ECLI:NL:RBDHA:2021:10155

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2021
Publicatiedatum
17 september 2021
Zaaknummer
NL21.12661
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en terugkeerbesluit voor niet-begeleide minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 augustus 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een niet-begeleide minderjarige eiser van Guinese nationaliteit. Eiser had op 9 november 2020 een asielaanvraag ingediend, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 29 juli 2021 werd afgewezen. De staatssecretaris had ook een terugkeerbesluit opgelegd, maar dit zou nog niet van kracht zijn. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting op 23 augustus 2021 was eiser aanwezig, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris en een tolk. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en zich gebogen over de vraag of de afwijzing van de asielaanvraag en het terugkeerbesluit los van elkaar kunnen worden gezien.

De rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is. Volgens de rechtbank moet er, voordat een terugkeerbesluit wordt opgelegd aan een niet-begeleide minderjarige, onderzocht worden of er adequate opvang beschikbaar is in het land van herkomst. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris dit onderzoek niet heeft uitgevoerd, waardoor het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak van de rechtbank. Tevens veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.496,--.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.12661
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 2003, van Guinese nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: S.S.H. Orsel).

Procesverloop

Met het besluit van 29 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 9 november 2020 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond. Verweerder heeft ook een terugkeerbesluit opgelegd, maar daarbij ook bepaald dat het nog niet geldt.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook waren ter zitting aanwezig de heer [de persoon 1] , tolk in de taal Fula en
[de persoon 2] , voogdes werkzaam bij [stichting] . De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Achtergrond
1. Eiser heeft de Guinese nationaliteit en is op [geboortedatum] 2003 geboren. Eiser is in 2019 met zijn oom en tante uit Guinee vertrokken. Eisers tante is tijdens de reis in Marokko overleden. Eiser en zijn oom zijn doorgereisd, maar zijn elkaar in Dortmund kwijtgeraakt. Eiser heeft niets meer van zijn oom vernomen en heeft in Duitsland vijf á zes maanden in een minderjarigenopvang verbleven. Eiser is op 9 november 2020 Nederland ingereisd en heeft toen een asielaanvraag ingediend.
Relaas
2. Eiser heeft –kort gezegd– het volgende aan zijn relaas ten grondslag gelegd. Eiser heeft verklaard dat hij op jonge leeftijd thuis vaak is mishandeld. Toen eiser een jaar of twaalf was, werd hij ervan beschuldigd dat hij menseneter is en met de duivel praat. Eiser kreeg daardoor nog meer problemen in Guinee. Omdat het overlijden van eisers stiefzus ook door eiser zou komen is hij door zijn moeder uit huis gezet. Eiser heeft twee of drie weken op straat verbleven en daarna meer dan een jaar bij zijn oom gewoond. Bij terugkeer naar Guinee is eiser bang om gedood te worden.
Besluitvorming
3.1.
Verweerder heeft eisers asielaanvraag afgewezen. In eisers relaas heeft verweerder de volgende relevante elementen onderscheiden:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst.
2. Slechte behandeling door zijn moeder en de problemen die daaruit zijn voortgevloeid.
3.2.
Verweerder heeft in het bestreden besluit eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Eisers verklaringen over de gestelde slechte behandeling door zijn moeder en de problemen die daaruit zijn voortgevloeid worden ongeloofwaardig geacht. Eisers asielaanvraag wordt daarom afgewezen.
3.3.
Verweerder heeft in het bestreden besluit daarnaast ook bepaald:
“Dit besluit geldt tevens als terugkeerbesluit en heeft van rechtswege tot gevolg
dat betrokkene met ingang van de dag waarop de beroepstermijn is verstreken, niet langer rechtmatig in Nederland, het grondgebied van de EU, EER en Zwitserland verblijft. Dit besluit geldt nog niet als terugkeerbesluit omdat eerst zal worden onderzocht of er voor betrokkene adequate opvang aanwezig is buiten Nederland. Betrokkene moet aan dat onderzoek meewerken. Dit betekent dat betrokkene op dit moment geen terugkeerverplichting heeft en voorlopig niet uitgezet zal worden.” [1]
Standpunt verweerder ter zitting
4. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het in het bestreden besluit de bedoeling is geweest alleen een oordeel te geven over de geloofwaardigheid en later, na het nog te verrichten onderzoek, zal ingaan op de vraag of eiser kan terugkeren naar zijn land van herkomst. Verweerder ziet ruimte voor deze mogelijkheid in artikel 6, zesde lid, van de Terugkeerrichtlijn [2] en in de uitspraak van 3 september 2012 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). [3] Verweerder leidt daaruit af dat de inhoudelijke beoordeling van een asielaanvraag en de uitvaardiging van een terugkeerbesluit van elkaar losgekoppeld kunnen worden.
Standpunt eiser
5. Eiser is het niet eens met verweerders uitleg en beroept zich op het arrest van
14 januari 2021 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) in de zaak TQ tegen Nederland (arrest TQ). [4] Volgens eiser volgt uit dit arrest, maar ook uit artikel 45 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000, dat wanneer een asielaanvraag wordt afgewezen aan de vreemdeling een terugkeerbesluit moet worden opgelegd. Maar voordat dit terugkeerbesluit wordt opgelegd moet verweerder onderzoeken of er voor de minderjarige niet-begeleide vreemdeling adequate opvang beschikbaar is in het land van herkomst. Verweerder heeft dat in deze procedure niet gedaan en had dan ook niet de asielaanvraag inhoudelijk mogen beoordelen. Eiser verwijst in dit kader naar twee uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch [5] en Dordrecht. [6]
Juridisch kader
6.1.
De rechtbank overweegt dat in artikel 6, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn is bepaald dat onverminderd de in de leden 2 tot en met 5 vermelde uitzonderingen, de lidstaten een terugkeerbesluit uitvaardigen tegen de onderdaan van een derde land die illegaal op hun grondgebied verblijft.
In het zesde lid van dit artikel is bepaald dat deze richtlijn niet belet dat in de lidstaten het besluit inzake de beëindiging van het legaal verblijf tezamen met een terugkeerbesluit en/of een verwijderingsbesluit en/of een inreisverbod overeenkomstig de nationale wetgeving met één administratieve of rechterlijke besluit of handeling kan worden genomen, onverminderd de procedurele waarborgen die zijn vervat in hoofdstuk III en in andere toepasselijke bepalingen van het communautair en het nationaal recht.
6.2.
Het Hof heeft in het arrest TQ tegen Nederland –onder meer– overwogen dat een lidstaat wanneer hij voornemens is om een terugkeerbesluit uit te vaardigen tegen een niet-begeleide minderjarige, in alle fasen van de procedure rekening moet houden met het belang van het kind (punt 44). Dat houdt in dat een lidstaat, voordat hij een terugkeerbesluit vaststelt, concreet moet onderzoeken of er voor de betrokken niet-begeleide minderjarige adequate opvang beschikbaar is in het land van terugkeer. Als die opvang niet aanwezig is, kan tegen die minderjarige geen terugkeerbesluit op grond van de Terugkeerrichtlijn worden uitgevaardigd (punt 55 en 56). Dit houdt ook in dat de lidstaat de minderjarige moet horen over de omstandigheden waarin hij in het land van terugkeer kan worden opgevangen
(punt 59).
Oordeel rechtbank
7.1.
Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag en de uitvaardiging van een terugkeerbesluit niet los van elkaar gekoppeld kunnen worden. In de eerste plaats volgt uit artikel 6, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn dat indien iemand uit een derde land illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijft aan hem een terugkeerbesluit wordt uitgevaardigd. Nu verweerder eisers asielaanvraag heeft afgewezen, betekent dit voor eiser dat niet langer sprake is van legaal verblijf. Verweerder zou dus in dit geval een terugkeerbesluit moeten uitvaardigen. [7] Omdat eiser een niet-begeleide minderjarige is moet verweerder, gelet op het arrest TQ, voordat hij een terugkeerbesluit vaststelt, concreet onderzoeken of er voor hem adequate opvang beschikbaar is in het land van terugkeer. Nu verweerder dit nog niet heeft gedaan is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid. Verweerders verwijzing naar artikel 6, zesde lid, van de Terugkeerrichtlijn maakt voorgaande niet anders. De rechtbank ziet in deze bepaling geen bevoegdheid voor verweerders handelswijze. Het belet enkel niet dat de beëindiging van het verblijf en de uitvaardiging van een terugkeerbesluit in één en hetzelfde besluit kunnen worden genomen, oftewel in een meeromvattende beschikking.
7.2.
Verweerder zal dus vanwege de verblijfsrechtelijke consequentie van de afwijzing van de asielaanvraag –illegaal verblijf– en omdat eiser een niet-begeleide minderjarige is eerst onderzoek moeten doen naar de vraag of in eisers land van terugkeer adequate opvang aanwezig is. Afhankelijk van de uitkomst van dit onderzoek zal verweerder moeten bepalen of aan eiser wel of geen terugkeerbesluit wordt uitgevaardigd. Zo lang verweerder dat nog niet heeft gedaan, kan ook geen besluit worden genomen over eisers asielaanvraag, omdat bij afwijzing daarvan een terugkeer besluit dient te worden opgelegd. Daarom komt de rechtbank nu ook niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het besluit op eisers asielaanvraag. De wijze waarop het terugkeerbesluit in het bestreden besluit is geformuleerd, is daarnaast onzorgvuldig omdat het intrinsiek tegenstrijdig is.
8. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 748,--, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Belhaj, griffier.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Pagina 5 van het bestreden besluit.
2.Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven.
4.ECLI:EU:C:2021:9
5.15 februari 2021, ECLI:RBDHA:2021:1103.
6.7 juni 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:5016.
7.Zie ook artikel 45 van de Vw 2000.