ECLI:NL:RBDHA:2022:12062

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
NL22.22872
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheidsbeoordeling van de voortduring van de maatregel van bewaring in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 november 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduring van de maatregel van bewaring van eiser, opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 18 september 2022 de maatregel van bewaring opgelegd gekregen op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het vooronderzoek gesloten en bepaald dat een zitting niet nodig was, waarna het onderzoek op 14 november 2022 is gesloten.

De rechtbank heeft overwogen dat de voortduring van de maatregel van bewaring rechtmatig is, en dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld in het kader van de uitzetting van eiser naar Marokko. Eiser heeft geweigerd mee te werken aan een vertrekgesprek en heeft geen medewerking verleend aan een presentatie bij de Marokkaanse autoriteiten. De rechtbank concludeert dat de weigering van eiser om mee te werken aan zijn uitzetting de voortgang van de procedure belemmert en dat er geen reden is om aan te nemen dat er geen zicht is op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 15 november 2022 en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.22872

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. W.A.E.M. Amesz),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 18 september 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft vervolgens het vooronderzoek gesloten en bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege kan blijven. Daarop is het onderzoek op 14 november 2022 gesloten. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Gelet op de inhoud van het dossier en de door partijen overgelegde stukken en gegeven informatie acht de rechtbank zich voldoende voorgelicht om zonder zitting uitspraak te kunnen doen.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 4 oktober 2022 (in de zaak NL22.18826 en NL22.18983, niet gepubliceerd)) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 3 oktober 2022 de voortduring van de maatregel van bewaring rechtmatig is. De rechtbank overweegt dat met de onderhavige beoordeling wordt voldaan aan het vereiste van een periodieke toetsing van de voortduring van de maatregel zoals dit uit het Unierecht voortvloeit en door het Hof is geduid in rechtsoverwegingen 84 en 85 van het arrest C, B en X van 8 november 2022 (ECLI:EU:C:2022:858).
4. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is en dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn verwijdering. Eiser wijst hierbij op de handelingen die verweerder heeft verricht. Eiser stelt voorts dat zijn identiteitsgegevens bekend zijn bij verweerder en bij de Marokkaanse autoriteiten. Aangezien desondanks nooit een LP is afgegeven, zal dat ook nu niet gebeuren. De “nieuwe ontwikkelingen” met betrekking tot gedwongen vertrek naar Marokko zijn onvoldoende om aan te nemen dat dit nu anders zal zijn.
5. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
6. In de M120 is vermeld welke handelingen verweerder heeft verricht om de uitzetting te effectueren. De rechtbank stelt vast dat de regievoerder op 18 oktober 2022 een vertrekgesprek met eiser heeft willen voeren, maar eiser niet in gesprek wilde. Tevens is vermeld dat in de te toetsen periode op 20 oktober 2022 en 10 november 2022 is gerappelleerd op een reeds ingediende LP-aanvraag. De rechtbank overweegt dat verweerder voldoende handelingen heeft verricht om eiser te kunnen uitzetten naar Marokko en verweerder heeft dus voldoende voortvarend gehandeld.
7. De rechtbank, deze zittingsplaats, heeft in meerdere recente uitspraken geoordeeld dat in het algemeen zicht op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn niet (langer) ontbreekt. De rechtbank ziet geen aanleiding om hier thans anders over te oordelen. In de motiveringen in die uitspraken is uiteengezet op basis van welke feiten dat oordeel is gebaseerd. Er zijn thans geen andere feiten en omstandigheden bekend.
8. Tevens blijkt uit de M120 dat eiser, die op 18 september 2022 in bewaring is gesteld, ook voorafgaand aan de te toetsen periode geen medewerking aan een vertrekgesprek heeft verleend en dat eiser zijn medewerking bovendien heeft geweigerd aan een presentatie in persoon bij de Marokkaanse autoriteiten die op 30 september 2022 zou plaatsvinden. Omdat eiser de presentatie in persoon heeft geweigerd, is de LP-aanvraag schriftelijk in behandeling genomen, waarbij ook de vingerafdrukken van eiser onderdeel zullen uitmaken van het onderzoeken of eiser de Marokkaanse nationaliteit heeft. De rechtbank overweegt dat eiser verplicht is om mee te werken aan zijn vertrek naar Marokko. Dit betekent dat eiser niet alleen het gesprek met de regievoerder moet aangaan, maar ook moet meewerken aan een presentatie in persoon bij de Marokkaanse autoriteiten. Eiser voldoet niet aan dit vereiste en frustreert hiermee de uitzetting. De rechtbank overweegt bovendien dat eiser, door niet mee te werken aan een presentatie in persoon, de kans op een spoedigere beslissing omtrent zijn nationaliteit verkleint. Dat er geen presentatie in persoon heeft plaatsgevonden ligt niet verweerder of aan de Marokkaanse autoriteiten, maar uitsluitend aan de gedragingen van eiser. Dat de Marokkaanse autoriteiten geen LP zullen afgeven blijkt niet uit het verloop van de onderhavige procedure. Immers, eiser is op 18 september 2022 in bewaring gesteld en reeds op 30 september 2022 hebben de Marokkaanse autoriteiten de gelegenheid geboden voor een presentatie in persoon. Ondanks de weigerachtige houding van eiser hebben de Marokkaanse autoriteiten zich akkoord verklaard om de LP-aanvraag en de vingerafdrukken van eiser nader te onderzoeken om vast te kunnen stellen of eiser een onderdaan is. Dat de nationaliteitsbevestiging en afgifte van een LP mogelijk langer gaat duren doordat thans een schriftelijk onderzoek plaatsvindt is een omstandigheid die voor rekening van eiser komt en duidt er geenszins op dat de Marokkaanse autoriteiten onvoldoende medewerking verlenen aan gedwongen terugkeer van de eigen onderdanen. In de onderhavige procedure bestaat er dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat zicht op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn ontbreekt.
9. De beroepsgronden van eiser slagen niet.
10. De rechtbank overweegt voorts dat uit het Unierecht, zoals is bevestigd door het eerder genoemde arrest C, B en X van het Hof, voortvloeit dat de rechter verplicht is in aanvulling op de beoordeling van de beroepsgronden ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van (de voortduring van) de maatregel van bewaring te toetsen en dat dit ook bij het beoordelen van de voortduring van de bewaring een volwaardige rechtmatigheidsbeoordeling is die enkel wordt beperkt door de te toetsen periode. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de rechtbank, deze zittingsplaats van 14 november 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:11952). Verweerder moet zich gedurende de gehele tenuitvoerlegging van de maatregel rekenschap geven van het ingrijpende karakter van vrijheidsontneming en zich er van vergewissen of (alsnog) kan worden volstaan met oplegging van een lichter middel. Of verweerder een nadere motiveringsplicht heeft om zodoende de rechter in staat te stellen een volwaardige rechtmatigheidsbeoordeling van de voortduring van de tenuitvoerlegging van de bewaringsmaatregel te maken is, naar het oordeel van de rechtbank, afhankelijk van de concrete feiten en omstandigheden in de procedure waarin de periodieke toetsing plaatsvindt.
11. Ook na deze aanvullende ambtshalve verrichte rechtmatigheidsbeoordeling ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig is geweest. De rechtbank overweegt hierbij dat eiser, omdat hij geen gesprek aangaat met de regievoerder, de regievoerder niet in staat stelt om nader te onderzoeken of thans kan en dus moet worden volstaan met de oplegging van een lichter middel. Uit de M120 blijkt dat eiser elke medewerking weigert. Gelet op die omstandigheid heeft verweerder in de M120 dan ook geen nadere motivering hoeven op te nemen waarom de maatregel heeft voortgeduurd en er niet is volstaan met de oplegging van een lichter middel. Verweerder heeft gelet op bovenstaande overwegingen niet alleen voldoende voortvarend aan het vertrek van eiser gewerkt en zich voldoende rekenschap gegeven van de vrijheidsontneming, maar tevens geen nadere motiveringsplicht ten aanzien van het (alsnog) niet volstaan met de oplegging van een lichter middel.
12. De rechtbank concludeert dan ook dat de voortduring van de maatregel in de gehele te toetsen periode niet onrechtmatig is geweest. Het beroep is dus ongegrond en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr.E.C.M. Boerboom, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 15 november 2022
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.