In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een gewezen militair, en de minister van Defensie, thans de staatssecretaris van Defensie, over de toekenning van een uitkering op basis van de Uitkeringswet Gewezen Militairen (UGM). Eiser had een UGM-uitkering toegekend gekregen met ingang van 1 november 2016, die eindigde op het moment dat hij de leeftijd van 65 jaar bereikte. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 6 december 2017, waarin de einddatum van de UGM-uitkering werd gehandhaafd. De rechtbank heeft overwogen dat de regeling voor de UGM-uitkering in lijn is met de AOW-leeftijd en dat er geen rechtsongelijkheid bestaat tussen alleenstaanden en samenwonenden. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij ook is geoordeeld dat de redelijke termijn is overschreden, wat heeft geleid tot een schadevergoeding voor eiser. De rechtbank heeft verweerder en de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn en proceskosten.