ECLI:NL:RBDHA:2020:6330
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Geschil over gedeeltelijk afwijzing gratieverzoek en verjaring van strafrechtelijke feiten
In deze zaak gaat het om een geschil over de gedeeltelijke afwijzing van een gratieverzoek door de Minister van Justitie en Veiligheid. Eiser, die eerder door het gerechtshof 's-Hertogenbosch was veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, heeft gratie aangevraagd voor de verjaring van de feiten waarvoor hij was veroordeeld. Feit 2 was al verjaard ten tijde van de behandeling bij het hof, maar hierover was in de cassatieschriftuur geen klacht geuit. De Hoge Raad heeft in een arrest van 30 oktober 2018 bepaald dat niet meer ambtshalve wordt gecasseerd als een feit ten tijde van het indienen van de cassatieschriftuur al is verjaard en daarover geen klacht is geuit. De Minister heeft het gratieverzoek voor feit 2 afgewezen, maar voor feit 1 is gratie verleend. De voorzieningenrechter oordeelt dat de Minister deze beslissing mocht nemen, in lijn met het advies van het Openbaar Ministerie en het hof. De voorzieningenrechter wijst erop dat de Hoge Raad bewust aan de lijn van het arrest van 30 oktober heeft vastgehouden en dat de beslissing van de Minister niet onbegrijpelijk is. Eiser vordert de schorsing van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf en herziening van het Gratiebesluit, maar de voorzieningenrechter wijst de vorderingen af en veroordeelt eiser in de proceskosten.