ECLI:NL:RBDHA:2021:7064

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
C/09/578129 / HA ZA 19-829
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van het Pensioenfonds Notariaat en de Staat jegens een individuele deelnemer met betrekking tot wijzigingen in pensioenreglementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een individuele eiser, werkzaam als toegevoegd notaris, en verschillende gedaagden, waaronder het Pensioenfonds Notariaat (SPN) en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB). De eiser vorderde schadevergoeding en een verklaring voor recht met betrekking tot wijzigingen in de pensioenreglementen van SNPF, de rechtsvoorganger van SPN, die in 2007, 2014 en 2016 zijn doorgevoerd. De eiser stelde dat deze wijzigingen onrechtmatig waren en dat er geen compensatie- of overgangsregeling was getroffen, wat hem financieel nadeel had berokkend. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van de eiser, voor zover deze betrekking hadden op het Pensioenreglement 2007, verjaard waren. De rechtbank concludeerde dat de wijzigingen van de pensioenreglementen in 2014 en 2016 niet onrechtmatig waren en dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd van financieel nadeel. De vorderingen tegen de Staat werden eveneens afgewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de verplichte deelneming aan het pensioenfonds niet in strijd was met het Europese recht. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/578129 / HA ZA 19-829
Vonnis van 30 juni 2021
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mrs. K.P.D. Vermeulen te Den Haag,
tegen

1.STICHTING PENSIOENFONDS NOTARIAAT,

te Groningen,
advocaat mr. J.W. de Bruin te Amsterdam,
2.
KONINKLIJKE NOTARIËLE BEROEPSORGANISATIE,
te Den Haag,
advocaat mr. E. Lutjens te Amsterdam,
3.
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN JUSTITIE EN
VEILIGHEID EN MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID),
te Den Haag,
advocaat mr. E.H. Pijnacker Hordijk te Den Haag,
gedaagden.
Eiser wordt hierna ‘ [eiser] ’ genoemd. Gedaagden worden hierna afzonderlijk ‘SPN’, ‘KNB’ en ‘de Staat’ en gezamenlijk ‘SPN c.s.’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van de kantonrechter van 4 juli 2019 waarin de zaak is verwezen naar Team Handel van de rechtbank Den Haag, en de daarin genoemde stukken;
  • de conclusie van antwoord van de Staat;
  • het tussenvonnis van 30 oktober 2019 waarin een comparitie van partijen voor een meervoudige kamer is bevolen;
  • het proces-verbaal van de comparitie van 17 december 2020 en de daarin genoemde brief van [eiser] van 2 december 2020 met de aanvullende productie 35 ten behoeve van de comparitie.
1.2.
Het proces-verbaal van de comparitie is in overleg met partijen buiten hun aanwezigheid opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om eventuele feitelijke onjuistheden binnen twee weken schriftelijk kenbaar te maken aan de rechtbank. [eiser] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 21 januari 2021, de Staat bij brief van 25 januari 2021 en SPN bij brief van 26 januari 2021. De rechtbank leest het proces-verbaal met inachtneming van de inhoud van deze brieven.
1.3.
Ten slotte is de datum voor het wijzen van vonnis nader bepaald op heden.

2.De feiten

[eiser]

2.1.
is vanaf 21 mei 2014 werkzaam als toegevoegd notaris (in loondienst). Voor die tijd was hij werkzaam als kandidaat-notaris (in loondienst).
2.2.
[eiser] neemt sinds 1 september 1988 deel aan de verplichtgestelde pensioenregeling voor het notariaat. Tot 1 maart 2017 bouwde hij pensioen op bij Stichting Notarieel Pensioenfonds (SNPF) en vanaf die datum bouwt hij pensioen op bij SPN.
SNPF
2.3.
SNPF werd op 7 januari 1955 opgericht op basis van de Wet tot invoering van een leeftijdsgrens voor het notarisambt en oprichting van een notarieel pensioenfonds (Wilop). Notarissen en kandidaat-notarissen waren verplicht deel te nemen aan de pensioenregeling van SNPF op grond van artikel 5 Wilop.
2.4.
De Wilop is op 1 januari 2006 vervallen. Vanaf dat moment viel SNPF als beroepspensioenfonds onder de Wet verplichte beroepspensioenregeling (Wvb). De verplichte deelname aan de pensioenregeling van SNPF gold vanaf dat moment voor notarissen, kandidaat-notarissen en (vanaf 2013 ook voor) toegevoegd notarissen op grond van artikel 113a de Wet op het notarisambt (Wna).
2.5.
Het bestuur van SNPF bestond uit (kandidaat-)notarissen en gepensioneerden, laatstelijk notaris; de leden en de plaatsvervangende leden van het bestuur werden benoemd door KNB. In 2012 heeft SNPF een zogenoemde pensioenraad ingesteld (hierna: Pensioenraad), een orgaan van haar fonds met daarin vijftien (kandidaat-)notarissen. De leden van de Pensioenraad werden benoemd door het bestuur van KNB. Twee leden van de Pensioenraad zijn (met twee leden van het bestuur van SNPF) lid geweest van een werkgroep pensioenregeling die moest komen tot de, hierna te noemen, gewijzigde pensioenregeling die met ingang van 1 januari 2014 van toepassing was.
KNB
2.6.
KNB (voorheen: Koninklijke Notariële Broederschap) behartigt de belangen van notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen. Zij zijn verplicht lid van KNB. Alle notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen behoren tot een zogenoemde ring. Ringen zijn bestuurlijke regio’s waarvan de grenzen overeenkomen met die van de arrondissementen van de rechtbanken. KNB heeft een ledenraad, die als het ware het parlement van het notariaat is (hierna: de Ledenraad). De ledenraad bestaat uit afgevaardigden van de ringen. De raad stelt de algemene beleidslijnen vast en controleert het bestuursbeleid.
2.7.
Met ingang van 1 juli 2014 heeft KNB een pensioenkamer (hierna: de Pensioenkamer) ingesteld. De Pensioenkamer fungeert onder auspiciën van KNB en bestaat uit een werkgeverscommissie en een werknemerscommissie. Blijkens het Reglement Pensioenkamer van KNB heeft de Pensioenkamer het opdrachtgeverschap van SNPF overgenomen van de Pensioenraad. De Pensioenkamer heeft tot taak de vaststelling van de inhoud van pensioenregelingen van onder meer notarissen, kandidaat-notarissen en toegevoegd notarissen.
Wijziging pensioenreglement SNPF
2.8.
Het pensioenreglement van SNPF is – voor zover relevant – gewijzigd in 2007, 2014 en 2016.
2.9.
De manier waarop het pensioenreglement van SNPF moest worden gewijzigd, was neergelegd in het destijds geldende artikel 113b Wna:

Artikel 113b
1. Van de vaststelling en wijziging van het pensioenreglement van het fonds wordt een notariële akte opgemaakt.
2. De statuten en het pensioenreglement, alsmede de wijzigingen daarin behoeven de voorafgaande goedkeuring door Onze Minister. Alvorens deze goedkeuring te verlenen hoort Onze Minister De Nederlandsche Bank N.V. Van goedkeuring wordt mededeling gedaan in de Nederlandse Staatscourant.
3. Indien een wijziging van de beroepspensioenregeling heeft plaatsgevonden zendt het fonds binnen twee weken nadat de wijziging tot stand is gekomen een afschrift van die wijziging aan Onze Minister en De Nederlandsche Bank N.V.”
2.10.
Voorts bepaalde artikel 19 van de statuten van SNPF dat het bestuur van SNPF bevoegd was het pensioenreglement te wijzigen:

Hoofdstuk IV
Wijziging van de statuten, vaststelling en wijziging van reglementen
Artikel 19
1. Het bestuur is bevoegd de statuten te wijzigen en de reglementen vast te stellen en te wijzigen. Wijzigingsbesluiten, waardoor de rechten van deelnemers, gewezen deelnemers of gepensioneerden worden beperkt of hun verplichtingen worden verzwaard, kunnen slechts worden genomen indien de financiële toestand van het fonds daartoe aanleiding geeft. Terugwerkende kracht kan aan besluiten, in de vorige zin bedoeld, niet worden toegekend.
2. Een besluit in het vorige lid bedoeld kan slechts genomen worden in een vergadering met tenminste vijf van de uitgebrachte stemmen.
3. Een besluit tot wijziging van de statuten en tot vaststelling of wijziging van het pensioenreglement treedt niet in werking dan na goedkeuring door de Minister van Justitie, de Verzekeringskamer gehoord, en nadat daarvan een notariële akte is opgemaakt.
4. Het bestuur stelt het bestuur van de Koninklijke Notariële Broederschap [toevoeging rechtbank: nu KNB] in de gelegenheid over een voorstel tot wijziging van de statuten of het pensioenreglement zijn mening aan de Minister van Justitie kenbaar te maken.”
Wijziging 2007
2.11.
Tot 1 januari 2007 bouwden de deelnemers in de pensioenregeling van SNPF jaarlijks een ouderdomspensioen op van € 620 tot 41-jarige leeftijd en van € 930 vanaf 41-jarige leeftijd. Met ingang van 1 januari 2007 werd het pensioenreglement van SNPF aldus gewijzigd, dat
alledeelnemers jaarlijks een ouderdomspensioen van € 775 gingen opbouwen (het met ingang van 1 januari 2007 gewijzigde pensioenreglement wordt hierna ook kort geduid als: het Pensioenreglement 2007).
2.12.
De toenmalige Minister van Justitie (hierna: de Minister, waarmee tevens worden bedoeld de latere benamingen Minister van Veiligheid en Justitie en Minister van Justitie en Veiligheid) verleende, na De Nederlandsche Bank N.V. te hebben gehoord, in een brief van 4 maart 2008 aan SNPF goedkeuring voor het Pensioenreglement 2007. Deze goedkeuring van de Minister werd gepubliceerd in de Staatscourant (
Stcrt. 2008, 54).
Wijziging 2014
2.13.
Met ingang van 1 januari 2014 wijzigde het pensioenreglement van SNPF op een aantal onderdelen. Samengevat, werd het pensioengevend inkomen gemaximeerd tot het WIA-dagloon (2014: € 51.417), werd de mogelijkheid geboden aanvullend pensioen op te bouwen in een vrijwillige beschikbare premieregeling, werd een doorsneepremie ingevoerd en verviel het tijdelijke partnerpensioen (het gewijzigde pensioenreglement wordt hierna ook aangeduid als: het Pensioenreglement 2014).
2.14.
SNPF heeft deze wijzigingen in een brief van 18 december 2013 aan [eiser] toegelicht:
“Geachte heer [eiser] ,
Per 1 januari 2014 kent Stichting Notarieel Pensioenfonds een nieuwe pensioenregeling. Deze regeling bestaat uit twee delen: een verplicht en een vrijwillig gedeelte. De verplichte middelloonregeling gaat in per 1 januari 2014.
In deze brief met bijlage geven we u graag uitleg over de verplichte middelloonregeling, waarin u pensioen opbouwt tot een inkomen van € 51.417 (WIA-grens in 2014). Boven die grens kunt u extra pensioen opbouwen in de vrijwillige beschikbare premieregeling. De vrijwillige beschikbare premieregeling gaat in per 1 maart 2014. Over deze laatste regeling krijgt u begin 2014 informatie.
De belangrijkste verschillen
Wat zijn de belangrijkste verschillen tussen de huidige en nieuwe regeling? De pensioenleeftijd gaat van 65 naar 67 jaar. Overigens kunt u nog steeds met pensioen gaan op 65-jarige leeftijd. Lees meer hierover in de bijlage. De premie wordt daarnaast inkomensgerelateerd; iedereen betaalt eenzelfde percentage van zijn of haar pensioengevend inkomen (doorsneepremie). Naast de verplichte pensioenopbouw is ook op vrijwillige basis aanvullende opbouw mogelijk over het inkomen boven de WIA-grens (€ 51.417 in 2014) en over variabele bestanddelen. Tot slot valt het tijdelijke partnerpensioen (Anw-hiaatpensioen).
Bent u arbeidsongeschikt?
Het arbeidsongeschiktheidspensioen verandert per 1 januari 2014. Bent u arbeidsongeschikt of is uw mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd en heeft u dit nog niet aan SNPF doorgegeven? Wij verzoeken u dit dan zo spoedig mogelijk te doen.
Doe dit uiterlijk binnen twee maanden nadat u arbeidsongeschikt bent geraakt of de mate waarin is gewijzigd. Indien wij uw melding niet tijdig ontvangen, nemen wij uw aanvraag niet in behandeling. Ontvangt u al een arbeidsongeschiktheidsuitkering? Zolang uw mate van arbeidsongeschiktheid gelijk blijft, houdt u uw huidige uitkering en de premievrije voortzetting van uw pensioenopbouw.
Omzetten pensioenaanspraken
SNPF heeft het voornemen om alle pensioenaanspraken die voortvloeien uit de oude regeling om te zetten naar de nieuwe regeling. De waarde van uw pensioen blijft daarbij gelijk. U heeft zo beter inzicht in uw totale pensioen en wij voeren een efficiëntere administratie tegen lagere kosten. Meer informatie over deze omzetting krijgt u in het eerste kwartaal van 2014.
Nieuwe administrateur TKP
TKP neemt per 1 januari 2014 de pensioenadministratie van SNPF over. SNPF blijft verantwoordelijk voor uw pensioen. Ook bij correspondentie blijft SNPF afzender, de contactgegevens zullen wel veranderen. U krijgt binnenkort een brief met de nieuwe contactgegevens.
Heeft u vragen?
Op onze website www.snpf.nl vindt u veel meer informatie over de nieuwe pensioenregeling. U kunt daarnaast het webinar van 28 november 2013 bekijken waarin u uitleg krijgt over de nieuwe regeling. Bekijk ook de veel gestelde vragen op onze site.
Telefonisch spreekuur
Wilt u graag persoonlijk contact? Maak dan gebruik van het telefonisch spreekuur. Op onze website leest u wanneer onze pensioenjuristen bereikbaar zijn. Deze maand kunt u ze nog bereiken op:
 maandag 23 december van 14.00 tot 16.00 uur
 vrijdag 27 december van 11.00 tot 14.00 uur
 dinsdag 31 december 11.00 tot 13.00 uur
Bel het rechtstreekse nummer (070) 20514 13. Liever e-mail? Stuur uw vraag naar nieuweregeling@snpf.nl. Overigens kunt u vanaf 1 januari 2014 terecht bij TKP met uw vragen. U ontvangt daar nog meer informatie over.
Met vriendelijke groet,
[naam]
Directeur
Bijlage:
 Nieuwe pensioenregeling notariaat van kracht”
2.15.
De Minister verleende, na De Nederlandsche Bank N.V. te hebben gehoord, goedkeuring voor het Pensioenreglement 2014. De goedkeuring van de Minister werd gepubliceerd in de Staatscourant (
Stcrt. 2013, 35645 en
Stcrt. 2014, 33269).
Wijziging 2016
2.16.
Met ingang van 1 januari 2016 wijzigde het pensioenreglement van SNPF opnieuw (hierna ook: het Pensioenreglement 2016). De wijziging hield – voor zover relevant – in dat het maximum pensioengevend inkomen van de kandidaat-notarissen en toegevoegd notarissen in loondienst – waaronder [eiser] – werd verhoogd van het WIA-dagloon naar € 60.000.
2.17.
In een nieuwsbrief van 2015 schreef SNPF over deze wijziging het volgende:

Wat verandert er? Wat blijft hetzelfde?
Nieuwe pensioenregelingen
De pensioenregeling van SNPF wordt vanaf 1 januari 2016 opgesplitst in twee regelingen: een regeling voor beroepsbeoefenaars in loondienst én een regeling voor zelfstandigen (
zie blauwe kader). Dit besluit is genomen door de PensioenKamer (commissie van KNB en opdrachtgever van SNPF). Wel is er nog het voorbehoud van goedkeuring door het Ministerie van Justitie & Veiligheid en De Nederlandsche Bank. De twee regelingen blijven in de basis gelijk aan de huidige pensioenregeling. Wat wel verandert, zijn de hoogte van het maximale salaris waarover pensioen wordt opgebouwd (oftewel pensioengevend salaris) en de pensioenpremie. Meer informatie over de wijzigingen leest u in de kaders. We zetten hiernaast de pensioenregeling op hoofdlijnen nog eens voor u op een rij.
Medewerkers in loondienst:
Kandidaat-notarissen (die niet voor eigen rekening en risico een onderneming drijven van waaruit de werkzaamheden als kandidaat-notaris worden verricht) en de toegevoegd notarissen.
Zelfstandigen:
Notarissen (onafhankelijk van het feit of deze voor de opbouw van het ouderdomspensioen worden aangemerkt als deelnemer in loondienst of als ondernemer) en de kandidaat-notaris die voor eigen rekening en risico een onderneming drijft van waaruit de werkzaamheden als kandidaat-notaris worden verricht.
Pensioengevend salaris Nu Per 1 januari 2016
Loondienst € 51.978 € 60.000
Zelfstandigen € 51.978 € - *
* Wordt vastgesteld o.b.v. het maximum WIA-dagloon 2016 (nog niet bekend).
Waarom een verschil in het pensioengevend salaris?
Doordat het inkomen van een groot aantal deelnemers in loondienst hoger ligt dan het huidige maximum pensioengevend salaris van € 51.978, valt hun pensioen aanzienlijk lager uit dan het inkomen tijdens hun loopbaan. Om die reden wordt het salaris waarover deelnemers in loondienst pensioen opbouwen, verhoogd naar € 60.000. Voor de zelfstandigen blijft het maximum pensioengevend salaris gelijk aan het maximum WIA-dagloon (2015: € 51.978). Dit vanuit de gedachte dat zelfstandigen meer keuzevrijheid wensen bij het regelen van hun pensioen, waarvoor meer financiële ruimte blijft bij dit lagere bedrag.”
2.18.
De Minister verleende, na De Nederlandsche Bank N.V. te hebben gehoord, goedkeuring voor het Pensioenreglement 2016. De goedkeuring van de Minister werd gepubliceerd in de Staatscourant (
Stcrt. 2015, 45751).
SPN
2.19.
Op 1 maart 2017 is SNPF met Stichting Bedrijfspensioenfonds voor Medewerkers in het Notariaat (SBMN) gefuseerd tot SPN.
2.20.
SPN is een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds dat onder de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet Bpf 2000) valt.
2.21.
De Minister heeft SPN op grond van artikel 113a lid 1 Wna aangewezen als het pensioenfonds waarin notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen verplicht zijn deel te nemen (
Stcrt. 2017, 9075).
Correspondentie met en klachten van [eiser]
2.22.
[eiser] heeft bij brief van 1 februari 2014 bezwaar gemaakt tegen het Pensioenreglement 2014. Onder meer heeft SNPF volgens [eiser] niet voldaan aan haar zorgplicht door niet te regelen dat de werkgever wordt verplicht om minimaal 50% bij te dragen in de premie van de vrijwillige aanvullende pensioenverzekering die nodig is om de verlaging van de jaarlijkse opbouw te compenseren. SNPF heeft dat bezwaar als klacht aangemerkt en behandeld en ongegrond verklaard. [eiser] heeft zijn bezwaren gehandhaafd. Op 30 april 2014 heeft SNPF een gesprek met [eiser] gevoerd. Na verdere correspondentie heeft SNPF meegedeeld dat zij geen aanleiding ziet om de omzetting van pensioenen die vóór 2007 zijn opgebouwd anders te behandelen dan pensioenen die later zijn opgebouwd. [eiser] is meegedeeld dat zijn pensioen vanwege zijn bezwaar niet kan worden omgezet en dat zijn pensioen dus ongewijzigd blijft. Tevens is meegedeeld dat dit ook voor andere bezwaarmakers geldt, maar dat SNPF het proces van omzetting van alle andere pensioenen nu wel in gang zet omdat het aantal bezwaarmakers relatief laag is.
2.23.
[eiser] heeft bij brief van 11 december 2016 SBMN verzocht om hem aan te merken als deelnemer aan de pensioenregeling die geldt voor medewerkers in het notariaat. Volgens hem was sprake van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen, namelijk van kandidaat-notarissen en toegevoegd notarissen ten opzichte van medewerkers in het notariaat. Dit verzoek is niet gehonoreerd.
2.24.
Na de fusie van SBMN met SNPF heeft [eiser] in correspondentie met SPN, bij brief van 12 juli 2017, opnieuw aanspraak gemaakt op de pensioenregeling voor medewerkers in het notariaat. SPN heeft zich op het standpunt gesteld dat [eiser] als toegevoegd notaris verplicht is deel te nemen en blijft deelnemen in de pensioenregeling voor notarissen, kandidaat-notarissen en toegevoegd notarissen.
2.25.
[eiser] heeft vervolgens (opnieuw) een klacht ingediend. Deze heeft SPN, nadat haar advocaat een zogenoemde legal opinion heeft uitgebracht, ongegrond bevonden. Namens [eiser] is bij brief van 26 januari 2018 het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, KNB en SPN verzocht om door middel van mediation tot een oplossing te komen naar aanleiding van zijn verzoek, dan wel compensatie van pensioenschade gevorderd en intrekking van de verplichte deelname in SPN.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] heeft zijn vorderingen in twee delen opgedeeld. Deel I richt zich tegen SPN en KNB. [eiser] vordert in Deel I – zakelijk weergegeven – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat SPN onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door het Pensioenreglement 2007 en/of het Pensioenreglement 2014 te wijzigen en hierbij geen compensatie- of overgangsregeling te treffen voor [eiser] ;
voor recht te verklaren dat KNB onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door in te stemmen met de wijziging van het Pensioenreglement 2007 en/of het Pensioenreglement 2014;
voor recht te verklaren dat [eiser] jegens SPN uit hoofde van het pensioenreglement pensioenaanspraken heeft en ook steeds heeft gehad als ware er geen sprake van de wijzigingen van het Pensioenreglement 2007 en/of Pensioenreglement 2014 en/of het Pensioenreglement 2016 SPN en KNB hoofdelijk, in die zin dat als de één betaalt de ander is gekweten, te veroordelen tot toekenning van pensioenaanspraken aan [eiser] over de periode van 1 januari 2007 tot aan het einde van het deelnemerschap van [eiser] aan de pensioenregeling als ware er geen sprake geweest van de wijziging ingaande op 1 januari 2007 en aldus [eiser] steeds uit hoofde van het tót 1 januari 2007 luidende pensioenreglement aanspraken over genoemde periode heeft en ook steeds heeft gehad; althans SPN en KNB hoofdelijk, in die zin dat als de één betaalt de ander is gekweten, te veroordelen tot toekenning van pensioenaanspraken van [eiser] over de periode vanaf 1 januari 2014, althans vanaf 1 januari 2016 tot aan het einde van het deelnemerschap van [eiser] over zijn volledige inkomen;
voor recht te verklaren dat de wijziging van het Pensioenreglement 2007 nietig is vanwege het ontbreken van voorafgaande ministeriële goedkeuring;
veroordeling van SPN en KNB in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen in deel I – samengevat – het volgende ten grondslag. SNPF (de rechtsvoorganger van SPN) en KNB hebben onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld met betrekking tot de wijzigingen van de Pensioenreglementen 2007, 2014 en/of 2016 van SNPF.
3.3.
Ten eerste hebben SNPF en KNB onrechtmatig gehandeld door de wijzigingen van de pensioenregeling in 2007 en 2014 door te voeren zonder compensatie- of overgangsmaatregelen te treffen. Dit terwijl voor werkgevers in het notariaat de (toekomstige) premiebijdrage voor werknemers zoals [eiser] aanzienlijk werd verlaagd.
3.4.
Ten tweede hebben zij hun zorgplicht geschonden door gebrekkig te communiceren over de wijzigingen van het pensioenreglement in 2007 en 2014. Het verstrekken van algemene informatie over deze wijzigingen is niet voldoende. SNPF en KNB hadden informatie moeten verstrekken die specifiek zag op de situatie van [eiser] . Bijvoorbeeld financiële berekeningen van de gevolgen die de wijzigingen van het pensioenreglement voor [eiser] persoonlijk hebben. De zorgplicht die voor financiële instellingen, zoals banken en beleggingsondernemingen, geldt met betrekking tot het verschaffen van op maat gesneden informatie moet volgens [eiser] ook gelden voor SNPF en KNB, omdat pensioen ook een financieel product is.
3.5.
Volgens [eiser] hebben de wijzigingen van het pensioenreglement van SNPF in 2007 en 2014 verstrekkende financiële gevolgen voor hem gehad. Door de wijziging in 2007 daalde het pensioen dat [eiser] op 67-jarige leeftijd kan bereiken van € 36.000 per jaar naar € 33.000 per jaar. Door de wijziging in 2014 daalde dit nog eens naar € 28.000 per jaar. In 2016 is het pensioenreglement van SNPF opnieuw gewijzigd, waarmee het pensioen dat [eiser] op 67-jarige leeftijd kan bereiken weer is gestegen naar € 33.000 per jaar. De wijziging van 2014 werd daarmee vanaf 2016 weer ongedaan gemaakt. De verlaagde pensioenopbouw blijft volgens [eiser] echter wel gelden voor de jaren 2014 en 2015, terwijl daarvoor geen compensatie is geboden. Verder daalde door de wijziging van het pensioenreglement in 2014 de premie die de werkgever van [eiser] moest betalen aan SNPF met ongeveer € 5.000 per jaar. Dat leverde de werkgever van [eiser] een voordeel op, terwijl [eiser] daar niets voor terugkreeg.
3.6.
Tot slot stelt [eiser] dat de wijziging van het pensioenreglement van SNPF in 2007 nietig is. In 2008 heeft de Minister zijn goedkeuring voor deze wijziging verleend en is de goedkeuring in de Staatscourant gepubliceerd, maar dat is volgens [eiser] te laat. Op grond van het destijds geldende artikel 113b Wna en artikel 19 van de statuten van SNPF was namelijk vóórafgaande gepubliceerde goedkeuring door de Minister vereist. Daarnaast kon een wijziging van het pensioenreglement, zoals die in 2007, op grond van artikel 19 van de statuten van SNPF geen terugwerkende kracht hebben.
3.7.
De vorderingen in deel II richten zich tegen de Staat. [eiser] vordert in deel II – zakelijk weergegeven – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat de verplichtstelling van de notariële pensioenregeling nietig is;
hoofdelijke veroordeling van SPN c.s. in de kosten van deze procedure.
3.8.
Verder verzoekt [eiser] de rechtbank om aan het Hof van Justitie van de Europese Unie te Luxemburg de volgende of een vergelijkbare prejudiciële vraag te stellen: ‘Maakt de verplichtstelling aan een Nederlands pensioenfonds een inbreuk op de nationaliteitseis van artikel 56 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) en zo ja, welke rechtvaardigingsgronden kunnen dan gelden?’.
3.9.
[eiser] legt aan de vorderingen van deel II – samengevat – het volgende ten grondslag. De verplichtstelling van SPN is in strijd met het vrij verkeer van diensten zoals neergelegd in artikel 56 VWEU, omdat sprake is van directe discriminatie naar nationaliteit en daar geen rechtvaardigingsgrond voor bestaat. Op grond van artikel 113a Wna zijn notarissen, kandidaat-notarissen en toegevoegd notarissen immers verplicht deel te nemen in een
Nederlands pensioenfonds. Dit levert directe discriminatie naar nationaliteit op.
3.10.
SPN c.s. voert gemotiveerd verweer.
3.11.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Deel I

4.1.
Aanleiding voor de vorderingen in Deel I zijn de wijzigingen van de pensioenreglementen van SNPF in 2007, 2014 en 2016. [eiser] beoogt met zijn vorderingen vergoeding van het financiële nadeel dat hij als gevolg van de wijzigingen in 2007 en 2014 stelt te hebben geleden, en dat volgens hem met de wijziging van 2016 niet (geheel) teniet is gedaan. Hij beoogt die vergoeding te realiseren met de vaststelling dat hij gerechtigd is tot pensioenaanspraken op grond van het pensioenreglement dat gold tot 1 januari 2007, althans met de veroordeling van SPN en KNB om hem pensioenaanspraken op grond van dat pensioenreglement toe te kennen.
Uitgangspunten
4.2.
De rechtbank neemt het volgende tot uitgangspunt. Allereerst geldt dat (het bestuur van) SNPF en (het bestuur van) KNB blijkens de statuten van SNPF te onderscheiden taken en bevoegdheden hadden bij wijziging van het pensioenreglement. Het bestuur van SNPF was bevoegd tot vaststelling en wijziging van het pensioenreglement. Daartoe strekkende besluiten traden niet eerder in werking dan na goedkeuring van de Minister. Het bestuur van SNPF moest verder het bestuur van de toenmalige KNB in de gelegenheid stellen om aan de Minister zijn mening kenbaar te maken over voorstellen tot wijziging van het pensioenreglement.
4.3.
De wijzigingen van het pensioenreglement zijn rechtshandelingen naar burgerlijk recht, verricht door een rechtspersoon naar burgerlijk recht, te weten SNPF. De besluiten van het bestuur van SNPF zijn besluiten van een orgaan van een rechtspersoon in de zin van boek 2 van het BW.
4.4.
KNB, net als SNPF een rechtspersoon naar burgerlijk recht, had bij de totstandkoming van die wijzigingen van het pensioenreglement formeel, want op grond van de statuten van SNPF, de bevoegdheid tot het kenbaar maken van haar mening aan de Minister. Zij had daarmee een feitelijke rol in de totstandkoming van de wijzigingen. Anders dan [eiser] stelt, had KNB in dat kader geen instemmings- of goedkeuringsrecht. KNB had blijkens de statuten verder het recht van benoeming van (plaatsvervangende) leden van het bestuur van SNPF en is sinds 2012 – door de benoeming van kandidaat-notarissen als lid van de Pensioenraad – onderdeel van de organisatiestructuur van SNPF en vervult ook in die zin een feitelijke rol bij de totstandkoming van wijzigingen van het pensioenreglement. Ten slotte beschouwt KNB sinds 1 juli 2014 de Pensioenkamer als de opdrachtgever van de pensioenregeling van eerst SNPF en later SPN. Ook in dit opzicht is sprake van een feitelijke rol van KNB bij de totstandkoming van wijzigingen van het pensioenreglement.
4.5.
De besluiten van de Minister tot goedkeuring van de wijzigingen van het pensioenreglement zijn besluiten in de zin van artikel 1:3 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen bestuursrechtelijk bezwaar en beroep heeft opengestaan (vergelijk Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2433). [eiser] had als belanghebbende bestuursrechtelijk kunnen opkomen tegen de desbetreffende besluiten van de Minister tot goedkeuring en daarmee ook (indirect) tegen de wijzigingen van het pensioenreglement. Vaststaat dat [eiser] niet bestuursrechtelijk is opgekomen tegen deze besluiten van de Minister. Aan die besluiten komt derhalve formele rechtskracht toe. Dit betekent dat de rechtmatigheid van de inhoud en de totstandkoming van de goedkeuringsbesluiten van de Minister vaststaat en daarmee ook dat de gewijzigde pensioenreglementen in werking zijn getreden.
4.6.
Nu [eiser] onrechtmatige gedragingen van rechtspersonen naar burgerlijk recht (SNPF en KNB) aan zijn vorderingen ten grondslag legt, zijn deze vatbaar voor toetsing door de burgerlijke rechter. Hieraan doet de formele rechtskracht van de goedkeuringsbesluiten van de Minister niet af.
Verjaring?
4.7.
SPN en KNB beroepen zich als meest verstrekkende verweer op verjaring van de vorderingen van [eiser] . Dit beroep slaagt voor zover de vorderingen van [eiser] zich richten tegen het Pensioenreglement 2007. De vorderingen van [eiser] richten zich tegen de wijzigingen van het pensioenreglement, oftewel tegen het door SNPF gevoerde pensioenbeleid en de rol die KNB daarin heeft gespeeld. Hoewel [eiser] heeft afgezien van het vorderen van een concreet geldbedrag ten titel van schadevergoeding, strekken zijn vorderingen wel tot vergoeding van de schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van de wijzigingen. Het is immers, zoals [eiser] zelf stelt, ter compensatie van geleden financieel nadeel dat hij vordert om vast te stellen dat hij gerechtigd is tot de pensioenaanspraken volgens het pensioenreglement dat gold tot 1 januari 2007, althans om SPN en KNB te veroordelen om hem die aanspraken toe te kennen (zie onder meer randnummers 2 en 68 van de dagvaarding en de in 2.25 genoemde brief van [eiser] van 26 januari 2018).
4.8.
Anders dan [eiser] ter zitting naar voren heeft gebracht, kwalificeren zijn vorderingen niet als uitkeringsvorderingen in de zin van artikel 59 Pensioenwet (Pw). De verjaringsregeling ten aanzien van vorderingen die strekken tot schadevergoeding kan verder niet worden omzeild door de wijze waarop het petitum in de dagvaarding is geformuleerd. Gelet op de feitelijke en juridische grondslag van de vorderingen van [eiser] is evenmin aan de orde een vordering die ertoe strekt met een verklaring voor recht vast te stellen of [eiser] gedurende een bepaalde periode een (rechtstreekse) aanspraak heeft op pensioen uit hoofde van het pensioenreglement van SNPF en later SPN. Ook is niet in geschil dat [eiser] sinds hij kandidaat-notaris en later toegevoegd notaris is die pensioenaanspraken heeft opgebouwd en dat die opeisbaar worden op de pensioendatum. De parallel die [eiser] trekt met het geval in het arrest van de Hoge Raad van 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT8462 gaat niet op. De rechtbank toetst derhalve aan de regeling van artikel 3:310 BW of de vorderingen van [eiser] zijn verjaard.
4.9.
De verjaringstermijn voor rechtsvorderingen tot vergoeding van schade beloopt op grond van artikel 3:110 lid 1 BW vijf jaar vanaf de dag nadat de benadeelde zowel met de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. In dit geval is de verjaringstermijn op zijn laatst ingegaan op de dag na publicatie van het besluit tot goedkeuring van de wijzigingen van het pensioenreglement in de Staatscourant, waarmee die wijzigingen ook in werking zijn getreden. Dit is voor het Pensioenreglement 2007 op 25 februari 2008 geweest. Die verjaringstermijn is verstreken vijf jaar na 26 februari 2008, derhalve op 26 februari 2013. Uit niets blijkt dat [eiser] SNPF en KNB voordien aansprakelijk heeft gesteld voor de door hem geleden schade als gevolg van het Pensioenreglement 2007. Daarmee zijn de vorderingen van [eiser] zoals hiervoor in 3.1 sub 3 weergegeven verjaard voor zover deze zien op het Pensioenreglement 2007. Wat betreft de gevorderde verklaringen voor recht, zoals hiervoor in 3.1 sub 1 en 2 weergegeven, geldt dat niet gesteld en ook niet gebleken is dat [eiser] bij die vorderingen een zelfstandig belang heeft. Die vorderingen treft daarmee, voor zover die zien op het Pensioenreglement 2007, eenzelfde lot.
4.10.
Met betrekking tot de gevorderde verklaring voor recht, kort gezegd, dat het Pensioenreglement 2007 nietig is (hiervoor in 3.1 sub 4 weergegeven) overweegt de rechtbank als volgt. Het besluit van het bestuur van SNPF tot wijziging van het pensioenreglement is nietig indien het in strijd is met de wet of statuten (artikel 2:14 lid 1 BW) of vernietigbaar als sprake is van strijdigheid met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen (artikel 2:15 lid 1 BW). De gronden die [eiser] aanvoert ter onderbouwing van deze vordering (zie hiervoor in 3.6) zien op de totstandkoming van het besluit tot wijziging van het Pensioenreglement 2007. Op die gronden had [eiser] – veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat hij die bevoegdheid had – vernietiging van het besluit kunnen vorderen. De bevoegdheid tot vernietiging vervalt echter een jaar na het einde van de dag, voor zover hier relevant, waarop aan het besluit voldoende bekendheid is gegeven, derhalve een jaar na (publicatie van het goedkeuringsbesluit in de Staatscourant, namelijk op) 25 februari 2008. Die vervaltermijn is derhalve verlopen zonder dat [eiser] van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. De verjaringstermijn van een tot vernietiging van een besluit strekkende vordering is eveneens verlopen, namelijk op 25 februari 2011, drie jaar nadat de bevoegdheid om deze vernietigingsgrond in te roepen, aan [eiser] ten dienste is komen te staan (artikel 3:52 lid 1 achter d BW).
4.11.
Daarmee komt de rechtbank dus niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de gegrondheid van de stellingen van [eiser] in verband met het Pensioenreglement 2007. Voor zover de vorderingen van [eiser] betrekking hebben op het Pensioenreglement 2007 zijn die vorderingen niet vatbaar voor toewijzing en zullen zij worden afgewezen.
4.12.
Voor zover de vorderingen van [eiser] zich richten tegen de Pensioenreglementen 2014 en 2016, overweegt de rechtbank als volgt. Gezien de te onderscheiden taken en bevoegdheden van SNPF en KNB bij die wijzigingen gaat de rechtbank per gedaagde partij afzonderlijk in op de verwijten van [eiser] .
SPN
4.13.
[eiser] verwijt SPN dat in de Pensioenreglementen 2014 en 2016 geen overgangs- of compensatieregeling is getroffen ter tegemoetkoming of vergoeding van het financieel nadeel dat hij vanwege de toen in werking getreden wijzigingen van het pensioenreglement stelt te hebben geleden.
4.14.
De rechtbank moet in de eerste plaats toetsen of SNPF door bij de wijzigingen in 2014 en 2016 na te laten een overgangs- of compensatieregeling te treffen onrechtmatig, dat wil zeggen in strijd met een wettelijke of ongeschreven maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm, tegenover [eiser] als individuele deelnemer in SNPF heeft gehandeld. Voor zover [eiser] stelt dat SNPF met voornoemde wijzigingen inbreuk op een recht heeft gemaakt, faalt die stelling, nu zijn pensioenaanspraken eerst in de toekomst opeisbare vorderingen omvatten.
4.15.
Zoals hiervoor overwogen, heeft SNPF de bevoegdheid om het pensioenreglement te wijzigen. Inherent aan die bevoegdheid is dat [eiser] geen recht heeft op een pensioenregeling die gedurende de periode van zijn deelneming ongewijzigd blijft. Verder is niet in geschil dat het pensioenreglement, en daarom ook wijzigingen ervan, een verplicht karakter hebben en collectief geldt voor notarissen, toegevoegd notarissen en . kandidaat-notarissen. [eiser] als individuele kandidaat- en later toegevoegd notaris heeft geen beslissende zeggenschap in de totstandkoming van die wijzigingen en kan de toepassing ervan in zijn geval ook niet weigeren.
4.16.
[eiser] heeft onvoldoende feiten aangedragen die tot de conclusie kunnen leiden dat SNPF bij de wijzigingen van het pensioenreglement in 2014 en 2016 een wettelijke of ongeschreven maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm tegenover hem heeft geschonden. De rechtbank acht daartoe het volgende redengevend.
4.17.
De Pw is (met uitzondering van de artikelen 7 en 9) van overeenkomstige toepassing op notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen en (artikel 113a lid 2 Wna). Dit betekent, overeenkomstig artikel 105 Pensioenwet, dat de personen die het beleid van een pensioenfonds bepalen of mede bepalen zich bij de vervulling van hun taak moeten richten naar de belangen van onder meer de bij het pensioenfonds betrokken deelnemers, zoals [eiser] , en dat die personen ervoor moeten zorgen dat de deelnemers zich op evenwichtige wijze door deze personen vertegenwoordigd kunnen voelen. Daargelaten de indirecte vertegenwoordiging van de deelnemers in SNPF in het bestuur van SNPF via de benoeming van de leden van het bestuur door KNB en de invloed die kandidaat-notarissen en toegevoegd notarissen zoals [eiser] daarmee hadden op de wijzigingen in 2014 en 2016, heeft SPN wat betreft de totstandkoming van die wijzigingen onderbouwd en onweersproken naar voren gebracht dat SNPF steeds voorafgaand aan de vaststelling van die wijzigingen herhaaldelijk overleg heeft gevoerd met haar achterban, namelijk het bestuur van KNB, de Ledenraad en de ringvergaderingen van KNB. Verder is onweersproken dat bij die wijzigingen betrokken waren, bij het Pensioenreglement 2014, de Pensioenraad en, bij het Pensioenreglement 2016, de Pensioenkamer. Hierop stuit de, niet onderbouwde, stelling van [eiser] dat sprake is geweest van wijzigingsbesluiten van SNPF zonder (representatieve) sociale partners of achterban af. Kennelijk heeft [eiser] zich persoonlijk niet vertegenwoordigd gevoeld, onder meer omdat de destijds betrokken kandidaat-notarissen (slechts) acht jaar ervaring hadden in het notariaat. Die omstandigheid doet er echter niet aan af dat die vertegenwoordiging vanuit het notariaat bij de totstandkoming van de wijzigingen er wel was en [eiser] zich, voor zover hij het met de samenstelling van de organen van SNPF en KNB niet eens was, destijds tot SNPF en KNB had kunnen en moeten wenden om die samenstelling te veranderen en te versterken of in dit kader zelf een actieve rol te vervullen, hetgeen hij heeft nagelaten. Schending van artikel 105 Pw of enige andere wettelijke bepaling, volgt uit de geschetste wijze van totstandkoming en consultatie van de achterban niet.
4.18.
[eiser] stelt daarnaast dat SNPF op grond van het ongeschreven recht tegenover hem als individuele deelnemer een zorgplicht had die haar verplichtte tot het treffen van een overgangs- of compensatieregeling. De rechtbank overweegt dat op SNPF in beginsel geen verdergaande zorgplicht tegenover individuele deelnemers rust dan die voortvloeit uit artikel 113a Wna Zonder nadere toelichting, die [eiser] niet heeft gegeven, valt niet in te zien welke concrete ongeschreven rechtsnorm SNPF jegens hem dwingt tot het treffen van een regeling zoals [eiser] voor ogen heeft. Overigens ziet de rechtbank zonder nadere toelichting van [eiser] ook niet waarom er feitelijk aanleiding zou zijn geweest voor een overgangs-of compensatieregeling. [eiser] heeft voorts onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat de wijzigingen van het pensioenreglement voor individuele deelnemers een zodanig nadelig effect hebben gehad zoals [eiser] stelt (zie ook hierna achter 4.24).
4.19.
[eiser] verwijt SPN daarnaast dat zij hem onvoldoende heeft geïnformeerd over de wijzigingen in 2014 en 2016. Overeenkomstig artikel 38 e.v. Pw en op grond van artikel 46 e.v. Wvb, in samenhang bezien met artikel 113a Wna, heeft SNPF een reeks informatieverplichtingen, waaronder de verplichting jaarlijks een uniform pensioenoverzicht aan deelnemers te verstrekken. Met betrekking tot de informatie over de pensioenregeling is in artikel 48 Wvb bepaald dat de pensioenuitvoerder de deelnemer informeert binnen drie maanden na een wijziging in de beroepspensioenregeling over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen bij de pensioenuitvoerder.
4.20.
Anders dan [eiser] stelt, geldt ook hier dat SNPF naast deze wettelijke informatieverplichtingen in beginsel geen bovenwettelijke (dat wil zeggen ongeschreven) zorg- en/of informatieplicht heeft die meebrengt dat zij deelnemers voorafgaand aan wijziging van het pensioenreglement moet voorzien van op maat gesneden, dat wil in dit geval zeggen op [eiser] individueel betrekking hebbende, informatie en/of advies met betrekking tot die wijziging. Concrete feiten en omstandigheden die in dit geval een andere conclusie rechtvaardigen, heeft [eiser] niet gesteld en zijn ook niet gebleken. SNFP is als pensioenuitvoerder, gelet op het collectieve karakter van de pensioenregeling en in het bijzonder nu sprake is van verplichte deelname, niet op één lijn te stellen met financiële instellingen zoals banken en beleggingsinstellingen. De vergelijking die [eiser] op dit punt maakt, gaat mank. Overigens verliest [eiser] uit het oog dat ook op die instellingen niet steeds een op het ongeschreven recht gebaseerde informatieverplichting tegenover hun cliënten rust zoals hij stelt.
4.21.
SPN heeft uiteengezet dat en hoe SNPF op verschillende manieren en momenten de aandacht heeft gevestigd op en informatie heeft verstrekt aan belanghebbenden, waaronder deelnemers, namelijk door het houden van webinars, een telefonisch spreekuur, nieuwsbrieven, een kennisquiz en publicaties in vaktijdschriften en informatie op haar website. [eiser] heeft die uiteenzetting niet weersproken. Vaststaat bovendien dat SNPF [eiser] met betrekking tot het Pensioenreglement 2014 persoonlijk bij brief van 18 december 2013 heeft geïnformeerd. Afgezien van het antwoord op de vraag wat de reikwijdte van de informatieverplichtingen van SNPF op grond van de Pw en Wvb precies is, biedt deze gang van zaken geen steun voor de stelling van [eiser] dat sprake is van onrechtmatig handelen van SNPF in verband met het Pensioenreglement 2014 wegens schending van op haar rustende informatieverplichtingen. Nu [eiser] in het licht van het verweer van SPN niet nader heeft geconcretiseerd in welk opzicht hij onvoldoende is geïnformeerd over de wijziging van het pensioenreglement met ingang van 1 januari 2016, treft dit verwijt van [eiser] ook wat betreft het Pensioenreglement 2016 geen doel. Vaststaat overigens dat SNPF steeds jaarlijks aan [eiser] een uniform pensioenoverzicht heeft gestuurd, waaruit ook de wijzigingen als gevolg van de Pensioenreglementen 2014 en 2016 bleken.
4.22.
Het beroep van [eiser] op het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2035 gaat ten slotte niet op. Aan de orde was een collectieve waardeoverdracht van de ene naar de andere pensioenuitvoerder, waarbij de ontvangende pensioenuitvoerder de informatieverschaffing kennelijk vrijwillig op zich had genomen. In dat geval was de ontvangende pensioenuitvoerder verplicht om de juiste informatie te verstrekken. Die situatie doet zich hier niet voor.
4.23.
De conclusie is dat de verwijten van [eiser] tegenover SNPF en daarmee SPN stranden. Niet is komen vast te staan dat SNPF bij de totstandkoming van de Pensioenreglementen 2014 en 2016 onrechtmatig tegenover [eiser] heeft gehandeld.
4.24.
Los daarvan, heeft [eiser] in het licht van het verweer van SPN onvoldoende feitelijk toegelicht dat hij financieel nadeel heeft geleden als gevolg van de wijzigingen van de Pensioenreglementen 2014 en 2016. Daarbij geldt allereerst dat met het Pensioenreglement 2016 de wijzigingen van het Pensioenreglement 2014 zijn teruggedraaid. Feitelijk resteert een periode van twee jaar waarin [eiser] in de SNPF-regeling minder pensioen heeft opgebouwd dan hij had gedaan zonder de wijzigingen in 2014. Zelfstandig nadeel van het Pensioenreglement 2016 heeft [eiser] niet gesteld en is ook niet gebleken. De wijzigingen in het pensioenreglement 2014 gingen niet alleen gepaard met een nadeel voor [eiser] , maar ook met een voordeel, namelijk een lagere premie. De stelling van [eiser] dat alleen zijn werkgever van de wijziging in 2014 voordeel heeft gehad, kan de rechtbank dan ook niet plaatsen. Gelet hierop, in samenhang bezien met de aanvullende pensioenvoorzieningen die [eiser] onverplicht had kunnen treffen met de voor hem beschikbaar gekomen premiebedragen, heeft [eiser] onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat hij daadwerkelijk onevenredig nadeel heeft geleden als gevolg van de wijzigingen van de Pensioenreglementen 2014 en 2016.
4.25.
De slotsom is dat de vorderingen van [eiser] , voor zover gericht tegen SNP, worden afgewezen.
KNB
4.26.
Zoals hiervoor is overwogen, had KNB geen (formeel) instemmings- of goedkeuringsrecht ten aanzien van de besluiten van het bestuur van SNPF. Evenmin heeft [eiser] tegenover KNB een recht op pensioenaanspraken of kan KNB die rechten aan hem toekennen. De pensioenaanspraken van [eiser] vloeien rechtstreeks voort uit het pensioenreglement en [eiser] heeft na zijn pensioendatum alleen tegenover SPN ter zake opeisbare rechtsvorderingen. Bovendien faalt de stelling van [eiser] dat onduidelijk is wie verantwoordelijk is voor de besluitvorming over wijzigingen van het pensioenreglement. De statuten van SNPF zijn hierover helder en op KNB rustte ter zake die wijzigingen geen (wettelijke of bovenwettelijke) informatieverplichting tegenover [eiser] als deelnemer in SNPF. De vorderingen van [eiser] tegenover KNB stuiten hierop af.
Deel II
4.27.
[eiser] stelt aan de orde of de verplichte deelneming van notarissen, kandidaat-notarissen en toegevoegd notarissen in een Nederlands bedrijfstakpensioenfonds, namelijk SPN, verenigbaar is met het Europese verbod op beperkingen van het vrij verkeer van diensten (artikel 56 VWEU). De verplichte deelneming aan een Nederlands bedrijfstakpensioenfonds op grond van artikel 113a Wna maakt volgens hem een verboden rechtstreeks onderscheid naar nationaliteit. De rechtvaardigingsgronden die gelden in het geval sprake is van een inbreuk op de mededinging (artikel 106 lid 2 VWEU) zijn niet van toepassing.
4.28.
De rechtbank overweegt als volgt. Allereerst geldt dat uit artikel 113a Wna niet blijkt dat sprake is van een rechtstreeks onderscheid naar nationaliteit, wel dat sprake is van exclusiviteit. De notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen nemen deel in een door de Minister aan te wijzen pensioenfonds. Feitelijk is wel een rechtspersoon naar Nederlands recht aangewezen, namelijk SPN. Daarmee komen pensioenuitvoerders uit andere landen niet (meer) in aanmerking als pensioenfonds waaraan bij uitsluiting moet worden deelgenomen. Dat is inherent aan het aangaan van een langlopende verbintenis en hieruit volgt niet zonder meer een verboden onderscheid naar nationaliteit (vergelijk Advocaat-Generaal Mok vóór HR 5 februari 1999, ECLI:NL:HR:1999:AZC2843 (
Albany)).
4.29.
Verder geldt dat het Hof van Justitie van de Europese Unie zich inmiddels meerdere keren heeft uitgesproken over de vraag of de verplichtstelling van Nederlandse pensioenfondsen in strijd is met het Europese mededingingsrecht. In de arresten
Albany,
Brentjensen
Drijvende Bokkenis vastgesteld dat de artikelen 102 en 106 VWEU (toen nog artikelen 82 en 90 EG-verdrag) er niet aan in de weg staan, dat de overheid een pensioenfonds een uitsluitend recht verleent in een bepaalde bedrijfstak een aanvullende pensioenregeling te beheren (arresten van 21 september 1999 in zaak
C-67/96,
Albany, ECLI:EU:C:1999:430; zaak C-219/97,
Drijvende Bokken,ECLI:EU:C:1999:437; en zaak C-115/97,
Brentjens, ECLI:EU:C:1999:434). In het arrest Pavlov oordeelde het HvJEU in overeenkomstige zin over een beroepspensioenfonds (arrest van 12 september 2000 in gevoegde zaken C-180/98 tot en met C-184/98,
Pavlov, ECLI:EU:C:2000:428). In de kern volgt uit deze rechtspraak, voor zover hier relevant, dat het uitsluitend recht van een bedrijfspensioenfonds in een bedrijfstak de aanvullende pensioenen te beheren op grond van artikel 106 lid 2 VWEU kunnen worden gerechtvaardigd als een maatregel die noodzakelijk is voor de vervulling van een aan dit fonds opgedragen bijzondere sociale taak van algemeen belang.
4.30.
Anders dan [eiser] , is de rechtbank van oordeel dat uit deze rechtspraak óók volgt dat verplichte deelneming aan het in Nederland verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfonds voor het notariaat, verenigbaar is met het door het Unierecht gewaarborgde vrij verkeer van diensten. Wat maakt dat het de Staat op grond van het VWEU wél is toegestaan om bij uitsluiting deelneming aan een (Nederlands) bedrijfstakpensioenfonds verplicht te stellen in het kader van de mededinging, maar niet in het kader van het vrij verkeer van diensten, heeft [eiser] niet duidelijk gemaakt. De rechtbank zoekt aansluiting bij de conclusie van Advocaat-Generaal mr. Koopmans vóór het arrest van de Hoge Raad van 22 oktober 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1105 (
Van Schijndel), punt 24. De toegang tot de pensioenmarkt van buitenlandse pensioenuitvoerders wordt ook in dit geval niet belemmerd doordat het grensoverschrijdende dienstenverkeer tussen de lidstaten wordt beperkt, maar doordat aan het beroepstakpensioenfonds een (quasi)monopoliepositie is toegekend. Uit dit arrest, het arrest van de Hoge Raad van 6 juni 1997, ECLI:NL:PHR:1997:AG1530 (
Drijvende Bokken) en uit het eerdergenoemde arrest van de Hoge Raad van 5 februari 1999 (
Albany) blijkt dat als sprake zou zijn van onverenigbaarheid met het VWEU, het wezenlijke kenmerk daarvan ligt op het terrein van het mededingingsrecht en niet op dat van het vrij verkeer van diensten. [eiser] heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die meebrengen dat die rechtspraak in het geval van het verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfonds voor het notariaat niet geldt.
4.31.
De slotsom is dat ook de vorderingen tegen de Staat worden afgewezen.
Proceskosten
4.32.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden in de kosten van de procedure aan de zijde van SPN, KNB en de Staat. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden aan de zijde van elk van gedaagden op € 639 aan griffierecht en € 1.126 aan verschotten, derhalve € 1.765, en in totaal op € 5.295.
4.33.
Voor een aparte veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237). De rechtbank zal, zoals gevorderd, de nakosten begroten conform het daarop toepasselijke liquidatietarief.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, die tot op heden worden begroot op € 1.765 per gedaagde (€ 5.295 in totaal) te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over deze bedragen met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling, en op € 163 aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 85 in geval van betekening;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling in 5.2 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt, mr. J.L.M. Luiten en mr. M. Warmerdam en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2021.