Overwegingen
1. Eisers stellen dat zij de Nigeriaanse nationaliteit hebben en dat zij zijn geboren op respectievelijk [1985] , [2007] , [2009] en [2014] .
2. Eisers voeren aan dat het binnentreden in de woonruimte onrechtmatig is geweest en dat hierdoor de maatregel van bewaring onrechtmatig is. De verbalisant moet zich, voordat hij de woonruimte binnentreedt, eerst legitimeren en een mededeling doen van het doel van binnentreden. Uit het schriftelijk verslag omtrent het binnentreden van 15 oktober 2020 blijkt dat de desbetreffende verbalisant de deur heeft opengedaan met een loper. Toen
de verbalisant al binnen was, heeft de verbalisant zich pas gelegitimeerd en het doel van het binnentreden medegedeeld. Dit is in strijd met artikel 1 van de Algemene wet op het binnentreden (Awbi).
3. Uit het schriftelijk verslag omtrent het binnentreden van 15 oktober 2020 blijkt, voor zover van belang, het volgende:
Hedenmorgen 15 oktober 2020 was ik verbalisant tezamen met 6 collega's van de Dient Vervoer en Ondersteuning (DV&O), een tolk en een collega van dan de beveiliging van het AZC [vestigingsplaats] . Wij gingen naar [kamernummer] voor de staandhouding van genoemde betrokkene met haar drie kinderen. Omdat mij verbalisant bekend was, uit informatie van de regievoerder van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&), dat betrokkene uitlatingen tot suïcide en dreiging daarvan gedaan had, ben ik verbalisant direct met de machtiging tot binnentreden de kamer in gegaan. Ik verbalisant gaf hedenmorgen 15 oktober 2020 omstreeks 07.23 uur de beveiliger de opdracht de deur van betrokkene met een loper open te maken. Vervolgens ben ik verbalisant de kamer in gegaan met de tolk en de collega’s van DV&O. Ik verbalisant heb me meteen gelegitimeerd met mijn politie legitimatie en aan de betrokkene medegedeeld dat ik met machtiging binnen kwam.
Vervolgens heb ik verteld dat de collega’s van DV&O het verder van mij overnamen.”
4. Tussen partijen is niet in geschil dat de desbetreffende verbalisant de machtiging heeft gebruikt om de woonruimte binnen te treden en dat de verbalisant eisers niet voorafgaand aan de binnentreding om toestemming heeft gevraagd. De verbalisant is eerst de woonruimte binnengetreden alvorens zij zich heeft gelegitimeerd en zij de reden van binnenkomst heeft medegedeeld. De rechtbank is van oordeel dat het optreden van de verbalisant niet in strijd is met artikel 1 van de Awbi. Uit artikel 1, tweede lid, van de Awbi, volgt dat wanneer de naleving van de in het eerste lid bedoelde verplichtingen naar redelijke verwachting ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van personen of goederen, deze verplichtingen slechts gelden voor zover de naleving daarvan in die omstandigheden kan worden gevergd. Uit het verslag omtrent binnentreden en uit het proces-verbaal staandehouding/overbrenging/ophouding volgt dat de verbalisant er bewust voor heeft gekozen om zich pas te legitimeren na binnenkomst, omdat van eiseres bekend was dat zij suïcidale uitlatingen en ernstige dreigementen tegen een dreigende overdracht had gedaan. Deze omstandigheden blijken uit het dossier en zijn door eisers niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank deed zich een situatie voor zoals bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Awbi. Er is daarom geen sprake van een onrechtmatige binnentreding. Ten aanzien van de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 15 maart 2018 en 19 december 20191, waar eisers een beroep op hebben gedaan, stelt de rechtbank vast dat in beide zaken het uitgangspunt is dat het binnentreden onrechtmatig was, waarna een belangenafweging plaatsvond. Aangezien in onderhavige zaken het binnentreden rechtmatig was, komt de rechtbank aan een belangenafweging en daarmee aan de bespreking van deze uitspraken niet toe. De beroepsgrond slaagt niet.
5. In de maatregelen van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregelen nodig zijn, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eisers zich aan het toezicht zullen
onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden2 vermeld dat eisers:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze zijn binnengekomen, dan wel een poging daartoe hebben gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging hebben ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg hebben gegeven;
3k. een overdrachtsbesluit hebben ontvangen en geen medewerking verlenen aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoeken;
en als lichte gronden3 vermeld dat eisers:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hen geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb hebben gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats hebben;
4d. niet beschikken over voldoende middelen van bestaan.
6. Eisers voeren aan dat voor het opleggen van de maatregelen van bewaring onvoldoende gronden aanwezig zijn. Eisers voeren aan dat de zware gronden 3a, 3c en 3k en de lichte grond 4a niet aan de bewaring ten grondslag kunnen worden gelegd. Wat betreft de lichte gronden 4c en 4d refereren eisers zich aan het oordeel van de rechtbank. Ter zitting heeft verweerder de zware grond 3c en de lichte grond 4a ingetrokken.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Wat eisers hebben aangevoerd, geeft geen aanleiding de gronden van de maatregelen van bewaring onvoldoende te achten. Ten aanzien van de zware grond 3k stelt de rechtbank vast dat niet in geschil is dat eisers een overdrachtsbesluit hebben ontvangen. Eisers voeren echter aan dat niet vaststaat dat zij geen medewerking hebben verleend en dat zij eerst nog een mogelijkheid hadden moeten krijgen om vrijwillig te vertrekken.
8. Uit het verslag van het vertrekgesprek van 1 oktober 2020 blijkt, voor zover van belang, het volgende:
“Betrokkene zegt dat ze zonder haar kinderen naar Nigeria wil. De regievoerder zegt dat betrokkene niet zonder haar kinderen kan vertrekken. Betrokkene begint te schreeuwen en zegt dat zij naar Nigeria wil en niet naar Frankrijk. Betrokkene zegt: “I want to go back to Nigeria to pay the price”. Betrokkene wil dat haar kinderen veilig in Nederland kunnen blijven. Betrokkene zegt ook dat zij zichzelf van het leven wil beroven, hier of in Nigeria.”
Uit het verslag van het vertrekgesprek van 19 oktober 2020 blijkt, voor zover van belang, het volgende: “
Aan betrokkene zijn de vluchtgegevens (21 okt, Nice, Frankrijk) uitgereikt. Betrokkene schreeuwde, gilde en stortte zich ter aarde. Er was geen fatsoenlijk gesprek te voeren met mevrouw. Een aantal terugkerende zaken in de woordenstroom van betrokkene was: stuur me maar naar Nigeria, dan is het jouw schuld dat mijn dochter besneden wordt. En verder wat scheldwoorden. Nadat betrokkene deed alsof ze op mij afgerende kwam besloot DJI dat het tijd was om het huisje van betrokkene weer verlaten.”
Uit het verslag van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling van 15 oktober 2020 blijkt, voor zover van belang, het volgende:
“Vraag uitvoerend ambtenaar: Kunt/wilt u
2 Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
terugkeren naar Frankrijk? Antwoord betrokken: Nee, het is niet veilig voor mijn oudste
dochter.”
9. De rechtbank is van oordeel dat uit de vertrekgesprekken van 1 oktober 2020 en
19 oktober 2020 en het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling van 15 oktober 2020 wel degelijk blijkt dat eiseres niet van plan is om naar Frankrijk te vertrekken en geen medewerking verleent aan de overdracht. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder eerst nog de mogelijkheid van een vrijwillig vertrek aan eisers aan had moeten bieden. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielverzoeken van haar en haar kinderen. Verweerder heeft dan ook terecht de zware grond 3k aan de maatregelen van bewaring ten grondslag gelegd. De beroepsgrond slaagt niet.
10. De rechtbank oordeelt dat de zware grond onder 3k en de (niet betwiste) lichte gronden onder 4c en 4d – en de daarbij gegeven motivering – terecht aan eisers zijn tegengeworpen en dat deze gronden, in onderlinge samenhang bezien, de maatregelen van bewaring kunnen dragen. Wat eisers over de overige gronden hebben aangevoerd, hoeft daarom niet besproken te worden. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Ten aanzien van het lichter middel voeren eisers aan dat verweerder eisers eerst nog de mogelijkheid had moeten geven om vrijwillig te vertrekken. Met name in het belang van de drie minderjarige kinderen had een lichter middel toegepast moeten worden. Kinderen horen niet in bewaring en de kinderen moeten nu boeten voor het gedrag van hun moeder. De bewaring mag voor hen ook maar maximaal 14 dagen duren. Verder is er sprake van een gespannen gezinssituatie en is de psychische situatie van eiseres niet voldoende onderkend. Ten slotte is het regime in het detentiecentrum nog strenger vanwege de gevolgen van het coronavirus en verweerder had hier rekening mee moeten houden. Verweerder heeft dan ook onterecht niet een lichter middel toegepast.
12. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder mag bij de keuze voor inbewaringstelling in plaats van een lichter middel niet volstaan met verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet in de maatregel van bewaring specifiek motiveren waarom de bewaring noodzakelijk wordt geacht. Daarbij moet verweerder ook ingaan op de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Dit is vaste rechtspraak.4
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de belangen van eisers voldoende meegewogen en voldoende gemotiveerd waarom de bewaring noodzakelijk wordt geacht. Uit het voorgaande onder rechtsoverwegingen 8 en 9 blijkt al dat verweerder niet gehouden was om eisers eerst een mogelijkheid van vrijwillig vertrek aan te bieden, gelet op de herhaalde en consistente uitlatingen van eiseres. Verder zijn de belangen van de kinderen wel degelijk meegewogen in de maatregelen van bewaring. De rechtbank verwijst hiervoor onder andere naar de pagina’s met nummer 3 van de maatregelen van bewaring van eiseres en haar kinderen. De vlucht naar Frankrijk staat gepland op 28 oktober 2020 en dit valt nog binnen de termijn van 14 dagen die de kinderen maximaal in bewaring mogen zitten. Verder volgt de rechtbank eisers niet dat de kinderen zouden boeten voor het gedrag
4 Zie onder meer de uitspraken van de ABRvS van 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674, en van 10 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1309 en het arrest Mahdi van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014, ECLI:EU:C:2014:1320. van de moeder. Verweerder heeft ervoor gekozen om het gezin bij elkaar te houden. De rechtbank acht het een ongewenste situatie dat eiseres en haar kinderen uit elkaar worden gehaald. Ook is van belang dat de Gesloten Gezinsvoorziening Zeist speciaal is ingericht voor een kort verblijf van kinderen en gezinnen. De medische en psychische klachten van eiseres en haar kinderen zijn voldoende meegewogen en er is voldoende gemotiveerd dat in het detentiecentrum passende zorg aanwezig is. Ook wat betreft de uitingen van suïcide van eiseres heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat eiseres in het detentiecentrum zorg krijgt. Ten slotte overweegt de rechtbank dat eisers in geval van problemen met de omstandigheden in het detentiecentrum daarover bij het detentiecentrum hun beklag moeten doen. De beoordeling van de tenuitvoerlegging van de bewaring moet beperkt blijven tot een oordeel over de aanwijzing van de plaats of ruimte voor de uitvoering van de bewaring, bezien in het licht van het daar geldende regime. Over eisers’ klachten over de omstandigheden in het detentiecentrum, kan de rechtbank daarom niet oordelen5. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder in deze zaken geen lichter middel hoefde toe te passen. De beroepsgrond slaagt niet.
14. Eisers voeren ten slotte aan dat er geen zicht op overdracht bestaat vanwege de gevolgen van het coronavirus en dat verweerder niet voldoende voortvarend heeft gehandeld. Eisers vrezen voor hun gezondheid tijdens de vliegreis en bij aankomst in Frankrijk vanwege het coronavirus. Verder voeren eisers aan dat niet duidelijk is wanneer en op welke wijze verweerder met Frankrijk heeft gecommuniceerd over de overdracht en de omstandigheden daarvan. Een eerdere vlucht op 21 oktober 2020 is namelijk geannuleerd, omdat Frankrijk had aangegeven meer tijd nodig te hebben voor de ontvangst in verband met de psychische gesteldheid van eiseres.
15. In wat eisers hebben aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de overdracht uit Nederland. De vlucht is gepland op 28 oktober 2020. Dit is 13 dagen na de inbewaringstelling en dit is voldoende voortvarend. De rechtbank volgt eisers dat het voor eisers onduidelijk was waarom de vlucht van 21 oktober 2020 is geannuleerd, maar verweerder heeft ter zitting laten weten dat Frankrijk meer tijd nodig had voor de overdracht gelet op de persoonlijke en psychische toestand van (met name) eiseres. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan wat verweerder hierover ter zitting heeft gezegd. Met de geplande vlucht op 28 oktober 2020 blijkt duidelijk dat er zicht is op overdracht. Tot slot overweegt de rechtbank dat in deze zaak de maatregelen van bewaring worden beoordeeld en niet de feitelijke overdracht. De omstandigheden rondom de vlucht en de ontvangst in Frankrijk liggen dan ook niet ter beoordeling voor in deze procedure. De rechtbank is concluderend van oordeel dat er voldoende zicht op overdracht bestaat en dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld. De beroepsgrond slaagt niet.
16. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.