10.3.De rechtbank komt met name gelet op voornoemde overwegingen van het Hof in de punten 53 en 54 van het arrest TQ tot de conclusie dat voorkomen moet worden dat een (minderjarige) vreemdeling in grote onzekerheid zou komen te verkeren omtrent zijn verblijfsstatus. Doordat verweerder geen terugkeerbesluit heeft opgelegd maar de asielaanvraag van eiser wel heeft afgewezen, is geen sprake van een meeromvattende beslissing en komt eiser juist in die onzekerheid te verkeren. Enerzijds wordt immers besloten dat eiser (in afwachting van een niet nader geconcretiseerd onderzoek) niet hoeft terug te keren naar zijn land van herkomst, terwijl anderzijds wordt besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. De rechtbank overweegt dat als gevolg van het bestreden besluit een gedoogconstructie is ontstaan, die zo volgt uit het arrest TQ, niet is toegestaan. Door het bestreden besluit verkeert eiser immers in onzekerheid met betrekking tot zijn wettelijke status en zijn toekomst. Dit is in strijd met de belangen van eiser als minderjarige. Dat eiser (voorlopig) niet daadwerkelijk zal worden uitgezet, maakt dit niet anders. De rechtbank oordeelt dat verweerder zal moeten bepalen of eiser ofwel onrechtmatig in Nederland verblijft na afwijzing van zijn asielaanvraag waaruit de oplegging van een terugkeerplicht volgt (en hetgeen betekent dat eerst onderzoek moet worden gedaan naar de opvangmogelijkheden voor eiser in Marokko), ofwel dat eiser rechtmatig verblijf heeft na afwijzing van zijn asielaanvraag. Door niet expliciet aan te geven welke consequenties de afwijzing van de asielaanvraag heeft voor eiser, het onderzoek naar de opvangmogelijkheden voor eiser in Marokko uit te stellen en door de ambtshalve weigering van de reguliere verblijfsvergunning, is sprake van een gebrek in het bestreden besluit.
11. Deze beroepsgrond van eiser slaagt. Dat betekent dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand kunnen blijven en dat het beroep ook gelet hierop gegrond is.
12. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Gezien hetgeen is overwogen onder 10 en verder bestaat geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten. De rechtbank zal ook niet de bestuurlijke lus toepassen omdat de rechtbank in een eerdere zaak gebleken is, hetgeen wordt bevestigd door het door verweerder gevoerde verweer, dat verweerder bij zijn standpunt blijft. De rechtbank ziet geen mogelijkheden om zelf in de zaak te voorzien omdat enerzijds het aan verweerder is om (op basis van onderzoek naar adequate opvang in het land van herkomst) een keuze te maken tussen een terugkeerplicht of een verblijfsrecht en anderzijds de rechtbank aan eiser geen verblijfsvergunning kan verlenen. De rechtbank acht het in het belang van eiser dat verweerder binnen zes weken na de datum van deze uitspraak een nieuwe beslissing op eisers aanvraag neemt met inachtneming van deze uitspraak.
13. De rechtbank bepaalt, om spoedige besluitvorming te bevorderen, dat verweerder een dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS;2020:1560) heeft overwogen, kan de rechtbank in redelijkheid de volgens haar eigen beleid gebruikelijke dwangsom aan de uitspraak verbinden. Daarom zal de rechtbank deze dwangsom vaststellen op € 100,- per dag, met een maximum van € 7.500,-.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van mr.M.B.J. Schreijen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 4 oktober 2021.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.