ECLI:NL:RBDHA:2022:6219

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
NL22.11716
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van de voortduring van de maatregel van vreemdelingenbewaring en de toepassing van het beginsel van equality of arms

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduring van de maatregel van vreemdelingenbewaring van eiser, die van Nigeriaanse nationaliteit is. De maatregel van bewaring was op 18 januari 2022 opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft op 22 juni 2022 beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. Hij heeft ook gevraagd om het toevoegen van het volledige bewaringsdossier en eerdere uitspraken van de rechtbank. De rechtbank heeft verweerder verzocht om alle relevante stukken aan het dossier toe te voegen, wat op 23 en 24 juni 2022 is gebeurd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring eerder rechtmatig was bevonden en dat de rechtmatigheid van de voortduring van de maatregel opnieuw moest worden beoordeeld. Eiser heeft aangevoerd dat de rechtbank ambtshalve de rechtmatigheid van de maatregel moet toetsen en dat de procedure in strijd is met het beginsel van equality of arms. De rechtbank heeft deze beroepsgronden beoordeeld en geconcludeerd dat de voortduring van de maatregel niet onrechtmatig is. De rechtbank heeft de beroepsgrond over de ongelijkheid in termijnen voor beide partijen als begrijpelijk, maar niet relevant voor de uitkomst van de zaak, beoordeeld. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.11716

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J. van Bennekom),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 18 januari 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft op 22 juni 2022 tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding. Eiser heeft tevens verzocht om het toevoegen van onder meer het gehele bewaringsdossier en het toevoegen van eerdere uitspraken van de rechtbank. Eiser heeft ook de vraag voorgelegd waarom de periode voor verweerder om de M120 toe te voegen langer is dan de periode voor eiser om beroepsgronden in te dienen waarbij eiser heeft gewezen op het beginsel van equality of arms.
De rechtbank heeft verweerder op 23 juni 2022 verzocht om zo spoedig mogelijk en uiterlijk gelijktijdig met het overleggen van de M120 alle stukken aan het dossier toe te voegen die betrekking hebben op de maatregel van eiser.
Verweerder heeft op 23 juni 2022 een voortgangsrapportage en de verslagen van twee vertrekgesprekken overgelegd. De rechtbank heeft hierop gerappelleerd en verweerder verzocht het dossier te completeren. De rechtbank heeft tevens eiser geïnformeerd dat de termijnen in de zogenoemde volgberoep-procedure zijn bepaald in het landelijke Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2021 en dat de rechtbank in de uitspraak inhoudelijk zal ingaan op beroepsgrond over deze termijnen.
Verweerder heeft op 23 juni 2022 en 24 juni 2022 alle stukken overgelegd die betrekking hebben op de bewaringsmaatregel van eiser en op grond waarvan eerdere uitspraken over de rechtmatigheid van de oplegging en voortduring van de maatregel zijn gedaan. Verweerder heeft in een aanbiedingsbrief gedateerd 24 juni 2022 toegelicht welk 14 stukken zijn toegevoegd en welke uitzettingshandelingen DT&V heeft verricht.
De rechtbank heeft op 24 juni 2020 de uitspraken van de rechtbank, deze zittingsplaats, van 2 februari 2022 (NL.22.1059) en 8 maart 2022 (NL22.3219) aan het dossier toegevoegd.
Eiser heeft op drie verschillende momenten op 24 juni 2022 beroepsgronden aan het dossier toegevoegd.
De rechtbank heeft bij bericht van 25 juni 2022 verweerder medegedeeld dat hij in het kader van hoor en wederhoor tot 27 juni 2022, 12:00 uur, in de gelegenheid wordt gesteld om te reageren op de gronden van beroep.
Verweerder heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en gemotiveerd gereageerd op de gronden van beroep. Eiser is in de gelegenheid gesteld om hier op te reageren tot 27 juni 2022, 15:00 uur. Bij bericht van 27 juni 2022, 16:20 uur heeft gemachtigde van eiser aangegeven dat hij niet eerder in staat was om te reageren omdat hij onderweg was en geen toegang had tot internet. De rechtbank zal de in dit bericht gemaakte opmerkingen betrekken bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de voortduring van het beroep.
De rechtbank heeft vervolgens het vooronderzoek gesloten en bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege kan blijven. Daarop is het onderzoek op 27 juni 2022 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1964.
2. Gelet op de inhoud van het dossier en de door partijen overgelegde stukken acht de rechtbank zich voldoende voorgelicht om zonder zitting uitspraak te kunnen doen. De rechtbank overweegt hierbij dat partijen, hoewel hiertoe in de gelegenheid gesteld, niet hebben verzocht om een behandeling ter zitting.
3. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
4. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring, zoals ook blijkt uit de weergave van het procesverloop, al eerder heeft getoetst. In de uitspraak van 8 maart 2022 (in de zaak NL22.3219) heeft de rechtbank vastgesteld dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was.
5. Eiser heeft in de gronden van beroep -kort gezegd- aangevoerd dat de rechtbank de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve moet beoordelen, dat de volgberoep-procedure in strijd is met het beginsel van equality of arms, de zogenoemde schottentheorie in strijd is met het Unierecht en verweerder zonder nadere onderbouwing niet gevolgd kan worden in zijn opsomming van gestelde uitzettingshandelingen. Volgens eiser is het terugkeerbesluit waarop de maatregel is gebaseerd niet rechtsgeldig en moet de rechtbank dat in deze procedure ondanks de eerdere uitspraken nog een keer beoordelen. Eiser stelt zich op het standpunt dat als de rechtbank dit niet doet, de rechtbank geen daadwerkelijke rechtsbescherming biedt en de ogen sluit voor onrecht.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. De beroepsgrond dat de rechter de rechtmatigheid van de oplegging en voortduring van de maatregel van bewaring ambtshalve moet beoordelen en bij een ambtshalve vaststelling dat de oplegging en/of voortduring niet (langer) rechtmatig is de onmiddellijke opheffing van de maatregel moet gelasten en de onmiddellijke invrijheidstelling van de vreemdeling moet bevelen slaagt. Deze verplichting volgt immers uit het Unierecht. Indicaties dat het Hof het Unierecht ook zo zal gaan uitleggen bij de beantwoording van de vragen van de gevoegde bewaringsverwijzingen van de Afdeling en de rechtbank, deze zittingsplaats, blijken naar het oordeel van de rechtbank uit het arrest van het Hof in de zaak Landkreis Gifhorn (C-519/20, ECLI:EU:C:2022:1780) en de conclusie van AG De la Tour van 21 juni 2022 (ECLI:EU:C:2022:489). De rechtbank wijst er hierbij overigens op dat eiser ten onrechte aanneemt dat Nederland de enige lidstaat is waar de rechter niet ambtshalve de rechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring toetst. Zo ver de rechtbank heeft kunnen nagaan is Duitsland – nu nog- de enige lidstaat waar de rechter wel ambtshalve de rechtmatigheid van vreemdelingenbewaring beoordeelt omdat het in Duitsland de rechter is die de maatregel oplegt.
De rechtbank zal dan ook, ongeacht de rechtsgronden en argumenten die eiser naar voren brengt, tevens ambtshalve beoordelen of tot opheffing van de maatregel en invrijheidstelling van eiser moet worden overgegaan.
8. De beroepsgrond dat het bepalen van verschillende termijnen voor de procespartijen in een zogenoemde volgberoep-procedure kan leiden tot het schending van equality of arms is begrijpelijk en in zekere zin terecht voorgedragen. Zoals reeds aan eiser medegedeeld zijn deze termijnen vastgelegd in een landelijk procesreglement. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om thans dit reglement onverbindend te verklaren of buiten toepassing te laten. In de praktijk, in ieder geval bij deze zittingsplaats, leiden deze termijnen nimmer tot concrete problemen behoudens in die gevallen waarin de rechtbank verweerder opdraagt nadere informatie over bijvoorbeeld afgiftes van lp’s te verstrekken en daarbij zeer korte termijnen bepaalt. Doorgaans wordt de dag van het instellen van beroep of uiterlijk daags daarna de M120 met vertrekgesprekverslagen toegevoegd aan het dossier. De rechtbank krijgt geen signalen vanuit de advocatuur dat in concrete procedures de termijn om gronden in te dienen zodanig kort is dat onvoldoende kwaliteit kan worden geboden in het verlenen van rechtsbijstand. Dat laat onverlet dat in concrete procedures door allerlei omstandigheden het kan voorkomen dat een verlenging van een standaardmatig toegekende termijn noodzakelijk dan wel wenselijk is. Het staat beide partijen steeds vrij hier ook – gemotiveerd- om te verzoeken. De rechtbank zal een dergelijk onderbouwd verzoek doorgaans niet snel afwijzen, maar is hierbij wel gehouden aan de termijnen voor het sluiten van het vooronderzoek omdat de enkele overschrijding van deze termijn reeds tot opheffing van de maatregel kan leiden. Eiser heeft in deze procedure niet verzocht om een nadere termijn om gronden aan te voeren en acht zijn beroep kennelijk gegrond. De rechtbank interpreteert dit als dat de beroepsgrond van eiser principieel en algemeen van aard is en in de concrete procedure niet heeft geleid tot individuele problemen. De rechtbank overweegt dat het beginsel van equality of arms in concrete procedures te allen tijde moet worden gewaarborgd en dat dit dus kan meebrengen dat aan eiser een langere termijn om beroepsgronden in te dienen moet worden gegeven dan de termijn die in een landelijk procesreglement is bepaald. De beroepsgrond is dan ook terecht aangevoerd, maar heeft in de onderhavige procedure geen gevolgen omdat niet is gesteld of is gebleken dat eiser een langere termijn noodzakelijk achtte en hier ook niet om heeft verzocht.
9. Eiser voert voorts terecht aan dat waarborging van het beginsel van equality of arms meebrengt dat partijen over dezelfde processtukken beschikken. In de onderhavige procedure is de rechtbank naar aanleiding van deze beroepsgrond nagegaan of de gemachtigde van eiser bij het instellen van de eerdere beroepen tegen de maatregel van bewaring op grond waarvan eiser thans in bewaring verblijft eiser ook heeft bijgestaan. Dat blijkt niet het geval te zijn. De rechtbank heeft daarop verweerder verzocht alle stukken die betrekking hebben op deze maatregel aan het dossier toe te voegen. Verweerder heeft onverwijld aan dit verzoek voldaan, zodat de huidige gemachtigde van eiser over dezelfde stukken beschikt als de rechtbank. Het dossier waar verweerder over beschikt zal wellicht uitgebreider zijn maar het dossier zodat dit aan de rechtbank wordt aangeboden is het dossier op grond waarvan uitspraak wordt gedaan. Stukken waarover verweerder wel beschikt maar de rechtbank en eiser niet, worden dus buiten beschouwing gelaten bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel zodat uitspraak wordt gedaan op uitsluitend processtukken waar beide partijen over beschikken om het beginsel van equality of arms te waarborgen. De rechtbank heeft de eerdere uitspraken die betrekking hebben op deze maatregel toegevoegd aan het dossier omdat de rechtbank niet zorg heeft gedragen voor publicatie van deze uitspraken. Zoals de rechtbank, deze zittingsplaats, uiteen heeft gezet in de bewaringsverwijzing doet de omstandigheid dat slechts een zeer gering percentage van alle uitspraken wordt gepubliceerd sterk afbreuk aan de gelijkwaardige procespositie van partijen. Verweerder heeft immers toegang tot alle uitspraken, terwijl de gemachtigde enkel kennis kan nemen van uitspraken in procedures waar hij zelf als gemachtigde aan heeft deelgenomen en van uitspraken die worden gepubliceerd.
De rechtbank overweegt dat indien een volgberoep is ingesteld niet standaardmatig steeds alle stukken die betrekking hebben op de te toetsen maatregel hoeven te worden toegevoegd aan het dossier. De rechtbank overweegt ook dat van verweerder niet kan worden gevergd om telkens wanneer een volgberoep wordt ingesteld uit eigen beweging na te gaan of de gemachtigde die het volgberoep instelt ook de gemachtigde is die in de eerdere procedure(s) de vreemdeling heeft bijgestaan. Indien de gemachtigde echter bij het instellen van een volgberoep aangeeft de vreemdeling gedurende de eerdere beroepen van de betreffende bewaringsmaatregel niet te hebben bijgestaan en kennis te willen nemen van het complete bewaringsdossier, zal de rechtbank verweerder verzoeken het dossier te completeren.
Ditzelfde geldt voor het toevoegen van eerdere, niet gepubliceerde, uitspraken van de rechtbank. De rechtbank zal op eerste verzoek van een gemachtigde die bij het instellen van een volgberoep aangeeft kennis te willen nemen van de eerdere uitspraken waarbij de maatregel waarvan tegen de voortduring wordt opgekomen is beoordeeld, deze uitspraken toevoegen aan het volgberoep-dossier.
De rechtbank merkt hierbij op dat de Afdeling de rechtbank niet in kennis stelt van de grieven die tegen haar uitspraken worden ingediend. De rechtbank heeft in die zin, als de uitspraak een zogenoemde 91, lid 2, Vw-bevestiging krijgt, dezelfde achterstand ten opzichte van verweerder als het gaat om het kennis kunnen nemen van die grieven. Het betekent ook dat de rechtbank de grieven niet kan toevoegen aan het dossier, eenvoudigweg omdat de rechtbank hier niet over beschikt. De rechtbank kan dus niet aan dit verzoek van eiser voldoen.
10. Gemachtigde van eiser heeft aangevoerd dat het Unierecht de term “volgberoep” niet kent en dat daarom dezelfde regels moeten gelden met betrekking tot het samenstellen en verstrekken van een dossier als bij een eerste beroep. De rechtbank overweegt dat eiser dit terecht aanvoert en zal, indien de gemachtigde die een volgberoep instelt de vreemdeling bij het instellen van een eerdere beroepen tegen diezelfde maatregel niet heeft bijgestaan, dan ook handelen zoals hiervoor aangegeven. De rechtbank stelt vast dat verweerder ten behoeve van de beoordeling van de rechtmatigheid van de voortduring van de op 18 januari 2022 opgelegde maatregel naar aanleiding van de beroepsgronden en op verzoek van de rechtbank alle relevante dossierstukken heeft overgelegd. De beroepsgrond die ziet op de samenstelling en omvang van het procesdossier bij de beoordeling van de rechtmatigheid naar aanleiding van een ingesteld volgberoep is terecht voorgedragen, maar heeft thans voor eiser geen gevolgen omdat het dossier tijdig is gecompleteerd en eiser hiervan kennis heeft kunnen nemen alvorens zijn beroepsgronden nader te onderbouwen.
11. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van deze maatregel eerder heeft getoetst. In de uitspraak van 8 maart 2022 heeft de rechtbank vastgesteld dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Eiser voert aan dat de rechtbank om een effectief rechtsmiddel te bieden zich niet mag beperken tot het beoordelen van de rechtmatigheid van de maatregel vanaf 8 maart 2022, maar dat de rechtbank de oplegging en de gehele voortduring moet beoordelen omdat de rechtbank anders geen effectief rechtsmiddel biedt. De rechtbank overweegt dat deze grond niet slaagt.
Het Unierecht kent weliswaar, zoals door eiser terecht aangevoerd, niet het begrip “volgberoep”, maar dat brengt niet mee dat de nationale rechtspraktijk op dit punt in strijd is met het Unierecht omdat in deze procedure alleen ter beoordeling staat of sinds het moment van het sluiten van het onderzoek op 8 maart 2022 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
Artikel 47 Handvest bepaalt onder meer dat eenieder wiens door het recht van de Unie gewaarborgde rechten en vrijheden zijn geschonden, recht op een doeltreffende voorziening in rechte heeft. De rechtbank overweegt dat hieruit
nieteen recht voortvloeit dat de vreemdeling die zich in bewaring vindt en de nationale rechtsmiddelen ten aanzien van een bepaalde periode van bewaring heeft uitgeput steeds weer een hernieuwde rechterlijke toets kan verkrijgen door het instellen van een volgberoep. Dit zou bovendien in strijd zijn met het beginsel van het gezag van gewijsde. Indien er sprake is van nieuw gebleken feiten of omstandigheden die betrekking hebben op een eerdere door de rechter beoordeelde periode van vrijheidsontneming staan de rechtszoekende andere rechtsmiddelen ter beschikking. De rechtbank is bekend met de discussie in de nationale rechtspraktijk over de zogenoemde “schottentheorie” en de verenigbaarheid van “schotten” met het Unierecht. Deze rechtsvraag is in de onderhavige procedure echter niet aan de orde omdat geen sprake is van opvolgende maatregelen in één periode van feitelijk aaneengesloten bewaring en dus geen sprake is van “schotten”. De rechtbank overweegt verder dat het Unierecht geen regeling kent die betrekking heeft op feitelijk aaneengesloten tenuitvoerlegging van vreemdelingenbewaring die juridisch is doorbroken door het opleggen van een nieuwe opvolgende en aansluitende maatregel. Deze discussie is echter slechts relevant als een eerdere maatregel onrechtmatig is bevonden en de vraag opkomt indien de vrijheidsontneming feitelijk een aaneengesloten voortduurt de eerdere onrechtmatigheid “de schotten” tussen de maatregelen doorbreekt en de conclusie zou moeten zijn dat de periode van bewaring ook feitelijk moet worden doorbroken door niet alleen op te heffen, maar ook niet toe te staan dat aansluitend een nieuwe maatregel kan worden opgelegd. Aan de bespreking en beoordeling van die rechtsvraag komt de rechtbank in deze procedure echter niet toe omdat sprake is van voortdurende tenuitvoerlegging van dezelfde maatregel.
De rechtbank toetst enkel de voortduring van de maatregel in de periode van 8 maart 2022 tot aan de sluiting van het onderzoek op 27 juni 2022. De voorliggende periode van voortduring en de oplegging van de maatregel zijn beoordeeld door de rechter door geen recht aan te nemen dat steeds een hernieuwd rechterlijk oordeel kan worden verkregen zonder nieuwe feiten of omstandigheden wordt eiser geen doeltreffende voorziening in rechte onthouden en sluit de rechtbank evenmin haar ogen voor onrecht.
12. Eiser heeft aangevoerd dat het terugkeerbesluit waar de maatregel op is gebaseerd niet rechtsgeldig is omdat er geen land van terugkeer is benoemd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat dit niet ter toetsing voorligt omdat de rechtmatigheid en rechtsgeldigheid hiervan reeds zijn beoordeeld door de rechtbank en door de Afdeling. De rechtbank overweegt dat de vraag of de rechtbank wel of niet nu bevoegd is om de rechtsgeldigheid van het terugkeerbesluit te beoordelen niet relevant is omdat de grond nergens toe kan leiden. Uit de meeromvattende beschikking die het betreffende terugkeerbesluit omvat blijkt namelijk ook dat is vermeld dat eiser de Nigeriaanse nationaliteit heeft, dat een inhoudelijke beoordeling van gestelde problemen in Nigeria en dus “een 3 EVRM-toets Nigeria” heeft plaatsgevonden en dat er dus geen enkel misverstand bij eiser kan bestaan over welk land als land van terugkeer is aangemerkt en op welk land de uitzettingshandelingen zijn gericht. Dat dit terugkeerbesluit terecht betrekking heeft op Nigeria als land van terugkeer wordt bovendien bevestigd doordat de Nigeriaanse autoriteiten hebben bevestigd dat eiser de Nigeriaanse nationaliteit heeft en ook een vervangend reisdocument hebben afgegeven om de feitelijke uitzetting en daarmee terugkeer naar Nigeria mogelijk te maken. De beroepsgrond die ziet op de aanspraak op schadevergoeding in verband met een reeds door de rechter beoordeeld maar desondanks niet rechtsgeldig terugkeerbesluit behoeft gelet hierop geen bespreking meer.
13. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder geen bewijs heeft overgelegd van de vermeldingen van het rappelleren in de M120, dat daarom niet is aangetoond dat voortvarend aan de uitzetting van eiser wordt gewerkt en dat de rechtbank niet mag vermoeden dat hetgeen verweerder stelt “wel juist zal zijn”.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank gaat uit van de juistheid van mededelingen van verweerder én op vergelijkbare wijze en in dezelfde mate van de juistheid van mededelingen van de gemachtigde van de vreemdeling. De rechtbank gaat er ook van uit dat indien de rechtbank bijvoorbeeld aangeeft ambtshalve de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel te beoordelen, beide partijen dit ook aannemen. Dit is slechts anders indien concrete aanknopingspunten voor twijfel worden aangedragen. Dat is in deze procedure niet het geval. Verweerder heeft aangegeven welke uitzettingshandelingen hij heeft verricht. De rechtbank gaat hier van uit nu geen concrete aanknopingspunten voor twijfel zijn aangedragen of gebleken. De twijfel die eiser heeft benoemd ten aanzien van de presentatie in persoon is door verweerder weggenomen in de aanbiedingsbrief.
14. De rechtbank stelt in aanvulling hierop vast dat uit de M120, de toelichting hierop in de aanbiedingsbrief en in de schriftelijke reactie op de beroepsgronden blijkt dat verweerder in de te toetsen periode voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt. De beroepsgrond dat dit niet zo is slaagt dus niet. Eiser heeft dit enkel gesteld zonder hierbij in te gaan op alle concreet vermelde handelingen die verweerder heeft verricht. Eiser heeft in dit kader benoemd dat moet worden nagegaan of de voortduring van de maatregel evenredig is. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Uit de aanbiedingsbrief blijkt dat eiser op 21 september 2021 in persoon is gepresenteerd, dat de Nigeriaanse nationaliteit van eiser is bevestigd en door de Nigeriaanse autoriteiten een lp is afgegeven. Alle handelingen die verweerder moet verrichten om tot feitelijke uitzetting over te gaan zijn geschied. Eiser weigert medewerking aan de Covidtest terwijl hij daartoe wel verplicht is. Verweerder heeft toegelicht dat hij heeft verzocht om vrijstelling van de Covidtest en dat hij ten aanzien van dit verzoek driemaal heeft gerappelleerd. Uit deze handelingen die verweerder verricht blijkt dat eiser geen enkele medewerking aan zijn uitzetting verleent en dat dit de enige omstandigheid is die met zich brengt dat eiser zich nog in bewaring bevindt. Indien eiser zelfstandig aan zijn vertrekplicht had voldaan of tenminste had meegewerkt aan zijn gedwongen verwijdering, zou de maatregel reeds geruime tijd geleden zijn opgeheven. Oplegging en voortdurende tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring is evenredig aan het doel van de maatregel. Het doel van de maatregel is immers eiser beschikbaar te houden voor gedwongen terugkeer. Indien eiser voldoet aan zijn juridische verplichting en terugkeert, heeft dit tot gevolg dat de maatregel wordt opgeheven. Ten behoeve van de gedwongen terugkeer is een lp afgegeven zodat op het moment dat eiser meewerkt aan de Covidtest en hij niet besmet blijkt te zijn het feitelijke vertrek daadwekelijk kan worden gerealiseerd. Dit betekent niet dat de maatregel een punitatief karakter krijgt, maar rechtvaardigt wel de voortduring omdat eiser niet zal terugkeren naar zijn land van herkomst als hij ter fine hiervan niet in bewaring wordt gehouden. Dat de maatregel niet evenredig zou zijn volgt de rechtbank, ondanks de inmiddels aanzienlijke duur van de vrijheidsontneming dan ook niet. Dat zicht op uitzetting thans zou ontbreken volgt de rechtbank evenmin. Op het moment dat eiser eenvoudig medewerkt aan het ondergaan van de Covidtest kan de uitzetting aansluitend worden geëffectueerd.
15. Eiser heeft tot slot een NRC-bericht met een interview met een hoogleraar geneeskunde overgelegd om -kort gezegd- de impact van het ondergaan van een maatregel van bewaring te benadrukken. De rechtbank heeft hiervan kennis genomen en is overigens ten volle doordrongen van de impact van vrijheidsontneming op vreemdelingrechtelijke gronden. De rechtbank komt hierdoor echter niet tot een andere uitspraak dan zoals hiervoor gemotiveerd.
16. De beroepsgronden leiden niet tot de conclusie dat de maatregel niet langer rechtmatig is. De rechtbank heeft ambtshalve de rechtmatigheid van de voortduring van de maatregel beoordeeld en concludeert dat de voortduring van de maatregel niet onrechtmatig is. De maatregel wordt niet opgeheven en eiser wordt niet in vrijheid gesteld.
17. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr.E.C.M. Boerboom, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.