Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 2],
1.De procedure
- de dagvaarding van 17 april 2020;
- de akte overlegging producties, met producties 1 tot en met 24, namens [eiseres] ;
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties 1 tot en met 11;
- de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 25, 26 en 27;
- het tussenvonnis van 28 oktober 2020, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
- de rolbeslissing van 11 november 2020 waarin is bepaald dat de mondelinge behandeling plaatsvindt in de vorm van een fysieke zitting;
- de akte van 7 april 2021 houdende wijziging en vermeerdering eis en gronden tevens overlegging nadere producties, namens [eiseres] (met producties 28 tot en met 41);
- de akte van 12 april 2021, houdende wijziging en vermeerdering eis en gronden tevens overlegging nadere producties, namens [eiseres] (zonder producties);
- de producties 42 tot en met 60, namens [eiseres] ;
- de akte overlegging productie namens [gedaagden] (met productie 12);
- de akte reactie eisverandering, met producties 13 tot en met 16, namens [gedaagden] ;
- het proces-verbaal van wraking van 26 april 2021, waarin het mondelinge wrakingsverzoek van [eiseres] en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de beslissing van de wrakingskamer van 14 juni 2021, waarbij het verzoek tot wraking is afgewezen;
- het proces-verbaal van de op 26 april 2021 gehouden mondelinge behandeling;
- de akten uitlaten van 14 juli 2021;
- de akte incidentele conclusie tot inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde bescheiden, met productie 51 (dit is productie61), namens [eiseres] ;
- de akte houdende vermeerdering eis tevens overlegging producties, met producties 61 tot en met 73, namens [eiseres] ;
- de akte voor de zitting van 22 november 2021, met productie 17, namens [gedaagden] ;
- het proces-verbaal van de op 22 november 2021 gehouden voortzetting van de mondelinge behandeling;
- het proces-verbaal van wraking van 22 november 2021, waarin het mondelinge wrakingsverzoek van mr. Van den Berg en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de beslissing van de wrakingskamer van 28 december 2021, waarbij het verzoek tot wraking is afgewezen.
2.De feiten
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en voerden een gemeenschappelijke huishouding, welke relatie en huishouding inmiddels zijn geëindigd, hetgeen door beide partijen hierbij wordt bevestigd en aanvaard.”
[eiseres] begroot haar vordering op € 160.232,00 (…)
De vereffenaars en schuldeiser 1 ( [eiseres] ; rechtbank) hebben een verschil van inzicht over de hoogte van de vordering van schuldeiser 1 op de nalatenschap.
3.Het geschil
in het incident
4.De beoordeling
De heer [naam 1] had bij ons een pensioenrekening en een opbouwverzekering. Het opgebouwde kapitaal op de pensioenrekening komt volledig toe aan de erfgenamen. (…).
Zoals telefonisch al besproken, was uw vader vennoot in Winkelmaatschap het Fundament met één participatie. Bij overlijden van een vennoot, houdt deze op vennoot te zijn.
aanvulling op kredietofferte met kenmerk 1007645/150107/RA” waarin Staalbankiers onder meer schrijft dat naast de hypothecaire inschrijving als derde zekerheid zal gelden een verpand en geblokkeerd effectendepot, waartoe erflater en [eiseres] ieder bij aanvang van de financiering een initiële storting zullen doen van € 70.000 (productie 70 van [eiseres] ). Verder heeft [eiseres] een brief overgelegd van Staalbankiers van 31 juli 2014 aan erflater en/of [eiseres] , waarbij Staalbankiers erflater en [eiseres] een waardeoverzicht van het effectendepot doet toekomen (ook productie 70 van [eiseres] ). [eiseres] heeft het bijbehorende waardeoverzicht niet overgelegd. Tijdens de zitting op 22 november 2021 heeft [eiseres] desgevraagd verklaard niet over dit waardeoverzicht te beschikken.
erven van de heer [naam 1]”, waarop verder te zien is: “
Cliëntnummer: [nummer 2]” en “
Cliëntnaam: [naam 1]”. Hierop staan de volgende rekeningen en saldi vermeld: Fondsbeheer (verpand), nummer [nummer 3] , € 144.700,25 en Staal Basis Rekening, nummer [nummer 4] , € 0,02.
(onvoltooide) verdeling van de nalatenschap omstreeks 16 oktober 2017 herleeft onder begeleiding van de boedelnotaris.”
Verdeling van een gemeenschappelijk goed gedurende de vereffening van de nalatenschap”. In dit artikel verdedigt Perrick dat onder omstandigheden een verdeling vóór de voltooiing van de vereffening mogelijk is. Hij is van mening dat de erfgenamen hiertoe alleen bevoegd zijn als zij op de voet van het in artikel 4:211 lid 2 BW bepaalde de machtiging van de kantonrechter gekregen hebben voor de verdeling. Perrick meent namelijk dat erfgenamen niet zelfstandig tot verdeling bevoegd zijn, omdat artikel 3:68 BW in artikel 4:215 lid 4 BW op de vereffenaar van overeenkomstige toepassing is verklaard. Volgens het bepaalde in artikel 3:68 BW kan een gevolmachtigde slechts dan als wederpartij van de volmachtgever optreden wanneer de inhoud van de te verrichten rechtshandeling zo nauwkeurig vaststaat dat strijd tussen beider belangen is uitgesloten. De door dit artikel gevestigde onbevoegdheid tot handelen impliceert volgens Perrick voor de beneficiair erfgenaam een onbevoegdheid in de zin van het bepaalde in artikel 4:211 lid 2 BW. Alleen de rechterlijke machtiging bedoeld in artikel 4:211 lid 2 BW zou deze onbevoegdheid volgens Perrick kunnen opheffen.
Erfgenamen, aanvaarding en aansprakelijkheid tijdens beheer en vereffening. Mede in het licht van de positie van de schuldeisers van de nalatenschap.” van mr. J.B. Vegter, WPNR 2021/7317 (6 maart 2021), schrijft Vegter dat het hem bijzonder zou verbazen als deze opvatting van Perrick juist zou blijken te zijn (zie onder 5f). Vegter schrijft dat een onbevoegdheid tot handelen niet past bij het door de wetgever gekozen uitgangspunt dat beneficiair erfgenamen de door de wet geroepen vereffenaars zijn (artikel 4:195 lid 1 BW). In artikel 4:184 lid 3 BW is bepaald dat als een beneficiair erfgenaam uit de nalatenschap een uitkering heeft ontvangen, de schuldeisers van de nalatenschap verhaal hebben op het vermogen van de erfgenaam tot de waarde van hetgeen uit de nalatenschap door de erfgenaam is verkregen. Deze regel zal volgens Vegter zeker ook toepassing vinden bij een verdeling van de nalatenschap. Verder is in artikel 4:184 lid 2 (d) BW bepaald dat als de erfgenaam/vereffenaar in zijn verplichtingen als zodanig in ernstige mate tekortschiet en hem daarvan een verwijt kan worden gemaakt, zijn voorrecht van boedelbeschrijving verloren gaat. Verder dient ook een beneficiair erfgenaam als goed vereffenaar te vereffenen (artikel 4:211 lid 1 BW) en kunnen beschikkingshandelingen die gedurende de vereffening door erfgenamen in hun eigen belang worden verricht, getoetst worden aan de in artikel 4:184 lid 2 (d) opgenomen norm.
3.15 De wet bevat echter geen duidelijk en/of expliciet verbod op het vroegtijdig (partieel) verdelen van een nalatenschap.”. [gedaagden] betogen dat in voormelde conclusie sprake is van verdeling van de nalatenschap voordat de vereffening was voltooid. Dit heeft tot gevolg dat de verdeelde goederen niet meer onder het beheer van de vereffenaars vallen en niet meer te gelde gemaakt kunnen worden ter voldoening van de schulden van de nalatenschap. Dat is in de nalatenschap van erflater volgens [gedaagden] niet aan de orde.
Heb de overzichten nauwkeurig doorgenomen. Ik heb een vraag voor u. Kunt u – naar eer en geweten – bevestigen dat alle kosten, vermeld in de door u aan mij aangereikte overzichten, daadwerkelijk bijdragen betreffen aan de gezamenlijke huishouding van mevr. [eiseres] , en geen betrekking hebben op kosten die uitsluitend op mevrouw [eiseres] zelf betrekking hebben?”
U stelt een vordering te hebben op [naam 1] wegens betaalde lasten en levensonderhoud. Afgezien van de vraag of u tijdens de periode dat de samenwoning duurde niet gehouden was om kosten ten behoeve van de gewone gang van de huishouding te voldoen (…) is destijds tussen u en [naam 1] overeengekomen dat u een vordering hebt op hem van € 40.000,00. Na het overlijden van [naam 1] is deze overeenkomst eenzijdig door u terzijde gesteld en verhoogt u uw vordering tot een bedrag van ruim € 160.000,00.”
Het is vervolgens aan verzoekers om bij betwisting hun vorderingen op de nalatenschap van erflater in rechte te doen vaststellen.”. Dat heeft [eiseres] vervolgens niet gedaan.
de tussen [eiseres] en [gedaagden]” gesloten vaststellingsovereenkomst nietig is. Het gedeelte van de vaststellingsovereenkomst dat de moeder van [eiseres] aangaat kan hiermee dus in stand blijven en zal de rechtbank niet in de beoordeling betrekken. [eiseres] heeft over dat gedeelte van de vaststellingsovereenkomst ook geen stellingen ingenomen.
Wij stellen ons op het standpunt, en dat wil ik benadrukken, dat er geen verplichting bestaat om [eiseres] te compenseren voor de uitgaven die zij gedaan heeft voor de gezamenlijke huishouding met [naam 1] .