ECLI:NL:RBDHA:2021:10258

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
NL20.6595
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en terugkeerbesluit van een Albanese minderjarige vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de afwijzing van een asielaanvraag van een Albanese minderjarige, eiser, door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 12 maart 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door verweerder als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een zitting op 2 juli 2020, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek heropend op 9 juli 2020 in afwachting van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Op 22 februari 2021 trok verweerder het bestreden besluit in, maar legde op 6 augustus 2021 opnieuw een terugkeerbesluit op aan eiser. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder niet voldoende had aangetoond dat er adequate opvang voor eiser beschikbaar was in Albanië, en dat de afwijzing van de asielaanvraag niet zorgvuldig was voorbereid. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit en het terugkeerbesluit vernietigd, en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.6595

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

[V-nummer]
(gemachtigde: mr. Y.E. Verkouter),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: A.M.H. van de Wal).

ProcesverloopBij besluit van 12 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Daarnaast heeft verweerder ambtshalve besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijden dat geen uitstel van vertrek wordt verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en ook de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (NL20.6596).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser en verweerder hebben een aanvullende reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.6596, plaatsgevonden op 2 juli 2020 via een beeldverbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Op 9 juli 2020 heeft de rechtbank het onderzoek in de zaak heropend en de behandeling van het beroep aangehouden in afwachting van de beantwoording van prejudiciële vragen die gesteld zijn door deze rechtbank en zittingsplaats bij tussenuitspraak van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:5967) over het terugkeerbesluit bij niet-begeleide minderjarige vreemdelingen.
Bij uitspraak van 9 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen (NL20.6596).
Bij besluit van 22 februari 2021 heeft verweerder, in reactie op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak TQ tegen Nederland van 14 januari 2021 (ECLI:EU:C:2021:9), het bestreden besluit ingetrokken voor zover dat het terugkeerbesluit behelst.
Op 23 februari 2021 heeft de rechtbank partijen verzocht om een reactie op voornoemd arrest.
Verweerder heeft hierop op 4 maart 2021 gereageerd door een besluit van 2 maart 2021 te overleggen waarmee het bestreden besluit (opnieuw) wordt ingetrokken voor zover dat het terugkeerbesluit behelst.
Eiser heeft op 8 maart 2021 gereageerd.
Op 2 juni 2021 heeft de rechtbank partijen verzocht om de rechtbank te berichten of zij op een nadere zitting wensen te worden gehoord. De rechtbank heeft daarbij vermeld dat bij het uitblijven van een reactie binnen de gestelde termijn, de rechtbank ervan uitgaat dat die partij niet op een nadere zitting wenst te worden gehoord.
Eiser en verweerder hebben niet gereageerd, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat zij niet op een nadere zitting wensen te worden gehoord.
Bij besluit van 6 augustus 2021 heeft verweerder het bestreden besluit aangevuld door (opnieuw) een terugkeerbesluit op te leggen aan eiser en te bepalen dat eiser Nederland en het grondgebied van de EU, EER en Zwitserland binnen vier weken moet verlaten.
Bij brief van 6 augustus 2021 heeft verweerder de rechtbank meegedeeld dat onderhavig beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op voornoemd besluit van 6 augustus 2021.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 6 september 2021.

Overwegingen

Het asielrelaas
1. Eiser stelt van Albanese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 2003.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij, omdat er niet genoeg geld was om van te leven, geld heeft geleend van verschillende personen. Eiser stelt dat de personen van wie hij geld had geleend, na twee jaar dat geld kwamen opeisen. Eén van de schuldeisers, [naam] genaamd, stuurde personen op hem af en hij is door verschillende mensen in elkaar geslagen. Eiser stelt dat zijn arm is gebroken en dat hij ook is beschoten. De politie stond aan de kant van [naam] . Toen eiser wat geld had gespaard, heeft hij het land verlaten. Eiser heeft daarnaast aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij geen toekomst voor zichzelf ziet in Albanië, omdat hij niet gedocumenteerd is.
Het standpunt van verweerder
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst.
  • Betrokkene stelt dat hij is mishandeld en beschoten door [naam] of zijn handlangers omdat hij hem geld is verschuldigd.
4. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig worden geacht. De verklaringen van eiser over de mishandeling en beschieting door [naam] of zijn handlangers acht verweerder ongeloofwaardig. Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser afkomstig is uit Albanië, dat Albanië wordt beschouwd als veilig land van herkomst, dat daarom in zijn algemeenheid kan worden aangenomen dat vreemdelingen afkomstig uit Albanië aldaar niet te vrezen hebben voor problemen welke verlening van internationale bescherming rechtvaardigen en dat eiser er niet in is geslaagd om het tegendeel aannemelijk te maken. Eiser komt volgens verweerder niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
Het standpunt van eiser
5. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Op hetgeen eiser heeft aangevoerd zal hierna – voor zover van belang – nader worden ingegaan.
De beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank overweegt allereerst dat de algemene stelling van eiser in beroep dat de inhoud van de zienswijze als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank op in dient te gaan. Verweerder is in het bestreden besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. Het is dan aan eiser om aan te voeren waarom de reactie van verweerder op de zienswijze in het bestreden besluit niet juist of niet toereikend is. Eiser heeft dit nagelaten.
Relevante elementen
7. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de medische problemen van zijn moeder, het feit dat hij niet gedocumenteerd is, de armoede en het lenen van geld wel degelijk relevante elementen zijn voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van het relaas. Eiser stelt dat hij over deze elementen ook, althans wel, geloofwaardig heeft verklaard, waardoor dit in het kader van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling ook gevolgen heeft voor de geloofwaardigheid van de andere elementen. Verweerder heeft het relaas volgens eiser ten onrechte niet integraal beoordeeld.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen van deze elementen als relevant element te kwalificeren is. Het gaat immers niet om elementen die raken aan de internationale of de subsidiaire beschermingsstatus. Verweerder kan worden gevolgd in het ter zitting ingenomen standpunt dat het erom gaat of problemen zijn ontstaan. Verweerder heeft terecht de stelling van eiser dat hij door armoede geld heeft moeten lenen vanwege de medische situatie van zijn moeder en hij daardoor problemen heeft ondervonden, aangemerkt als de kern van eisers asielrelaas. Verweerder heeft dan ook terecht de omstandigheid dat eiser geld heeft geleend en daardoor in de problemen zou zijn gekomen als relevant element aangemerkt. Blijkens het bestreden besluit, waarvan het voornemen onderdeel uitmaakt, heeft verweerder de medische problemen van eisers moeder en de noodzaak om geld te lenen bij de beoordeling betrokken. Ook is verweerder ingegaan op eisers stelling dat hij niet gedocumenteerd en wellicht zelfs staatloos is. Dat verweerder deze stellingen van eiser niet als afzondelijk relevant element heeft aangemerkt maakt dat niet anders. Eiser kan daarom niet worden gevolgd in het standpunt dat zijn asielrelaas niet integraal is beoordeeld.
Geloofwaardigheidsbeoordeling
9. Eiser bestrijdt dat hij onvoldoende gedetailleerd heeft verklaard. Verweerder heeft volgens eiser niet toegelicht wat meer van eiser had mogen worden verwacht. Eiser heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat hem, ter staving van het standpunt dat hij algemeen heeft verklaard, niet kan worden tegengeworpen dat hij geen documenten heeft overgelegd. Dat hij geen documenten heeft overgelegd, kan hem ook niet worden tegengeworpen. Hij heeft nooit identiteitsdocumenten in zijn bezit gehad en er bestaan geen documenten van de medische behandeling die hij heeft ondergaan. Eiser stelt dat hij de bewijzen van zijn relaas op zijn lichaam meedraagt en dat verweerder hieraan ten onrechte ongemotiveerd voorbij is gegaan.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het aan eiser is om zijn asielrelaas aannemelijk te maken en dat eiser hierin niet is geslaagd, nu hij vage verklaringen heeft afgelegd over de mishandeling en de beschieting. Anders dan eiser heeft aangevoerd, heeft verweerder niet aan eiser tegengeworpen dat hij algemeen heeft verklaard, (ook) omdát hij geen documenten heeft overlegd. Verweerder heeft aan eiser tegengeworpen dat hij in algemeenheden heeft verklaard en dat hij zijn verklaringen ook niet met documenten weet te onderbouwen. Verweerder heeft dit ook aan eiser kunnen tegenwerpen. Eiser kan niet worden gevolgd in het standpunt dat verweerder niet duidelijk heeft gemaakt wat er vaag is aan zijn verklaringen over de gebeurtenissen met [naam] en de beschieting. Zo heeft verweerder bijvoorbeeld overwogen dat eiser heeft verklaard dat er drie personen in een zwart busje zaten en dat zij in zijn richting zijn gereden, waarna hij in het busje is mishandeld en zijn arm is gebroken, maar dat niet is gebleken van concrete aanwijzingen dat deze personen in opdracht van [naam] hebben gehandeld. Met de enkele stelling dat hij nooit identiteitsdocumenten in zijn bezit heeft gehad en dat er geen documenten van de medische behandeling die hij heeft ondergaan bestaan, heeft eiser nog geen blijk gegeven van de inspanningen die hij heeft verricht om deze documenten te verkrijgen, terwijl dat wel van hem mag worden verwacht. Dat eiser een litteken heeft, maakt niet dat verweerder het asielrelaas van eiser op grond daarvan geloofwaardig heeft moeten achten.
11. Eiser heeft zich ook op het standpunt gesteld dat hij verweerder niet volgt in het standpunt dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over het moment van breken van zijn arm en over het al dan niet doen van aangifte.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan eiser heeft kunnen tegenwerpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over het al dan niet doen van aangifte. Eiser heeft in het nader gehoor verklaard dat hij geen aangifte heeft gedaan van de mishandeling, omdat het dan alleen maar erger zou worden, dat de politie wordt omgekocht en dat hij geen vertrouwen meer heeft in de staat. Vervolgens heeft eiser in de correcties en aanvullingen, ter verduidelijking van een door hem tijdens het gehoor afgelegde verklaring, aangevoerd dat hij wel heeft geprobeerd om bescherming te vragen van de autoriteiten, maar dat de autoriteiten niet wilden helpen. In het verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat niet langer aan eiser wordt tegengeworpen dat hij wisselend heeft verklaard over het moment van het breken van zijn arm, zodat deze beroepsgrond geen bespreking meer behoeft.
13. Eiser heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat het standpunt van verweerder dat eiser in de tussentijd niets is overkomen, miskent wat in de zienswijze naar voren is gebracht. Eiser stelt dat hij in de tussenliggende periode wel degelijk mishandeld is. Het bestreden besluit is hierom volgens eiser onvoldoende gemotiveerd.
14. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het onnavolgbaar is dat tussen het breken van de arm van eiser en de gestelde beschieting ruim een jaar verstrijkt, waarin [naam] geen contact opneemt met eiser. Eiser heeft tijdens het nader gehoor immers zelf verklaard dat er tussen de mishandeling en de dag dat hij beschoten werd niets is gebeurd. Verweerder heeft ook aan eiser kunnen tegenwerpen dat het niet aannemelijk is dat eiser na de gestelde beschieting nog een jaar zonder problemen in het huis van zijn moeder heeft kunnen wonen, terwijl eiser ook heeft verklaard dat [naam] achter de beschieting zit en hij dus weet waar eiser woont. Dat eiser tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat hij in die tijd wel nog op straat werd opgepakt en geslagen doet – wat er ook van zij – daar niet aan af. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat voornoemde omstandigheden niet bijdragen aan de aannemelijkheid van het asielrelaas. Verweerder heeft daarbij ook van belang kunnen achten dat eiser, ondanks zijn gestelde problemen met [naam] , in de tussentijd ook nog naar werk heeft gezocht.
15. Eiser kan worden gevolgd in het standpunt dat verweerder ten onrechte aan hem heeft tegengeworpen dat hij tijdens het aanmeldgehoor en het eerste gehoor de werkzaamheden voor [naam] niet heeft genoemd. Eiser heeft een feitelijk antwoord gegeven op de vragen die hem zijn gesteld naar zijn werkzaamheden en eerst in het nader gehoor wordt eiser gevraagd naar zijn asielrelaas. Dit neemt naar het oordeel van de rechtbank niet weg dat verweerder, gelet op het vorenstaande, het relaas niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
Staatloosheid
16. Eiser heeft zich ook op het standpunt gesteld dat niet onaannemelijk is dat hij staatloos is. Het is volgens eiser aan verweerder om hier nader onderzoek naar te doen, teneinde vast te kunnen stellen of hij staatloos is.
17. De rechtbank stelt vast dat verweerder de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de stelling van eiser dat hij wellicht staatloos is, niet nader is onderbouwd. Eiser heeft geen enkel document van de Albanese autoriteiten overgelegd en hij heeft ook geen stukken overgelegd die zijn inspanningen aantonen. Eiser heeft bovendien bij zijn asielaanvraag en tijdens het aanmeldgehoor aangegeven dat hij de Albanese nationaliteit heeft. De enkele stelling dat eiser staatloos is en dat hij zijn staatloosheid niet beter kan onderbouwen dan hij al heeft gedaan, heeft verweerder onvoldoende mogen achten om hier nader onderzoek naar te doen.
Veilig land van herkomst
18. Eiser heeft de aanwijzing van Albanië als veilig land van herkomst niet betwist, zodat de rechtbank niet toekomt aan de beoordeling van de rechtmatigheid van deze tegenwerping. Nu verweerder het asielrelaas van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, heeft hij zich ook – onder verwijzing naar de geloofwaardigheidsbeoordeling – op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Albanië ten aanzien van hem niet als veilig land van herkomst heeft te gelden.
Geen terugkeerbesluit maar ook geen rechtmatig verblijf
19. De rechtbank begrijpt het standpunt van eiser met betrekking tot de belangen van het kind aldus dat hij stelt dat zijn belangen als kind bij het beslissen onvoldoende zijn meegewogen, nu verweerder in strijd met zijn eigen beleid handelt door aan eiser een terugkeerbesluit op te leggen zonder zich ervan te vergewissen dat adequate opvang voor hem beschikbaar is.
20. De rechtbank overweegt als volgt.
21. In het bestreden besluit is vermeld dat het besluit ook als terugkeerbesluit geldt, dat het van rechtswege tot gevolg heeft dat eiser met ingang van de dag waarop de beroepstermijn is verstreken niet langer rechtmatig in Nederland verblijft en dat eiser Nederland binnen vier weken moet verlaten.
22. Verweerder heeft echter naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) in de zaak TQ tegen Nederland van 14 januari 2021 (ECLI:EU:C:2021:9) het besluitonderdeel dat het terugkeerbesluit behelst ingetrokken en daarbij bepaald dat onderzoek naar adequate opvang geen rechtmatig verblijf oplevert.
23. De rechtbank volgt eiser in het standpunt dat deze handelwijze van verweerder om de afwijzing van de asielaanvraag te handhaven en het terugkeerbesluit in te trekken en vervolgens te bepalen dat geen rechtmatig verblijf wordt toegekend, in strijd met het Unierecht is. Verweerder is gehouden een meeromvattende beschikking te nemen op de asielaanvraag van eiser.
24. Uit de beantwoording van de eerste prejudiciële vraag door het Hof volgt dat indien de illegaal verblijvende derdelander een niet-begeleide minderjarige vreemdeling is, de lidstaat alleen een terugkeerbesluit mag uitvaardigen nadat deze lidstaat de situatie van die minderjarige algemeen en grondig heeft getoetst, rekening houdend met het belang van deze minderjarige en zich ervan heeft overtuigd dat er voor deze minderjarige adequate opvang in het land van terugkeer is. Zolang verweerder dit grondige onderzoek naar de situatie en het belang van de minderjarige niet verricht en als er voor deze minderjarige geen adequate opvang is in het land van terugkeer, mag hij geen terugkeerbesluit uitvaardigen.
25. Uit de intrekking van het terugkeerbesluit door verweerder leidt de rechtbank af dat verweerder klaarblijkelijk niet kan garanderen dat adequate opvang in het land van herkomst aanwezig is en dat verweerder ervan uitgaat dat terugkeer voor eiser niet mogelijk is, waardoor aan eiser ten onrechte een terugkeerplicht is opgelegd. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat eiser met ingang van de datum van zijn asielaanvraag recht heeft op een reguliere vergunning onder de beperking ‘amv die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken’.
26. Eiser is inmiddels achttien jaar. Het is daarom aan verweerder om te bezien of eiser vanaf zijn achttiende eventueel in aanmerking zou komen voor voortgezet verblijf op bijvoorbeeld artikel 7 van het Handvest van de Europese Unie of artikel 8 van het EVRM (privéleven). Met andere woorden: de vraag of zijn verblijfsvergunning niet dient te worden gewijzigd naar een verblijfsvergunning humanitair niet-tijdelijk voortgezet verblijf om in Nederland te mogen blijven wonen. Het terugkeerbesluit van 6 augustus 2021 geeft er geen blijk van dat verweerder dit heeft onderkend. Dit terugkeerbesluit is dan ook niet zorgvuldig voorbereid.
Conclusie
27. Het vorenstaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder eiser terecht niet in aanmerking heeft gebracht voor internationale bescherming op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000. Verweerder heeft echter ten onrechte niet beslist op de vraag of het verblijf van eiser na het nemen van het besluit op zijn aanvraag op een andere, namelijk reguliere, grondslag rechtmatig moet worden geacht.
28. Daarom zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit, alsmede het terugkeerbesluit van 6 augustus 2021, vernietigen. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
29. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, stelt de rechtbank de proceskosten voor rechtsbijstand vast op € 1.496,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit alsmede het terugkeerbesluit van 6 augustus 2021;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op eisers asielaanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.C.J. Mosheuvel, rechter, in aanwezigheid van mr. M.W.M. Bankers, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar geschied op: 7 september 2021
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.