.
23. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank overweegt voorts als volgt.
24. Op dit moment blijkt niet dat in het algemeen zicht op uitzetting naar Tunesië ontbreekt.
In de voortgangsrapportage(s) is voorts vermeld dat de nationaliteit van eiser reeds is bevestigd door de Tunesische autoriteiten. Tevens is blijkens de M120 reeds een LP verstrekt voor een vertrek op 11 juli 2022 en heeft deze vlucht -enkel- geen doorgang gevonden omdat eiser de covid-test heeft geweigerd. Deze omstandigheid valt weliswaar buiten de te toetsen periode. Hieruit blijkt evenwel van een meewerkende houding van de Tunesische autoriteiten, zodat de rechtbank aanneemt dat op het moment dat eiser zijn proceshouding wijzigt en de covid-test ondergaat en niet besmet blijkt, wederom een vervangend reisdocument zal worden afgegeven.
De rechtbank overweegt dan ook, ambtshalve oordelend, dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt.
25. De rechtbank overweegt voorts, ambtshalve oordelend, dat uit de hiervoor genoemde stukken blijkt dat verweerder voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt. Zoals hiervoor benoemd heeft een eerder geplande vlucht geen doorgang gevonden vanwege de weigerachtige houding van eiser om zijn medewerking te verlenen aan de covid-test. Verweerder heeft ondanks dat eiser nimmer te kennen heeft gegeven inmiddels aan andere houding aan te nemen, steeds vertrekgesprekken gevoerd. Gelet op de proceshouding van eiser heeft verweerder kunnen volstaan met het voeren van vertrekgesprekken en is het niet vereist om een vlucht te boeken.
26. Ook na een aanvullende ambtshalve verrichte rechtmatigheidsbeoordeling ziet de rechtbank derhalve geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig is geweest of geworden.
27. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
H.J. Renders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 2 december 2022
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.