Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.Inleiding
Kern van het geschil
2.De procedure
Procesdossier
3.Enkele feiten
RWE Generation en het concern waarvan zij deel uitmaakt
Earth Summitin Rio de Janeiro in 1992 heeft geleid tot de United Nations Framework Convention on Climate Change (hierna: het Klimaatverdrag). Het Klimaatverdrag heeft tot doel het stabiliseren van de concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer op een zodanig niveau, dat een gevaarlijke menselijke invloed op het klimaat wordt voorkomen. De verdragsluitende staten hebben zich verbonden om klimaatverandering tegen te gaan onder meer door maatregelen te treffen op het gebied van CO₂-emissies. Deze verplichting geldt in het bijzonder voor de zogenoemde Annex I-landen, waaronder Nederland. Voor deze Annex I-landen is het doel om hun CO₂-emissies te reduceren tot het hoogste niveau van 1990. Nederland heeft het Klimaatverdrag ondertekend op 4 juni 1992.
Emission Trading System(hierna: het ETS) tot stand is gebracht. Het ETS behelst, samengevat, een systeem waarbij deelnemende bedrijven een vergunning krijgen toegewezen op basis waarvan zij een bepaalde hoeveelheid CO₂ mogen uitstoten. Elk emissierecht vertegenwoordigt 1 ton CO₂-uitstoot. Er mag in de Europese Unie (hierna: EU) als geheel niet meer CO₂ worden uitgestoten dan het totaal van het aantal uitgegeven emissierechten (Europees CO₂-emissieplafond). De vergunninghouder kan de hem toebedeelde emissierechten zelf gebruiken of verhandelen aan andere bedrijven waarop het ETS van toepassing is (waaronder de elektriciteitsproductiebedrijven). Indien een bedrijf meer CO₂ uitstoot dan het emissierechten heeft, zal het rechten moeten bijkopen. Andersom kan een bedrijf dat emissierechten overhoudt omdat het minder CO₂-uitstoot dan is toegestaan, het surplus aan emissierechten verkopen. De achterliggende gedachte is dat op deze wijze een prikkel ontstaat voor emitterende bedrijven om hun CO₂-uitstoot (bijvoorbeeld door te investeren in schonere technologieën) terug te brengen. Doen zij dat niet, dan moeten zij steeds meer betalen aan emissierechten. Het beleid van de Europese Commissie is er immers op gericht het CO₂-emissieplafond (gefaseerd) steeds verder te laten dalen, waardoor de prijs van een emissierecht zal stijgen. Aanvankelijk (2008-2012) werden de emissierechten gratis toegedeeld, maar vanaf 2013 worden steeds meer emissierechten geveild. Tot 2025 neemt het aantal uit te geven emissierechten met 2,2% per jaar af. De Europese Commissie heeft het voornemen dat percentage vanaf 2026 te verhogen naar 4,6%. Uiteindelijk zullen de prijzen voor deze emissierechten zo hoog zijn, zo is de bedoeling, dat het voor de deelnemende bedrijven niet langer rendabel is om bedrijfsactiviteiten te ontplooien die gepaard gaan met (veel) uitstoot van CO₂.
Bali Road Mapvastgesteld waarin is opgenomen dat “
deep cuts in global emissions” noodzakelijk zijn.
Carbon Capture and Storage” (hierna CCS) genoemd. Nederland heeft het project Rotterdam Opslag en Afvang Demonstratie (ROAD) voorgedragen voor subsidie. De subsidie voor dit project is verleend.
Green Deal” gepresenteerd waarin zij de wijze waarop zij uitvoering wil geven aan de Klimaatwet nader heeft uitgewerkt.
4.De vordering
fair market value”van de Amercentrale berekend in de werkelijke situatie (“
actual case”), dus met het kolenverbod in 2025, en in de hypothetische situatie
(“but for-case”), waarbij de Amercentrale tot en met 2032 in bedrijf blijft. Het verschil tussen deze beide waarden heeft Brattle becijferd op € 62 miljoen. Brattle heeft de “
fair market value”berekend op grond van de vrije kasstroom die productie van elektriciteit met kolen en biomassa (zolang dit door de Staat wordt gesubsidieerd: tot en met september 2027) in beide situaties – met en zonder verbod op elektriciteitsproductie door kolen in 2025 – genereert. Naast enkele kenmerken van de gehanteerde methode ter berekening van de “
fair market value”(zoals dat deze in het Brattle-rapport is gebaseerd op de “
discounted cash flow”en dat gebruik is gemaakt van de zogenoemde
“Monte Carlo-methode”,met 100 verschillende ‘paren’ van ‘prijspaden’ die zich tot 2032 zouden kunnen voordoen), is de gekozen peildatum van belang. Deze heeft RWE Generation gesteld op 9 oktober 2017. Dit is de dag vóór de bekendmaking van het regeerakkoord 2017, waarin is opgenomen dat tot uiterlijk in 2030 elektriciteit met behulp van kolen mag worden opgewekt. Deze aankondiging was volgens RWE Generation voldoende concreet om de prijs die een onafhankelijke koper bereid zou zijn om voor de Amercentrale te betalen, daadwerkelijk te beïnvloeden. Bij de becijfering heeft Brattle slechts rekening gehouden met beschikbare gegevens en verwachtingen tot op deze gekozen peildatum: latere ontwikkelingen zijn buiten beschouwing gelaten. Volgens RWE Generation is het becijferde bedrag van € 62 miljoen de waardedaling die het gevolg is van het aangekondigde kolenverbod: het zou gaan om wat een onafhankelijke, goed geïnformeerde en bereidwillige koper
mindervoor de aanschaf van de Amercentrale over zou hebben gehad ná de bekendmaking van het regeerakkoord op 10 oktober 2017 (met de daarin opgenomen afspraak dat de kolencentrales uiterlijk in 2030 worden gesloten), dan hij vóór die bekendmaking bereid zou zijn geweest daarvoor te betalen.
5.De beoordeling
De Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie (Wvk)
possession”(eigendom) in de zin van deze bepaling?
interference”, dat wil zeggen ontneming of regulering van het eigendomsrecht?
lawful”(rechtmatig), dat wil zeggen bij wet voorzien;
general interest”(het algemeen belang), en
fair balance”, dat wil zeggen een redelijk evenwicht, tussen de eisen van het algemeen belang en de bescherming van de fundamentele rechten van het individu?
fair balance-toets” geldt dat daaraan niet is voldaan, indien er sprake is van een individuele en buitensporige last (“
individual and excessive burden”) voor de betrokken persoon. Daarbij dienen alle omstandigheden van het individuele geval in ogenschouw te worden genomen.
possessions”in deze verdragsbepaling heeft een eigen autonome betekenis. Zo heeft het EHRM in de zaak
Kristiana Ltd. v. Lithuaniaoverwogen:
assets, including claims, in respect of which the applicant can argue that he has at least a ‘legitimate expectation’ of obtaining effective enjoyment of a property right”.Artikel 1 EP houdt derhalve geen recht in om inkomsten te verwerven, terwijl evenmin de enkele hoop of verwachting op toekomstige inkomsten door artikel 1 EP wordt beschermd. Toekomstige inkomsten worden alleen aangemerkt als “
possessions”wanneer zij reeds zijn verdiend of wanneer daarop een rechtens afdwingbare aanspraak bestaat. [13]
possessions” zijn aan te merken, betekent niet dat RWE Generation geen economisch belang heeft in haar onderneming dat onder de bescherming van artikel 1 EP EVRM valt. [14] De rechtbank verwerpt het verweer van de Staat op dit punt.
deprivation of possessions”). Wel staat ter discussie of dat verbod al dan niet is aan te merken als een
de factoonteigening of ten minste een zeer zware inmenging waardoor ieder zinvol gebruik van de Amercentrale wordt uitgesloten (standpunt van RWE Generation) of slechts als (een beperkte) regulering van eigendom (standpunt van de Staat). Dit komt bij de
fair balance-toets nader aan de orde. Hier volstaat de constatering dat voldaan is aan het vereiste van “
interference”als bedoeld in nr. 5.7 onder (b).
fair balance-toets aan de orde komt). De Wvk is een wet in formele zin en voldoet aan deze vereisten. Dit is tussen partijen ook niet in geschil.
fair balance-toets alle omstandigheden van het geval, bezien in onderling verband, in aanmerking genomen te worden. In de Nederlandse rechtspraak wordt veelal aangenomen dat de
fair balance-toets op twee niveaus kan plaatsvinden, namelijk op het niveau van de wettelijke maatregel in algemene zin (op
regelingsniveau) en op het niveau van het individuele geval, rekening houdend met de in dat individuele geval geldende (lastenverzwarende) omstandigheden. Dit verschil heeft praktische betekenis indien een wettelijke regeling in algemene zin niet in strijd is met artikel 1 EP EVRM (omdat deze regeling in algemene zin voldoet aan de
fair balance-toets), maar in een individueel geval voor betrokkene wel een “
individual and excessive burden” vormt in verband met bijzondere, specifiek in dat geval geldende feiten en omstandigheden. Zowel RWE Generation als de Staat hebben betoogd dat er geen reden is om in deze zaak dit onderscheid te maken, omdat er slechts enige kolencentrales van enkele eigenaren zijn die zich in dit verband niet van elkaar onderscheiden en voor wie de gevolgen van de Wvk hetzelfde zijn, met als gevolg dat als de Wvk op regelingsniveau wel of niet voldoet aan de
fair balance-toets, hetzelfde geldt op individueel niveau. De rechtbank is het met partijen eens, met dien verstande dat dit niet afdoet aan de mogelijkheid dat een eigenaar van een kolencentrale een tegemoetkoming vraagt op grond van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 4 lid 1 van de Wvk (zie daarover nader nr. 5.21).
fair balance-toets relevant kunnen zijn:
aard en ernst van de “interference”in het eigendomsrecht. Zoals aangekondigd in 5.12 gaat het hier vooral om de vraag of sprake is van
de factoonteigening of daarmee (vrijwel) gelijk te stellen zeer zware inmenging in het eigendomsrecht dan wel een beperktere vorm van regulering. De rechtbank bespreekt dit in 5.16.
fair balance-toets.
welke conclusiezij ten aanzien van de
fair balance-toets is gekomen, na alle omstandigheden van het geval, bezien in onderling verband, in aanmerking te hebben genomen.
de factoop een onteigening/ontneming neerkomt dan wel als eigendomsregulering moet worden aangemerkt. Dit verschil is relevant omdat volgens vaste rechtspraak van het EHRM bij (
de facto) onteigening in de regel aanspraak kan worden gemaakt op een financiële compensatie [15] , maar dit bij regulering van eigendom geen vanzelfsprekendheid is. [16]
de facto) onteigening geldt bij regulering van eigendom dus niet als uitgangspunt dat compensatie moet worden geboden. Of en zo ja, in welke mate bij regulering van eigendom voorzien is in compensatie, is één van de factoren die in aanmerking kan worden genomen bij de
fair balance-toets. Daarbij geldt dat een ontbrekende of ontoereikende compensatie meer gewicht in de schaal legt naar mate de aantasting van het eigendomsrecht ernstiger is.
de factoonteigening, in beginsel gekeken moet worden naar het moment dat de maatregel (het verbod) ten aanzien van de Amercentrale daadwerkelijk van kracht wordt. Dat is per 1 januari 2025. Niet in geschil is echter dat na die datum de Amercentrale in ieder geval nog tot en met september 2027 met uitsluitend biomassa als brandstof elektriciteit en warmte kan blijven produceren. Volgens RWE Generation is dat slechts rendabel zolang de Staat subsidie verstrekt. Zodra die subsidie afloopt, kan de Amercentrale alleen nog maar rendabel elektriciteit produceren met kolen, maar dat verbiedt de Wvk. Hoewel het dus technisch mogelijk is de centrale voor 100% te laten draaien op biomassa, is dat volgens RWE Generation na september 2027 financieel niet langer haalbaar en is de centrale, omdat door de Wvk geen omschakeling naar kolen is toegestaan, vanaf dat moment onbruikbaar en daarmee waardeloos geworden. De tot de onderneming behorende activa (waaronder de specifiek op elektriciteits- en warmteproductie ingerichte installaties) blijven weliswaar ook na september 2027 eigendom van RWE Generation, maar zijn niet geschikt voor alternatieve toepassingen en vertegenwoordigen daarom geen reële waarde. Door de Wvk wordt volgens RWE Generation na beëindiging van de SDE-subsidie in september 2027 ieder zinvol gebruik van de Amercentrale uitgesloten, zodat er sprake is van een “zeer zware inmenging in het eigendomsrecht” die gelijk te stellen is aan een
de factoonteigening, aldus RWE Generation.
de factoonteigening. Na ommekomst van de overgangsperiode houdt RWE Generation immers de volledige beschikking over al haar door de maatregel getroffen eigendommen. Het blijft voor haar mogelijk om met de Amercentrale elektriciteit op te wekken, zij het met de beperking dat zij daarvoor geen kolen mag gebruiken. Dat dat, ook na 2027 (zonder subsidie) alleen maar rendabel met kolen kan, acht de rechtbank niet aangetoond. De rechtbank verwijst hiervoor naar 5.18. Ook indien RWE Generation besluit om in 2027 met de productie van elektriciteit [18] in de Amercentrale te stoppen, komt het de rechtbank aannemelijk voor dat RWE Generation nog enig relevant economisch belang behoudt bij (activa van) de onderneming. RWE Generation heeft niet (voldoende gemotiveerd) betwist de stelling van de Staat dat de haar toebehorende grond waarop de Amercentrale is gebouwd en die is gelegen in een industrieel aantrekkelijke omgeving, een belangrijke economische waarde vertegenwoordigt. Daar moet dus in deze procedure van worden uitgegaan. [19] Bovendien is aannemelijk dat hetzelfde geldt voor (een deel van de) andere activa die thans door de onderneming worden aangewend om elektriciteit en warmte op te wekken. Uit het voorgaande volgt dat er geen aanleiding is om de beperking in het gebruik van (activa van) de Amercentrale die uit de Wvk voortvloeit, aan te merken als of gelijk te stellen aan een
de factoonteigening.
fair balance-toets onderzoeken of RWE Generation er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat een maatregel zoals het verbod tot het gebruik van kolen voor de opwekking van elektriciteit tot 2033 achterwege zou blijven. In dat onderzoek komt ook het nationale klimaat- en energiebeleid aan de orde.
preciesdie maatregel: het gaat erom of de getroffen maatregel valt binnen de reikwijdte van maatregelen waarvan de mogelijke invoering, gelet op de omstandigheden van het geval en het publieke belang in kwestie, redelijkerwijs kon worden verwacht. Voor het aannemen van voorzienbaarheid is dus niet vereist dat de precieze aard en omvang van de maatregel die uiteindelijk wordt afgekondigd, op voorhand al bekend waren. [22]
Uitvoeringsnota Klimaatbeleid (1999), zie nr. 5.17.6, reeds uitgesproken dat het noodzakelijk is dat bij fossiel energiegebruik minder CO₂ wordt uitgestoten. De gemiddelde CO₂-emissie van kolencentrales moest in 2008 op het niveau van aardgasgestookte kolencentrales komen te liggen. In het
Vierde Milieubeleidsplan (2001), zie nr. 5.17.10, wordt aangegeven dat een fossiele energietechnologie moet worden gerealiseerd die voldoet aan de lange termijndoelstelling van bijna-nul emissie van broeikasgassen (‘schoon fossiel’). Ook dit, ‘schoon fossiel’, is een zelfstandige eis die aan het gebruik van fossiele brandstoffen wordt gesteld, en niet afhankelijk is gesteld van de beschikbaarheid van emissierechten volgens het ETS. Hierop aansluitend stelt de
Beleidsnotitie ‘Schoon Fossiel’ (2003), zie nr. 5.17.13, dat op de middellange en lange termijn (‘post-Kyoto’, dus vanaf 2012) schoon fossiele toepassingen zeer waarschijnlijk noodzakelijk zijn. In het
Energierapport “Nu voor later” (2005), zie nr. 5.17.17, staat onomwonden vermeld dat initiatiefnemers voor de bouw van kolencentrales zich terdege moeten realiseren dat mogelijk binnen 10 jaar na inbedrijfstelling een beslissing genomen zal moeten worden over CO₂-afvang en -opslag en dat mee- en bijstook van biomassa dan onvoldoende zal zijn. In haar beantwoording van
Kamervragenen in haar
Kamerbrief (2007), zie nrs. 5.17.21/22, brengt minister [Minister 2] naar voren dat haar boodschap steeds is dat CO₂-emissies van kolencentrales op termijn niet meer te combineren zijn met ‘onze’ klimaatambities en dat zij ernaar streeft dat binnen 10 jaar in Europees verband een situatie is bereikt waarin de afvang en ondergrondse opslag van CO₂ van kolencentrales verplicht wordt gesteld. Zij maakt duidelijk dat zij er vertrouwen in heeft dat het CO₂-emissiehandelssysteem uiteindelijk een voldoende krachtig instrument is om kolencentrales te kunnen toestaan binnen de klimaatambities van Nederland en Europa, maar dan wel in combinatie met de toepassing van CCS en de grootschalige inzet van biomassa. In de
Kamerbrief van de ministers [Minister 3] en [Minister 2] (2009), zie nr. 5.17.28, wordt nog eens bevestigd dat volgens het toenmalige kabinet CCS geen substituut is voor meer energiebesparing en een groter aandeel duurzame energie, maar daarop een noodzakelijke aanvulling vormt. De rechtbank acht tevens van belang dat in het
Sectorakkoord Energie 2008 – 2020, zie nr. 5.17.26, is afgesproken dat de exploitanten van kolencentrales zullen rapporteren hoe zij vanaf 2015 “zeer substantieel” CO₂-uitstoot gereduceerd hebben [38] en mede de ambitie hebben uitgesproken dat CCS bij kolencentrales in 2020 grootschalig wordt toegepast. Ook dit zijn afspraken die niet afhankelijk zijn gesteld van het al dan niet beschikken over voldoende emissierechten uit hoofde van het ETS. Het betoog van RWE Generation dat zij er in 2009 op mocht vertrouwen dat het ETS gedurende de resterende levensduur van de Amercentrale als ‘
exclusiefregelingskader’ voor het terugdringen van CO₂-emissies zou worden gehanteerd, snijdt dan ook geen hout.
aansprakelijkheidin het geding is, in die zaak dus de topholding van de Shell-groep, rekening moet worden gehouden met veiligheidsvoorschriften en gedragsregels die van kracht zijn op het tijdstip en de plaats van de gebeurtenis die de aansprakelijkheid veroorzaakt. Dat bracht in die zaak mee dat de Shell-topholding in beginsel niet op grond van
onrechtmatige daad(artikel 6:162 Burgerlijk wetboek) aansprakelijk kon worden gehouden voor emissies van CO₂ die worden gedekt door het ETS-systeem. Dit betreft dus een geheel andere kwestie dan de vraag die in deze procedure relevant is, namelijk of RWE Generation erop mocht vertrouwen dat zij van overheidswege niet zou worden geconfronteerd met een het gebruik van de Amercentrale beperkende maatregel, zoals vervat in de Wvk, zolang zij maar over voldoende emissierechten volgens het ETS beschikt. Voor de beantwoording van die vraag is het oordeel van deze rechtbank over de “vrijwarende werking” van het ETS in de Shell-klimaatzaak niet relevant.
Energieakkoord voor duurzame groeitussen de Staat en een groot aantal maatschappelijke organisaties en bedrijven, waaronder de branchevereniging Energie Nederland (waarvan RWE Generation lid is). [42] Daarin is afgesproken dat de overheid grootschalige inzet van biomassa in de nieuwe kolencentrales en de centrales die in de jaren negentig zijn gebouwd, waaronder dus de Amercentrale, zal subsidiëren tot een totaal van maximaal 25 petajoules (PJ).
. (…) Daarbij ga ik er van uit dat evenmin andere maatregelen worden geïntroduceerd die elektriciteitsproductie activiteiten van Essent aanmerkelijk bemoeilijken”.
Vertrouwen in de toekomstgepresenteerd. Daarin staat dat de kolencentrales uiterlijk in 2030 zullen worden gesloten. Het wetsvoorstel dat tot de Wvk heeft geleid, is op 18 maart 2019 aan de Tweede Kamer aangeboden.
nieuwesubsidies (na 2027) voor het gebruik van
houtigebiomassa. De Staat wijst er ook op dat zelfs al zou er een politieke wens leven om het gebruik van (houtige) biomassa voor elektriciteitsopwekking te verbieden, het treffen van een daartoe strekkende maatregel niet mogelijk is omdat biomassa op Europees niveau is erkend als duurzame brandstof (in de Richtlijn hernieuwbare energie). Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat RWE Generation niet aannemelijk heeft gemaakt dat vóór 2033 (dus vóór het verstrijken van de technische levensduur van de Amercentrale) een verbod op het opwekken van elektriciteit en warmte met houtige biomassa voor bestaande centrales van kracht wordt. Daar komt bij dat niet houtige biobrandstoffen, zoals bagasse (vezelachtig afval dat overblijft nadat het sap uit de stengels van suikerriet is geperst), rioolwaterzuiveringsslib of andere afvalstromen uit bioraffinage processen, (technisch) mogelijk voor de opwekking van elektriciteit kunnen worden gebruikt. Dit brengt mee dat zelfs als een verbod op het stoken met houtige biomassa zou worden ingevoerd vóór het verstrijken van de levensduur van de Amercentrale, de mogelijkheid bestaat dat deze centrale kan blijven draaien op alternatieve (bio)brandstoffen.
the market framework and power market assumptions” die Frontier eerder in 2018 heeft gebruikt voor een onderzoek dat zij in opdracht van het ministerie van Economische zaken heeft uitgevoerd. De “
overall conclusion” van Frontier is dat (zonder subsidies) “
the biomass conversion in 2030 is not a profitable investment”. De Staat betwist de bevindingen van Frontier onder meer omdat deze uitgaan van verouderde data en een verkeerde peildatum (2019). Daarnaast wijst de Staat erop dat de bevindingen van Frontier geen betrekking hebben op de (vrijwel volledig naar biomassacentrale omgebouwde) Amercentrale.
Economic Assessment of Biomass Conversion” van 18 december 2021 door Nera Economic Consulting (hierna: het Nera-rapport). De onderzoekers komen in dit rapport tot de conclusie dat op basis van de in oktober 2017 voorhanden zijnde informatie een prudente en redelijk handelende investeerder niet zou investeren in de conversie van een centrale als de Eemshavencentrale van kolengestookt naar volledig draaiend op biomassa in 2030 “
in the absence of biomass support schemes” (zonder subsidies), omdat het risico dat die investering verliesgevend zal blijken te zijn hoog is. De onderzoekers voegen daaraan toe dat zij niet tot een andere conclusie komen als zij afgaan op de in december 2021 beschikbare informatie. Uit het rapport blijkt dat deze laatste conclusie voornamelijk is gebaseerd op het recente overheidsbeleid “
to phase out energy generation from biomass” (zie ook hetgeen hierover onder 5.18.2 t/m 5.18.5 is overwogen), waardoor het volgens de onderzoekers zeer onwaarschijnlijk is dat de Eemshavencentrale van 2030 tot 2054 als biomassacentrale operationeel zou mogen blijven. Een belangrijke aanname die voorts aan het onderzoek ten grondslag ligt is dat de scherpe stijging van de gasprijzen en als gevolg daarvan ook de sterke stijging van de elektriciteitsprijzen die zich sinds augustus 2021 hebben voorgedaan, van tijdelijke aard zijn. Volgens RWE Generation gelden de op de Eemshavencentrale betrekking hebbende bevindingen in het Nera-rapport ook voor de Amercentrale.
core businessvan het concern behoren, antwoordt:
print screen10 mei 2022):
“wide margin of appreciation” toekomt, waar het gaat om de beoordeling van wat in het algemeen belang is en de keus van de middelen om dit belang te dienen. [56]
in Nederland. Vervolgens wordt in de Memorie van Toelichting vermeld dat met het wetsvoorstel uitvoering wordt gegeven aan een van de maatregelen van het kabinet ter uitwerking van de ambitie om tot die reductie in Nederland te komen, namelijk het uiterlijk in 2030 uitfaseren van kolengestookte elektriciteitsopwekking in Nederland. Daarbij wordt overwogen dat een belangrijk deel van de CO₂-uitstoot in Nederland is terug te leiden tot de opwekking van elektriciteit en dat in de elektriciteitssector kolengestookte productiecentrales verreweg de grootste uitstoters van broeikasgassen zijn.
fair balance-toets komt de Staat, zoals hiervoor reeds is overwogen, een ruime beoordelingsmarge toe, ook ten aanzien van de keuze voor een bepaalde maatregel waarmee het algemene belang wordt behartigd. Dit brengt mee dat geen sprake is van een schending van artikel 1 EP EVRM enkel op grond van de omstandigheid dat eventueel een minder belastend middel voorhanden is waarmee hetzelfde doel zou kunnen worden bereikt, ook niet als het middel waarvoor gekozen is zeer ingrijpend is. Alleen indien de keuze voor een bepaald middel evident onredelijk is en een begrijpelijke motivering ontbreekt waarom dan toch voor dat – zeer belastende – middel wordt gekozen, zou dat anders kunnen liggen. RWE Generation heeft niet, althans onvoldoende met concrete feiten onderbouwd gesteld en evenmin is gebleken dat daarvan voor wat betreft het in de Wvk neergelegde verbod om met kolen elektriciteit op te wekken, sprake is. De verder niet of nauwelijks uitgewerkte stellingen van RWE Generation dat de Staat ook voor een verplichte isolering van woningen of voor een nationale thuiswerkdag had kunnen kiezen, dan wel andere grote emittenten van CO₂ (dan kolencentrales) had kunnen aanpakken, zijn daartoe, wat daarvan verder zij, onvoldoende en leiden dus niet tot een ander oordeel.
Country Side Alliance v. the United Kingdom(die betrekking heeft op een wet die de vossenjacht verbiedt):
fair balance-toets en dat daarbij geldt dat een ontbrekende of ontoereikende compensatie meer gewicht in de schaal legt al naargelang de aantasting van het eigendomsrecht ernstiger is.
possessions” door de Wvk, dat voor de beoordeling van de vraag of aan de
fair balance-toets is voldaan, niet louter beslissend is of voorzien is in een financiële compensatie voor de eigenaren van de kolencentrales, laat staan dat daaraan slechts voldaan kan zijn indien hen “volledige schadevergoeding” wordt geboden of indien zij in de gelegenheid zouden worden gesteld “hun investeringen volledig terug te verdienen”, zoals RWE Generation lijkt te veronderstellen.
fair balancetussen het algemeen belang dat met het verbod wordt gediend en het belang van de eigenaren van de centrales dat wordt geraakt door de regulering van hun eigendom. Daarbij betrekt de minister dat wel is voorzien in een overgangsperiode (die de minister aanmerkt als een “vergoeding in natura”).
fair balanceomdat de wetgever “
dertien jaar van RWE af(neemt) en daar vijf jaar voor terug(geeft), zodat RWE de Amercentrale per saldo acht jaar eerder moet sluiten (…), waarbij zij enkel vanwege het doorlopen van de subsidiëring nog krap twee jaar elektriciteit met biomassa kan produceren .” Dit betoog gaat er echter aan voorbij dat de Staat het bewuste verbod ook meteen bij de inwerkingtreding van de Wvk had kunnen doen ingaan. Overigens heeft te gelden dat het bestaan van een overgangsperiode die de door een maatregel getroffen eigenaar in staat stelt om zijn schade te beperken, een omstandigheid is die kan bijdragen aan het oordeel dat een redelijk evenwicht is getroffen tussen de eisen van het algemeen belang enerzijds en de bescherming van individuele rechten anderzijds. [60]
ten opzichte van andere exploitanten van een kolencentraleonevenredig zwaar wordt geraakt. In Nederland zijn naast de Amercentrale nog slechts drie andere kolencentrales actief: de Eemshavencentrale van RWE Holding II BV, de MPP3-centrale van Uniper en de Onyx Centrale Rotterdam van (tot voor kort Engie, maar thans:) Riverstone. De koleneenheid van de Hemwegcentrale van Vattenfall is reeds in december 2019 buiten bedrijf gesteld. [61] Volgens RWE Generation worden de drie overblijvende exploitanten van de vier kolencentrales allen onevenredig getroffen ten opzichte van andere partijen die CO₂ uitstoten en “de samenleving als geheel”. RWE Generation beschikt voorts niet over de vereiste bedrijfseconomische gegevens van de andere exploitanten om te kunnen beoordelen, laat staat te onderbouwen of zij zwaarder wordt getroffen dan de andere exploitanten. Nu de hardheidsclausule bovendien niet voorziet in een volledige schadevergoeding, maar slechts in een tegemoetkoming, zelfs in het onwaarschijnlijke geval dat een exploitant daarvoor in aanmerking komt, meent RWE Generation dat de bepaling niet kan bijdragen aan het bereiken van een
fair balance.
fair balancenavenant gering. Ook in de memorie van toelichting wordt de verwachting uitgesproken dat de eigenaren van de centrales zich onvoldoende van elkaar onderscheiden, “
zodat niet gesproken kan worden van een individuele last”. De rechtbank is verder van oordeel dat door middel van de differentiatie in de overgangsperiode op basis van het elektrisch rendement van de productie-unit, reeds is verdisconteerd dat de eigenaren van de recent gebouwde centrales zwaarder zouden worden getroffen door een onmiddellijk ingaand verbod dan de eigenaren van oude centrales. Een en ander neemt niet weg dat denkbaar is dat zich alsnog een omstandigheid voordoet waaruit volgt dat een eigenaar in het bijzonder en onevenredig getroffen wordt door het verbod en in verband daarmee aanspraak kan maken op een tegemoetkoming (financieel of anderszins) op basis van artikel 4 lid 1 Wvk.
de factoonteigening of daaraan gelijk te stellen inmenging is geen sprake. Tevens is gebleken dat het verbod om met kolen elektriciteit op te wekken een maatregel betreft die valt binnen de reikwijdte van maatregelen waarvan RWE Generation in 2009, toen zij met de overname van Essent de eigendom van de Amercentrale verwierf, kon verwachten dat deze opgelegd zouden worden als zij er niet in zou slagen in de periode vanaf 2015 en vóór uiterlijk 2020 de CO₂-uitstoot van die centrale zeer substantieel te reduceren, al dan niet met (grootschalig) gebruik van biomassa, door toepassing van CCS of anderszins. Hieruit vloeit voort dat voor RWE Generation toen eveneens voorzienbaar was dat voor het geval de Amercentrale (vrijwel) volledig tot biomassacentrale zou worden omgebouwd, zoals inmiddels (met behulp van overheidssubsidie) daadwerkelijk is geschied, overheidsmaatregelen getroffen kunnen worden die verhinderen dat de centrale weer omgebouwd wordt tot een kolencentrale. Het risico dat dergelijke maatregelen zouden worden getroffen, is na 2009 alleen maar manifester geworden. Niet gebleken is dat RWE Generation er op heeft mogen vertrouwen dat gedurende de volledige (technische) levensduur van de centrale voor wat betreft de CO₂-uitstoot het ETS het “exclusieve regelingskader” zou uitmaken. Het is komen vast te staan dat het technisch betrekkelijk eenvoudig is om de Amercentrale, die al grotendeels met biomassa wordt gestookt, verder om te bouwen naar een centrale die volledig draait op biomassa. Of de Amercentrale na 2027, zonder subsidie (die Essent/RWE Generation sinds 2003 en tot en met september 2027 voor de stook met biomassa ontvangt), ook rendabel volledig op biomassa kan draaien, laat zich op voorhand niet goed voorspellen. Dat is onder meer afhankelijk van de ontwikkelingen op de energiemarkt (zoals de prijzen van elektriciteit, gas, kolen, emissierechten, biobrandstoffen) die sterk wisselend en moeilijk voorspelbaar zijn. Verder is genoegzaam komen vast te staan dat het in de Wvk neergelegde verbod doelmatig is, want fors bijdraagt aan de reductie van CO₂-uitstoot in Nederland. Niet is aangetoond dat de Staat met een minder ingrijpende maatregel had moeten en kunnen volstaan om eenzelfde resultaat te bereiken. De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat de overgangsperiode van vijf jaar vanaf de inwerkingtreding van de Wvk totdat het verbod voor de Amercentrale van RWE Generation in 2025 daadwerkelijk van kracht wordt, RWE Generation in staat stelt om haar schade te beperken en voorbereidingen te treffen die een volledige omschakeling naar het stoken op andere brandstoffen mogelijk maken. De impact van de hardheidsclausule van artikel 4 lid 1 Wvk is gering, nu de kans klein is dat RWE Generation of een van de andere overgebleven eigenaren van kolencentrales kunnen voldoen aan de stringente voorwaarde die aan een eventuele tegemoetkoming wordt gesteld, namelijk dat de verzoekende eigenaar moet aantonen dat hij als gevolg van het verbod
ten opzichte van andere exploitanten van een kolencentraleonevenredig zwaar wordt geraakt.
fair balance) bestaat tussen de eisen van het daarmee gediende algemeen belang en de bescherming van de fundamentele rechten van RWE Generation. De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de Wvk voor RWE Generation een individuele en buitensporige last (“
individual and excessive burden”) meebrengt. Hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
veronderstellingdat RWE Generation als gevolg van de Wvk schade heeft ondervonden in de orde van grootte als door haar is gesteld (zie nr. 4.3). Die schade is naar het oordeel van de rechtbank echter niet vast komen te staan.
de Wvk weggedacht, na 2027 nog operationeel zou zijn geweest als kolencentrale. Dit is in de eerste plaats al zeer onwaarschijnlijk omdat de Amercentrale thans reeds vrijwel volledig is omgebouwd naar en functioneert als een biomassacentrale: het is moeilijk voor te stellen dat RWE Generation zou hebben geïnvesteerd in het weer ombouwen van de centrale naar een kolencentrale. Daarnaast heeft de Staat gewezen op de slechte vooruitzichten van kolencentrales die met name samenhangen met de snel stijgende ETS-prijzen (hoe hoger die prijzen, hoe slechter de vooruitzichten). Vanaf 2020 heeft deze prijsstijging een zodanige vlucht genomen dat begin 2021 de ETS-prijs de grens van € 50 heeft doorbroken: in het Brattle-rapport wordt echter volstrekt in strijd met de werkelijkheid ervan uitgegaan dat de mediane ETS-prijs in 2020 € 20, in 2030 € 37 en in 2040 € 50 per ton CO₂-emissie zou bedragen. In dit verband heeft de Staat gewezen op de constatering in het Compass-rapport dat Brattle er ten onrechte van uitgaat dat de EU niets zal doen om de doelen van de Klimaatovereenkomst na te komen: indien Brattle zou zijn uitgegaan van “
CO₂-price projections with a mean value compliant with the Paris Agreement, RWE Eemshaven’s costs(en naar de rechtbank begrijpt: voor de kosten van Amercentrale zou hetzelfde gelden
) would be significantly higher”. Dit zou dan weer tot gevolg hebben gehad dat het aantal scenario’s waarin de centrale, ongeacht de Wvk, had moeten sluiten, hoger zou zijn dan Brattle heeft berekend, terwijl in de (eventueel) overblijvende scenario’s waarin geen sluiting zou plaatsvinden, de winsten lager zouden zijn dan Brattle heeft berekend [62] . Daarnaast heeft de Staat onder verwijzing naar het Compass-rapport betoogd dat de door Brattle berekende waardedaling op ficties berust en een aantal voor de hand liggende
reasonability checksniet doorstaat.
fair balance-toets uitgegaan is van de veronderstelling dat RWE Generation als gevolg van de Wvk schade heeft ondervonden in de orde van grootte als door RWE Generation is gesteld, komt zij echter niet meer toe aan de vraag of voldoende aannemelijk is dat RWE Generation schade heeft geleden en ook niet aan de vraag of die schade in causaal verband staat met de Wvk. Ook uitgaande van die veronderstelling, komt de rechtbank immers tot de in nr. 5.22.1 vermelde conclusie. Dat wat door partijen ten aanzien van de schade naar voren is gebracht hoeft dan ook niet nader te worden besproken.