201301495/1/V4.
Datum uitspraak: 2 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, zittingsplaats Haarlem, van 8 februari 2013 in zaak nr. 13/1900 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Bij besluit van 7 januari 2013 is aan de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd, die nadien is voortgezet. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 8 februari 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
1. In de eerste grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in het Justitieel Complex Schiphol / Passantenverblijf (hierna: het JCS) in strijd is met het Reglement regime grenslogies (hierna: het Reglement).
Aldus heeft de rechtbank, zo betoogt de vreemdeling, niet onderkend dat artikel 4 van het Reglement bepaalt dat vreemdelingen aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die welke volstrekt noodzakelijk zijn om de veiligheid en orde binnen de inrichting te handhaven. Volgens de vreemdeling kunnen de insluitingen buiten de nachtelijke uren, namelijk van 12.00 uur tot 13.00 uur en van 17.00 uur tot 18.00 uur, niet als zodanig worden aangemerkt, zodat deze insluitingstijden in strijd zijn met het Reglement.
1.1. Ingevolge artikel 94, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), voorzover thans van belang, verklaart de rechtbank het beroep gegrond, indien zij van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van de bewaring in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
1.2. Bij uitspraak van 28 april 2005 in zaak nr. 200410273/1 heeft de Afdeling overwogen dat de rechtbank zich bij de beoordeling van de tenuitvoerlegging van de bewaring in de zin van deze bepaling dient te beperken tot een oordeel over de aanwijzing van de plaats of ruimte voor de uitvoering van de bewaring, bezien in het licht van het daar geldende regime, en dat een klacht over de toepassing van het regime binnen die plaats of ruimte niet tot gegrondbevinding van het beroep kan leiden.
Dat in die zaak een rechtsgang op grond van de Penitentiaire Beginselenwet voor de vreemdeling openstond terwijl de vreemdeling in onderhavige zaak, anders dan in voornoemde zaak, valt onder het bereik van het Reglement, neemt niet weg dat het door de Afdeling in die zaak gegeven oordeel ook op deze zaak van toepassing is. Door te beoordelen of de duur van de insluitingstijden van de vreemdeling in het JCS in strijd is met het Reglement, heeft de rechtbank niet onderkend dat ingevolge titel IV van het Reglement voor dergelijke klachten een daartoe bestemde rechtsgang openstaat.
De klacht van de vreemdeling over de duur van de insluitingstijden heeft betrekking op de toepassing van het regime binnen het JCS en kan derhalve, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet tot het oordeel leiden dat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig is, zodat de grief reeds om die reden faalt.
2. Hetgeen de vreemdeling in haar tweede grief aanvoert, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H. van der Winden, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Van der Winden
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2013