Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
AD4573).
3.Beslissing
18 december 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 december 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van verduistering van geldbedragen en feitelijk leidinggeven aan het medeplegen van een overtreding van de Wet toezicht kredietwezen 1992. De Hoge Raad heeft de relevante overwegingen herhaald uit een eerdere uitspraak (ECLI:NL:HR:2001:AD4573) met betrekking tot de uitleg van het bestanddeel 'goed (...) dat hij anders dan door misdrijf onder zich heeft'. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte de geldbedragen 'anders dan door misdrijf' onder zich had, wat volgens de Hoge Raad niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad heeft het beroep van de verdachte verworpen, waarbij werd vastgesteld dat het bedrijfsmatig ter beschikking verkrijgen van geldbedragen van het publiek, in strijd met de wet, niet automatisch betekent dat de verdachte deze gelden door misdrijf onder zich heeft gekregen. De uitspraak benadrukt de noodzaak om te bewijzen dat de verdachte de gelden door eigen misdrijf heeft verkregen om tot een veroordeling voor verduistering te komen. De Hoge Raad concludeerde dat het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk was en dat het middel niet tot cassatie kon leiden.