ECLI:NL:RBDHA:2021:10204

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2021
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
NL21.11485
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake terugkeerbesluit voor minderjarige vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een terugkeerbesluit dat aan een eiser was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die op 7 oktober 2019 een asielaanvraag indiende, kreeg op 6 februari 2020 te horen dat zijn aanvraag kennelijk ongegrond was. Na een reeks van juridische procedures, waaronder een ongegrond verklaard beroep en hoger beroep, bereikte de eiser op 7 mei 2021 de meerderjarige leeftijd. Op 29 juni 2021 werd hem een nieuw terugkeerbesluit opgelegd, nadat het eerdere besluit van 6 februari 2020 was ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat het nieuwe besluit in strijd was met het arrest TQ van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dat vereist dat er adequaat onderzoek wordt gedaan naar de opvangmogelijkheden in het land van terugkeer, vooral voor minderjarigen. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris had nagelaten om de situatie van de eiser als minderjarige grondig te onderzoeken voordat het terugkeerbesluit werd genomen. Hierdoor verkeerde de eiser in een onzekere juridische status gedurende zijn minderjarigheid. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde de Staatssecretaris in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.496,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.11485

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.R. Kwee),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. L. Mol).

Procesverloop

Bij besluit van 29 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 25 augustus 2021 op zitting behandeld. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 7 oktober 2019 een asielaanvraag ingediend. Op 6 februari 2020 is de asielaanvraag van eiser wegens kennelijke ongegrondheid afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingediend en bij uitspraak van 6 maart 2021 is zijn beroep ongegrond verklaard (NL20.3489). Het hoger beroep van eiser is op 25 maart 2021 eveneens ongegrond verklaard.
1.1.
Op 7 mei 2021 heeft eiser de meerderjarige leeftijd bereikt.
2. Verweerder heeft op 24 februari 2021 het terugkeerbesluit, dat bij het besluit van
6 februari 2020 (afwijzing asielaanvraag) was uitgevaardigd, ingetrokken.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft bij arrest van 14 januari 2021 (in de zaak C-441/19, arrest TQ) bepaald dat lidstaten, alvorens een terugkeerbesluit uit te vaardigen tegen een niet-begeleide minderjarige vreemdeling, er van overtuigd moeten zijn dat er in het land van terugkeer sprake is van adequate opvang. In het geval van betrokkene was het onderzoek naar adequate opvang buiten Nederland nog niet afgerond of moest dit onderzoek naar adequate opvang nog plaatsvinden.
Eiser heeft op 10 maart 2021 bezwaar ingediend tegen de intrekking van het terugkeerbesluit van 6 februari 2020. Bij beschikking van 24 augustus 2021 is dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser per 14 juli 2021 met onbekende bestemming zou zijn vertrokken.
3. Eiser voert aan dat hij in het kader van het opleggen van een terugkeerbesluit niet kenbaar gehoord is en er veel tijd is verstreken sinds hij is uitgeprocedeerd.
3.1.
Eiser is op 29 juni 2021 door de korpschef van Oost Brabant (zie het formulier HV28-A proces-verbaal van gehoor TKB in het dossier) in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze te geven op het voornemen hem een terugkeerbesluit op te leggen. Op
29 juni 2021 is aan eiser een terugkeerbesluit (het bestreden besluit) opgelegd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiser voert aan dat het bestreden besluit in strijd is met de geschreven en
ongeschreven rechtsregels, waaronder de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zoals het zorgvuldigheidsbeginsel, het beginsel van een deugdelijke motivering en de vergewisplicht. Eiser is van mening dat het aan hem opgelegde terugkeerbesluit een herleving is van het oude terugkeerbesluit van 6 februari 2020. Dat mag niet zonder nieuw onderzoek. Deze handelswijze van verweerder is in strijd met het arrest TQ.
4.1.
Uit het arrest TQ volgt dat verweerder voordat hij een terugkeerbesluit neemt de situatie van de minderjarige algemeen en grondig moet onderzoeken, waarbij de leeftijd van de minderjarige slechts een van de elementen is om na te gaan of er adequate opvang aanwezig is in het land van terugkeer en om te bepalen of het belang van het kind ertoe moet leiden dat er geen terugkeerbesluit wordt uitgevaardigd. Uit de stukken is gebleken dat verweerder heeft nagelaten om na te gaan of sprake is van adequate opvang in het land van terugkeer. Het oude terugkeerbesluit van 6 februari 2020 is ingetrokken op 24 februari 2021 toen eiser nog minderjarig was. Het terugkeerbesluit van 29 juni 2021 (het bestreden besluit) is genomen nadat eiser meerderjarig was geworden. Verweerder heeft met het nemen van een terugkeerbesluit gewacht totdat eiser meerderjarig was. Deze handelswijze is niet in lijn met het TQ-arrest. Het verblijf van eiser als minderjarige bleef daarmee immers nog steeds onzeker en onrechtmatig. Het had op de weg van verweerder gelegen bij de intrekking op
24 februari 2021 van het vorige terugkeerbesluit een nieuw terugkeerbesluit te nemen dat voldeed aan de eisen die in het arrest TQ daaraan zijn gesteld. De handelwijze van verweerder is dezelfde waarvan het Hof in het arrest TQ onder de overwegingen 30 en 31 jo. 56 en 68 heeft bepaald dat daarmee de minderjarige in grote onzekerheid verkeert over zijn wettelijke status en toekomst (overweging 53). Eiser heeft immers als gevolg van de gang van zaken uitmondend in het bestreden besluit over de hele periode tot 7 mei 2021 in onzekerheid verkeerd over zijn wettelijke status. Dat had niet gemogen. Verweerder heeft dus bij het bestreden besluit ten onrechte geen overwegingen gewijd aan de periode van minderjarigheid. Het terugkeerbesluit van 29 juni 2021 is – na de intrekking van het eerdere terugkeerbesluit van 6 februari 2020 – het eerste terugkeerbesluit dat verweerder heeft genomen ten aanzien van eiser die ten tijde van zijn asielaanvraag minderjarig was. Dat terugkeerbesluit voldoet niet aan de eisen die het Hof daaraan stelt. Feitelijk heeft verweerder, door te wachten met het nemen van een terugkeerbesluit (het oude besluit is immers ingetrokken) met het terugkeerbesluit van 29 juni 2021 de onzekere wettelijke status van eiser over de gehele periode van zijn minderjarigheid laten bestaan. Dat maakt dat het besluit in strijd is met het arrest TQ.
4.2.
Het beroep tegen het terugkeerbesluit is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 748,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Damen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.