ECLI:NL:RBDHA:2020:7761

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2020
Publicatiedatum
14 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 950
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om terug te komen van eerdere Wajong-uitkering op basis van nieuwe diagnose ASS

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 6 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een Wajong-uitkering aanvraagt, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser had eerder, in 2010, een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, die was afgewezen. Op 18 juni 2019 diende eiser een herhaalde aanvraag in, waarbij hij een nieuwe diagnose, Autisme Spectrum Stoornis (ASS), overlegde. De rechtbank moest beoordelen of de Uwv terecht had geconcludeerd dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om terug te komen van de eerdere afwijzing.

De rechtbank oordeelde dat de Uwv de aanvraag van eiser terecht had aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het besluit van 29 juni 2010. De rechtbank volgde de redenering van de Uwv dat de diagnose ASS geen nieuw feit of veranderde omstandigheid opleverde, omdat de beperkingen van eiser al eerder waren vastgesteld en de nieuwe diagnose geen andere inzichten bood over zijn situatie ten tijde van de eerdere beoordeling. Eiser had geen nieuwe medische informatie aangedragen die de eerdere beoordeling zou ondermijnen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat de Uwv de aanvraag op goede gronden had afgewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van de consistentie in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de noodzaak voor nieuwe feiten of omstandigheden om een eerdere beslissing te herzien. De rechtbank wees ook op de zorgvuldigheid van de Uwv in de beoordeling van de medische informatie en de afwezigheid van noodzaak voor een deskundige benoeming.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/950

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.G.A.M. van den Heuvel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M.L. Steeksma-Valente).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd terug te komen van het besluit van 29 juni 2010, waarin eisers verzoek om een Wajong-uitkering is afgewezen.
Bij besluit van 19 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
In verband met de maatregelen rondom het coronavirus heeft er met toestemming van partijen op 4 juni 2020 een digitale zitting plaatsgevonden. Eiser heeft deelgenomen aan de digitale zitting, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Voorgeschiedenis1.1. Eiser, geboren op [geboortedag] 1981, heeft op 18 december 2009 een Wajong-uitkering aangevraagd. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft een verzekeringsarts onderzoek verricht. Hiervan is op 17 juni 2010 een rapport opgemaakt. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat bij eiser sprake is van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid veroorzaakt door psychische klachten. De verzekeringsarts heeft als diagnose een depressieve episode, met angst- en paniekklachten gesteld. Daarnaast is er volgens de verzekeringsarts mogelijk sprake van ADHD. Een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is opgesteld, waarin beperkingen van eiser geldend vanaf de datum van het onderzoek zijn opgenomen. Op grond van onderzoek door een arbeidsdeskundige is eiser minder dan 25% arbeidsongeschikt geacht. Bij besluit van 29 juni 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen, omdat eiser niet aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering voldoet. Eiser is tegen deze beslissing in bezwaar gegaan.
1.2.
Naar aanleiding van eisers bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) onderzoek verricht. Uit de opgestelde rapportage van 3 november 2010 volgt dat bij eiser sprake is van een klompvoet. Ook kampt hij met een ontwikkelingsstoornis van pervasieve aard met aspecten van aandacht tekort waardoor vanaf zijn puberteit verschillende symptomen op de voorgrond zijn komen te staan, zoals angstigheid en depressiviteit door het steeds tegen zijn onvermogen aanlopen. Op grond hiervan zijn er beperkingen voor werk aan te geven (in ieder geval) vanaf zijn zeventiende levensjaar, welke nu nog aanwezig zijn. Daarnaast kampt eiser met leerstoornissen met als gevolg dat hij studies ondanks zijn intelligentie niet kan afmaken. De FML wordt op 3 november 2010 aangepast en is geldend vanaf 18 december 2008. De arbeidsdeskundige b&b wijkt af van de primaire arbeidsdeskundige, maar eiser wordt nog steeds in staat geacht passende arbeid te kunnen verrichten. Hij is minder dan 25% arbeidsongeschikt. Bij besluit van 30 november 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 29 juni 2010 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank Amsterdam. Die rechtbank heeft het beroep van eiser bij uitspraak van 25 augustus 2011 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
2.1.
In deze zaak gaat het om wat er daarna gebeurde. Eiser heeft op 18 juni 2019 namelijk een herhaalde aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering. Bij zijn aanvraag heeft hij medische informatie van het Autisme Spectrum Centraal overgelegd, daterend van
21 maart 2019.
2.2.
Vanwege deze aanvraag heeft de primaire verzekeringsarts onderzoek verricht en bevindingen neergelegd in het rapport van 25 juni 2019. Uit het rapport volgt onder meer dat bij eiser recent de diagnose Autisme Spectrum Stoornis (ASS) is gesteld. De primaire verzekeringsarts komt tot de conclusie dat uit de overgelegde medische informatie blijkt dat een meer verklarende diagnose is gesteld voor problematiek die altijd al een rol heeft gespeeld bij eiser en dat betekent niet dat destijds is uitgegaan van verkeerde beperkingen. De informatie geeft de primaire verzekeringsarts geen ander beeld van eisers situatie ten tijde van de eerdere beoordeling. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen. Bij het primaire besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de aanvraag is aan te merken als een verzoek om terug te komen van het eerdere besluit van
29 juni 2010 en dat er in eisers situatie geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Verweerder heeft hieraan het voornoemde rapport van de primaire verzekeringsarts ten grondslag gelegd.
2.3.
Naar aanleiding van het bezwaar van eiser heeft de verzekeringsarts b&b onderzoek verricht en daarvan heeft hij op 18 december 2019 een rapport opgemaakt. De verzekeringsarts b&b komt tot de conclusie dat er vanuit medisch oogpunt geen noodzaak is af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft hieraan het voornoemde rapport van de verzekeringsarts b&b ten grondslag gelegd.
Standpunten van partijen
3.1.
Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat er door de recent gestelde diagnose ASS geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Daarnaast vindt eiser dat zijn klachten zijn onderschat. Verweerder heeft een verkeerde invulling gegeven aan de medische informatie van het Autisme Spectrum Centraal en het laatste consult met psychiater [psychiater] . Er hadden volgens eiser verdergaande beperkingen opgenomen moeten worden in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren en daarnaast had er een urenbeperking moeten worden opgenomen. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser naar een drietal uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). [1] Ook vindt eiser dat het onderzoek van verweerder onzorgvuldig is geweest, omdat hij niet op een spreekuur is gezien door een verzekeringsarts en omdat ten onrechte de informatie van derden niet bij de beoordeling is betrokken. Tot slot verzoekt eiser de rechtbank om een deskundige te benoemen.
3.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser in beroep dezelfde gronden aanvoert als in bezwaar. Daarnaast wijst verweerder de rechtbank op vaste rechtspraak van de CRvB waaruit volgt dat latere medische of andere rapporten die een andere waardering van of visie inhouden op feiten of omstandigheden die destijds bij de oordeelsvorming hebben voorgelegen of zijn betrokken, niet geldt als nieuw feit of veranderde omstandigheid. [2] Volgens verweerder is de diagnose ASS dan ook niet aan te merken als een nieuw feit en is er geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. Voor het aannemen van een urenbeperking ziet verweerder geen medische noodzaak.
Het geschil4. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verweerder eisers herhaalde aanvraag terecht en op goede gronden heeft afgewezen.
Het verzoek om terug te komen van de weigering voor het verleden5.1. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser van 18 juni 2019 terecht heeft aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het besluit van 29 juni 2010. Verweerder heeft in deze zaak overeenkomstige toepassing gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dat betekent dat de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden dient te beoordelen of verweerder zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. [3] Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten en omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze niet eerder konden worden overgelegd. [4] Als verweerder zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan kan dit de afwijzing van het verzoek om terug te komen van het onherroepelijke besluit van 29 juni 2010 in beginsel dragen, tenzij uit de beroepsgronden volgt dat het besluit op het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is.
Is er sprake van nieuwe gebleken feiten of veranderde omstandigheden?
5.2.
Eiser heeft bij zijn aanvraag en in de bezwaarprocedure nadere medische informatie overgelegd. Het betreft een rapportage van Autisme Spectrum Centraal en een verslag van een consult met psychiater [psychiater] . Verweerder heeft deze informatie ter beoordeling voorgelegd aan de verzekeringsarts b&b. Anders dan eiser stelt, blijkt uit het rapport van de verzekeringsarts b&b dat hij die informatie heeft meegewogen bij zijn beoordeling. Voorts heeft de verzekeringsarts b&b in zijn rapport uiteengezet waarom de ingebrachte informatie geen nieuw licht werpt op de medische situatie van eiser op de datum in geding (18 december 2008). Volgens de verzekeringsarts b&b kan het soms lang duren voordat een diagnose wordt gesteld, terwijl de beperkingen dan al relatief duidelijk zijn. Uiteindelijk zijn de beperkingen in het functioneren op basis van ziekte bepalend voor het aangeven van beperkingen in een FML, aldus de verzekeringsarts b&b. Ook in eisers situatie is na langere tijd pas de diagnose ASS gesteld, maar volgens de verzekeringsarts b&b hebben de beoordelend artsen destijds volledig en correct onderzoek verricht. De rechtbank kan dit volgen en is met verweerder van oordeel dat de enkele omstandigheid dat bij eiser na 18 december 2008 de diagnose ASS is gesteld op zichzelf geen nieuw feit of veranderde omstandigheid oplevert in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Uit vaste rechtspraak van de CRvB blijkt dat een gestelde diagnose een nieuw feit kan opleveren, maar dan moet er sprake zijn van een situatie waarin een objectivering wordt gegeven van de op de datum in geding reeds bekende klachten, waarmee wegens het ontbreken van die objectivering eerder niet dan wel minder rekening is gehouden. [5] De verzekeringsarts b&b heeft naar het oordeel van de rechtbank deugdelijk gemotiveerd dat met de beperkingen van eiser op de datum in geding voldoende rekening is gehouden. De ingebrachte informatie geeft de verzekeringsarts b&b geen ander beeld over eisers gezondheidssituatie op de datum in geding. De beperkingen waren volgens de verzekeringsarts b&b toen al relatief duidelijk. De rechtbank ziet geen aanleiding om dit inzichtelijk onderbouwde oordeel van de verzekeringsarts b&b voor onjuist te houden. De rechtbank ziet evenmin aanleiding voor het oordeel dat het besluit onzorgvuldig zou zijn voorbereid. Zoals gezegd heeft de verzekeringsarts b&b de door eiser ingebrachte informatie betrokken bij zijn beoordeling en ook heeft hij kennis genomen van de reeds beschikbare gegevens. Gelet op die gegevens en het feit dat eiser naar aanleiding van zijn eerdere aanvraag reeds op een spreekuur is beoordeeld, heeft de verzekeringsarts b&b een nieuw spreekuur achterwege kunnen laten.
5.3.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb heeft aangedragen. Gelet daarop heeft verweerder terecht en op goede gronden met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb het verzoek van eiser, om terug te komen van de weigering voor het verleden, afgewezen. Hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd leidt evenmin tot het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
Het verzoek om terug te komen van de weigering voor de toekomst
6.1.
Volgens vaste rechtspraak is bij een afwijzing door verweerder met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb onverminderd van belang blijft dat een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking moet worden beoordeeld. [6] Dat betekent dat verweerder met betrekking tot eisers verzoek om terug te komen van de weigering voor de toekomst dient te onderzoeken of de ingebrachte medische informatie aanleiding geeft
om de eerdere beoordeling voor onjuist te houden. [7] In eisers geval leidt dat tot het volgende.
6.2.
Allereerst de beoordeling van eisers beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport geconcludeerd dat de beperkingen die zijn opgenomen in de FML van 3 november 2010 de beperkingen die zouden worden toegepast bij ASS, ondervangen. Het betreft volgens de verzekeringsarts b&b onder meer beperkingen ten aanzien van duidelijkheid, structuur en taken waarbij weinig tot niet met anderen hoeft te worden gewerkt. De verzekeringsarts destijds heeft volgens de verzekeringsarts b&b goed geanalyseerd wat eisers beperkingen waren en die weergegeven in de FML. De rechtbank kan deze conclusies volgen, te meer omdat eiser tijdens de digitale zitting heeft verklaard dat hij vooral problemen ervaart wanneer het gaat om prikkelverwerking. Doordat eiser prikkels moeilijk kan verwerken moet hij op een dag goed managen wat hij aankan om er voor te zorgen dat hij normaal blijft functioneren, zo verklaart hij. Dat maakt hem minder flexibel en zorgt ervoor dat hij veel structuur nodig heeft. Ook uit het laatste consult bij psychiater [psychiater] blijkt dat eiser hoofdzakelijk gebaat is bij stabiliteit en structuur. Deze beperkingen worden ondervangen in de FML die tijdens de eerdere beoordeling is opgesteld. Voor zover eiser de rechtbank heeft gewezen op een uitspraak van de CRvB van 29 maart 2017 merkt de rechtbank op dat de conclusies van de deskundige in die zaak zijn gebaseerd op bevindingen tijdens onderzoek van iemand anders gezondheidssituatie. De genoemde beperkingen in die uitspraak kunnen daarom niet zonder meer van toepassing zijn op eisers gezondheidssituatie ten tijde van de datum in geding. De rechtbank ziet geen aanleiding om de eerdere beoordeling voor onjuist te houden ten aanzien van de beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren.
6.3.
Vervolgens de urenbeperking. Wanneer rekening wordt gehouden met de aangegeven beperkingen is er volgens de verzekeringsarts b&b geen aanleiding om aan te nemen dat er beperkingen zijn vanwege energieverlies en/of behoefte aan recuperatietijd. Met inachtneming van eisers beperkingen is hij in staat fulltime te werken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de geclaimde urenbeperking niet kan worden gevolgd.
6.4.
De rechtbank wenst nog op te merken dat zij niet in twijfel trekt dat eiser de diagnose ASS ervaart als meer dan alleen een verklarende diagnose. Tijdens de digitale zitting heeft eiser invoelbaar naar voren gebracht wat voor invloed ASS op zijn dagelijks leven heeft en hoe hij – nu hij bekend is met deze diagnose – beter met zijn beperkingen om leert gaan. Dit betekent echter niet dat de verzekeringsartsen de medische situatie destijds niet goed hebben ingeschat. De rechtbank heeft hiervoor onder 6.2. en 6.3. uitgelegd waarom zij van oordeel is dat de door eiser verstrekte medische informatie niet voldoende is om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsartsen ten tijde van de eerdere beoordeling.
6.5.
Doordat de rechtbank niet twijfelt aan de medische grondslag van het bestreden besluit en daarmee dus ook niet twijfelt aan de juistheid van de eerdere beoordeling, ziet zij geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 6 juli 2020 door mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Lemmen, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

3.Zie de uitspraak van de AbRvS van 23 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3131 en de uitspraak van de CRvB van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 december 2019, ECLI:NL:CRVB: 2019:3927.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 12 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:971.
6.Uitspraak van de CRvB van 9 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:894.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:407.