Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2004 en de Somalische nationaliteit te bezitten.
2. Eiser heeft op 9 oktober 2019 een asielaanvraag ingediend in Nederland. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 5 maart 2020 afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw, omdat eisers verklaringen over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst ongeloofwaardig zijn geacht. Deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft bij uitspraak van 11 augustus 2020het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 5 maart 2020 vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen. De rechtbank heeft daarbij geoordeeld dat verweerder in het besluit van 5 maart 2020 onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser over de Somalische cultuur en over zijn herkomst uit Jeddah, Saudi-Arabië, te summier en tegenstrijdig zouden zijn.
3. Nadat eiser aanvullend is gehoord, heeft verweerder bij het bestreden besluit de aanvraag van eiser wederom afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw. Verweerder acht de door eiser gestelde identiteit, nationaliteit en Somalische herkomst nog steeds niet geloofwaardig. Verweerder acht wel aannemelijk dat eiser is geboren en getogen in Jeddah. Onder verwijzing naar de uitspraak van 11 augustus 2020 stelt verweerder zich op het standpunt dat de door eiser overgelegde documenten afbreuk doen aan zijn gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst en dat van eiser een betere beheersing van het Somali mag worden verwacht. Verder heeft verweerder meer van eiser mogen verwachten ten aanzien van zijn kennis over de Somalische cultuur. Omdat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser ongeloofwaardig zijn geacht, heeft verweerder het asielrelaas van eiser niet inhoudelijk beoordeeld.
4. Op wat eiser daartegen aanvoert, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Identiteit, nationaliteit en herkomst
5. Eiser voert aan dat er aanleiding bestaat om anders te oordelen over de door hem overgelegde geboorteakte en nationaliteitsverklaring dan is gedaan in de uitspraak van 11 augustus 2020, nu deze documenten na de uitspraak zijn onderzocht op authenticiteit en de geboorteakte echt is bevonden. Verder voert eiser aan dat in de uitspraak ten onrechte is geoordeeld dat eiser het Somali onvoldoende zou beheersen om zijn nationaliteit en herkomst aannemelijk te maken. Daarnaast heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom eisers verklaringen over de Somalische cultuur onvoldoende zouden zijn. Volgens eiser zijn de door verweerder in dit kader aangehaalde bronnen niet van toepassing op zijn situatie. Tot slot voert eiser aan dat verweerder niet heeft gemotiveerd waarom, ondanks de minderjarigheid van eiser, bepaalde verwachtingen bestaan ten aanzien van zijn verklaringen.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser ter onderbouwing van zijn identiteit, nationaliteit en herkomst een geboorteakte, nationaliteitsverklaring en een kopie van het paspoort van zijn vader heeft overgelegd. Na de uitspraak van 11 augustus 2020 heeft verweerder de geboorteakte en de nationaliteitsverklaring laten onderzoeken door Bureau Documenten, die de geboorteakte echt heeft bevonden. De nationaliteitsverklaring heeft Bureau Documenten niet kunnen beoordelen, wegens een gebrek aan betrouwbaar referentiemateriaal. In het bestreden besluit heeft verweerder ten aanzien van deze documenten overwogen dat de geboorteakte geen identificerend document is ingevolge paragraaf C1/4.3 van de Vcen verder verwezen naar de overwegingen van de rechtbank uit de uitspraak van 11 augustus 2020 over de verschillen in de spelling van namen op de documenten. Dat de authenticiteit van de nationaliteitsverklaring niet kan worden beoordeeld, betekent niet dat aan dit document in zijn geheel geen waarde kan worden gehecht. Dit geldt des te meer nu dit eisers eerste asielaanvraag betreft.
7. De geconstateerde verschillen in de spelling van namen op de door eiser overgelegde documenten betreffen steeds een verschil van een enkele letter en ook lijken de namen fonetisch op elkaar. Uit de rapportages van de
United Nations Security Councilen
EASOwaarnaar eiser in beroep heeft verwezen, volgt dat in Somalië spellingvariaties in namen voorkomen, dat om die reden de meeste banktransacties aan de hand van telefoonnummers in plaats van namen worden verricht en dat documenten door de Somalische autoriteiten op basis van verklaringen worden afgegeven en niet op basis van reeds bestaande documentatie. Gelet op deze omstandigheden en informatie heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom in dit geval doorslaggevende betekenis is toegekend aan de verschillen in de spelling van namen op de documenten.
8. Ten aanzien van eisers verklaringen over de Somalische cultuur heeft verweerder verwezen naar een drietal bronnen: het Algemeen Ambtsbericht inzake Somalië uit 2005, een doctoraalscriptie van Adri Wijnker uit 2002en een rapport van de Zweedse
Migrationsverketuit 2013.Uit deze bronnen volgt dat clans een belangrijk onderdeel zijn van de Somalische cultuur. Uit het rapport van de
Migrationsverketvolgt daarnaast ook dat iedere Somaliër een aantal generaties van zijn clanlijn kan opnoemen, waardoor verweerder het onvoldoende acht dat eiser slechts de clan van zijn ouders en een bekende clanfamilie kan opnoemen en niets kan vertellen over tradities van de
Mursadeen
Abgalstammen. Eiser heeft terecht erop gewezen dat het onderzoek van Adri Wijnker is gebaseerd op interviews met 20 volwassen respondenten, waarvan de grootste groep in de leeftijdscategorie 30 tot 45 jaar zat. Verweerder heeft eisers stelling dat alle respondenten meerdere jaren in Somalië hebben verbleven niet betwist. Nu eiser minderjarig is en nooit in Somalië heeft verbleven, heeft verweerder ten onrechte niet gemotiveerd waarom deze bron in eisers geval relevant is. Ook uit de andere bronnen van verweerder kan niet worden opgemaakt in hoeverre de daarin vermelde informatie toepasbaar is op de situatie van eiser. In dit kader heeft eiser er bovendien op gewezen dat uit de vertaling van het rapport van de
Migrationsverketvolgt dat kinderen van de diaspora mogelijk hun clanlijn niet kunnen opnoemen. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder met de verwijzingen naar de drie bronnen onvoldoende gemotiveerd waarom van eiser meer mag worden verwacht ten aanzien van zijn kennis over de Somalische cultuur en de mate waarin hij hierover kan verklaren.
9. Verweerder heeft zich echter niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat van eiser een betere kennis van het Somali verwacht mag worden, omdat zijn ouders Somalisch tegen hem spraken en hij in de Somalische gemeenschap in Saudi-Arabië is opgegroeid. Daarbij heeft verweerder mogen verwijzen naar de uitspraak van 11 augustus 2020, waarin is geoordeeld dat eiser onvoldoende blijk heeft gegeven van een goede passieve kennis van het Somali doordat hij in de correcties en aanvullingen op het aanmeldgehoor heeft aangegeven de tolk Somali niet goed te hebben verstaan. De rechtbank ziet geen aanleiding om eiser te volgen in zijn stelling dat niet uitgesloten kan worden dat de communicatie tijdens het aanmeldgehoor is bemoeilijkt omdat de tolk geen registertolk was, nu eiser dit niet nader heeft geconcretiseerd en ook niet eerder heeft aangevoerd.
10. Naar het oordeel van de rechtbank weegt de beperkte mate waarin eiser het Somali beheerst echter niet op tegen de gebrekkige motivering van verweerder ten aanzien van de door eiser overgelegde documenten en zijn verklaringen over de Somalische cultuur. Het bestreden besluit is op deze punten dan ook onvoldoende gemotiveerd. Het beroep is reeds hierom gegrond.
Terugkeerbesluit
11. Eiser voert aan dat verweerder in strijd met de Terugkeerrichtlijnen artikel 45 van de Vw heeft gehandeld door in het bestreden besluit te overwegen dat dit besluit niet als terugkeerbesluit geldt. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, van 15 februari 2021en 15 maart 2021.
12. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit onder ‘rechtsgevolgen van deze beschikking’ het volgende heeft overwogen:
Dit besluit heeft van rechtswege tot gevolg dat betrokkene met ingang van de dag waarop de beroepstermijn is verstreken, niet langer rechtmatig in Nederland verblijft. Dit besluit geldt nog niet als terugkeerbesluit omdat eerst zal worden onderzocht of er voor betrokkene adequate opvang aanwezig is buiten Nederland. Betrokkene moet aan dat onderzoek meewerken. Dit betekent dat betrokkene op dit moment geen terugkeerverplichting heeft en voorlopig niet uitgezet zal worden. Gelet op het gestelde in artikel 3, derde lid, onder b, van de Rvabehoudt betrokkene zijn voorzieningen zolang er sprake is van minderjarigheid.
13. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 45 van de Vw en het arrest van het Hofvan 14 januari 2021 in de zaak TQ tegen Nederland,nu het geen terugkeerbesluit bevat. Daartoe is het volgende redengevend.
14. In het arrest TQ heeft het Hof overwogen dat in alle fasen van de procedure van het uitvaardigen van een terugkeerbesluit tegen een alleenstaande minderjarige vreemdeling, rekening moet worden gehouden met het belang van het kind. Voordat een terugkeerbesluit mag worden uitgevaardigd tegen een alleenstaande minderjarige vreemdeling, moet onderzocht worden of er voor de betrokken alleenstaande minderjarige vreemdeling adequate opvang in het land van terugkeer is. Als deze opvang niet aanwezig is, kan geen terugkeerbesluit worden uitgevaardigd. Het Hof heeft verder overwogen dat het gedogen van feitelijk verblijf schadelijk is voor een minderjarige vanwege de onzekerheid die dit met zich brengt en dat dit onverenigbaar is met het vereiste om het belang van het kind in alle fasen van de procedure te beschermen.
15. Uit artikel 45, eerste lid, van de Vw, waarin artikel 6, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn is geïmplementeerd, volgt dat de afwijzing van een asielaanvraag geldt als terugkeerbesluit. Als verweerder beslist dat de asielaanvraag niet wordt ingewilligd, dient hij een terugkeerplicht vast te stellen. Als het niet mogelijk is om een terugkeerbesluit uit te vaardigen omdat het onderzoek naar adequate opvang nog niet is verricht, zoals in deze zaak aan de orde is, kan geen besluit worden genomen als bedoeld in artikel 45 van de Vw. Bovendien is als gevolg van het bestreden besluit een gedoogconstructie ontstaan die, zo volgt uit het arrest TQ, niet is toegestaan. Verweerder heeft namelijk vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft doordat zijn asielaanvraag is afgewezen, maar er wordt (nog) geen terugkeerbesluit uitgevaardigd. Zijn feitelijk verblijf wordt daarmee gedoogd, maar er is geen sprake van rechtmatig verblijf. Dit is in strijd met de belangen van eiser als minderjarige. Dat eiser niet zal worden uitgezet en hij zijn voorzieningen op grond van de Rva behoudt, maakt dat niet anders.
16. Gelet op het bovenstaande is het beroep ook gegrond om de reden dat verweerder niet heeft kunnen besluiten de asielaanvraag af te wijzen zonder een terugkeerplicht vast te stellen waaraan een onderzoek naar adequate opvang in het land van terugkeer vooraf is gegaan.
17. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.De rechtbank ziet, gelet op de aard en omvang van de geconstateerde gebreken, geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten of om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak en moet daaraan voorafgaand onderzoek doen naar de beschikbaarheid van adequate opvang voor eiser in het land van terugkeer.
18. Verweerder wordt veroordeeld in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.496 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor 1).