ECLI:NL:RBDHA:2020:14653

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2020
Publicatiedatum
30 april 2021
Zaaknummer
NL19.22028 en NL19.22030
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Italië onder de Dublinverordening; beoordeling van kwetsbaarheid en mensenhandel

In deze zaak hebben eisers, een gezin met een minderjarig kind, beroep ingesteld tegen besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling heeft genomen. De reden hiervoor was dat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielaanvraag, aangezien zij daar eerder een aanvraag hebben ingediend. Eisers hebben verzocht om een voorlopige voorziening, die op 16 oktober 2019 werd toegewezen, waardoor hun overdracht aan Italië werd opgeschort totdat op hun beroepen was beslist.

De rechtbank heeft op 19 november 2020 geoordeeld dat de asielaanvraag van eisers niet in behandeling genomen hoeft te worden, omdat er geen bewijs is dat Italië niet in staat is om adequate opvang te bieden aan kwetsbare vreemdelingen. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eisers hebben aangevoerd dat zij kwetsbare personen zijn en dat eiseres slachtoffer is van mensenhandel, maar de rechtbank oordeelt dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om een uitzondering te maken op de Dublinverordening.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de rapporten die door eisers zijn overgelegd niet aantonen dat er systematische gebreken zijn in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem. Bovendien is er geen bewijs dat de coronacrisis de opvang in Italië zodanig heeft beïnvloed dat eisers niet kunnen worden overgedragen. De rechtbank heeft het verzoek van eisers om verdere aanhouding van de beroepszaken afgewezen en de beroepen ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, en is bekendgemaakt op 19 november 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amersfoort Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.22028 en NL19.22030
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen [eiser 1] en [eiser 2], eisers
V-nummers: [V-nummer] en [V-nummer]
mede namens hun minderjarige kind,
[minderjarige]
(gemachtigde: mr. G. van Reemst), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H.P. Kallenbach).
Procesverloop
Bij besluiten van 17 september 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Verder hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
In de uitspraak van 16 oktober 20191 heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en bepaald dat eisers niet mogen worden overgedragen aan Italië totdat op hun beroepen is beslist. De beroepsprocedures zijn tot nader orde aangehouden.
Op 8 april 2020 en 5 augustus 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) uitspraken gedaan2 die van belang zijn voor deze beroepsprocedures.
Op 15 oktober 2020 en 20 oktober 2020 hebben partijen gereageerd op de uitspraken van de ABRvS en wat dit betekent voor de beroepsprocedures.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2020. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Koyre. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

1.ECLI:NL:RBDHA:2019:11116.

2 Uitspraken van 8 april 2020: ECLI:NL:RVS:2020:986, ECLI:NL:RVS:2020:987; Uitspraken van 5 augustus 2020: ECLI:NL:RVS:2020:1848, ECLI:NL:RVS:2020:1849 en ECLI:NL:RVS:2020:1850.
Overwegingen
Inleiding
1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eisers niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat eisers daar eerder een asielaanvraag hebben ingediend.
2. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van eisers om hun beroepszaken aan te houden op 16 oktober 2019 toegewezen. Daaraan is onder meer ten grondslag gelegd dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) een aantal interim measures heeft getroffen in zaken waarbij sprake is van bijzonder kwetsbare vreemdelingen. De vraag is of de bijzonder kwetsbare vreemdelingen op grond van de Dublinverordening zonder individuele garanties aan Italië kunnen worden overgedragen. Omdat eisers ook als bijzondere kwetsbaar moeten worden aangemerkt, is de gevraagde voorlopige voorziening getroffen. De rechtbank heeft daarbij besloten om het onderzoek in de beroepszaken aan te houden tot er meer duidelijkheid is over weging van de antwoorden van de Nederlandse overheid door het EHRM.
Aanhouding
3. Eisers verzoeken allereerst om verdere aanhouding van hun beroepszaken. Het EHRM heeft in de zaken waarin de interim measures zijn getroffen nog geen inhoudelijke uitspraak gedaan, zodat nog steeds niet bekend is hoe de antwoorden van de Nederlandse overheid door het EHRM worden gewogen en dit was voor de rechtbank de reden voor aanhouding.
4. De rechtbank ziet geen aanleiding om de beroepszaken nog langer aan te houden. Hiertoe acht de rechtbank van belang dat er meerdere ontwikkelingen hebben plaatsgevonden sinds de uitspraak van 16 oktober 2019 die reden geven om de zaken na aanhouding weer voort te zetten. Deze ontwikkelingen doen zich voor in de vorm van de uitspraken van de ABRvS en de antwoorden van de Italiaanse autoriteiten, zoals die hierna zullen worden besproken. De rechtbank wijst het verzoek om de beroepszaken nog langer aan te houden af.
Inhoudelijke beoordeling
5. Eisers voeren verder aan dat zij kwetsbare personen zijn in de zin van het arrest Tarakhel. Ze wijzen op de uitspraak van de voorzieningenrechter van rechtbank den Haag zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch van 29 april 20203. Uit deze uitspraak blijkt volgens eisers dat uit de motivering van de ABRvS in de uitspraak van 12 juni 20194 niet blijkt of aan de orde is gekomen dat Italië voldoet aan de eisen die door het EHRM in het arrest Tarakhel worden gesteld aan de kwaliteit van de opvang voor gezinnen met minderjarige kinderen. Volgens het EHRM moeten de Italiaanse autoriteiten in iedere individuele zaak garanderen dat er adequate opvang voorhanden is. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat de ABRvS in haar uitspraak van 8 april 2020 niet kenbaar heeft betrokken of de coronacrisis gevolgen heeft voor de opvang in Italië voor kwetsbare vreemdelingen. Eisers voeren verder

3.ECLI:NL:RBDHA:2020:3880.

aan dat de antwoorden van de Italiaanse overheid niet corresponderen met rapporten van AIDA en SFH/OSAR uit 2020 en dat daarom niet zomaar van die antwoorden uitgegaan mag worden. Individuele garanties zijn nog steeds vereist. Verder verwijzen eisers nog naar de vragen die recent door de ABRvS zijn gesteld aan de staatssecretaris in zaak nr.
202001143/1/v1 ter voorbereiding van de zitting van 8 oktober 2020. Volgens de ABRvS is de centrale vraag wat verweerder nodig heeft van de vreemdeling om aannemelijk te achten of hij/zij slachtoffer is geworden van mensenhandel en of er aanvullende garanties moeten worden gesteld als zij dit aannemelijk heeft gemaakt. Bij verweerder is bekend dat eiseres slachtoffer is geworden van mensenhandel in Italië en eisers menen dan ook dat de Italiaanse autoriteiten wat dit onderdeel betreft aanvullende garanties moeten stellen.
6. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank verwijst daarbij naar de hiervoor genoemde uitspraken van de ABRvS. De ABRvS heeft dit recent nog weer bevestigd5. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat dit in hun geval niet kan. Eisers zijn hier niet in geslaagd.
7. De rapporten die eisers hebben overgelegd leiden niet tot het oordeel dat sprake is van systematische gebreken in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem. De ABRvS heeft in de uitspraken van 8 april 2020 onder andere het rapport van SFH/OSAR meegewogen en kwam tot de conclusie dat verweerder, ondanks de moeilijke situatie van Dublinclaimanten in Italië, mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Over het meest recente AIDA-rapport van mei 2020 heeft de ABRvS in haar uitspraak van 15 oktober 2020 geoordeeld dat uit dit rapport geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Italië voor Dublinclaimanten naar voren komt dan volgt uit de landeninformatie die reeds bij de uitspraken van 8 april 2020 zijn betrokken.
8. De ABRvS heeft in de uitspraken van 8 april 2020 overwogen dat ook in het geval van bijzonder kwetsbare personen het niet aannemelijk is dat sprake is van zo’n structurele verslechtering in de opvangomstandigheden dat Dublinclaimanten in Italië een reëel risico lopen op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. De ABRvS verwijst daarbij allereerst naar de in de circular letter van 8 januari 2019 opgenomen garanties, maar betrekt in haar oordeel ook de antwoorden van de Italiaanse autoriteiten op de vragen van het EHRM in de zaak F.O. tegen Nederland6. De Italiaanse autoriteiten hebben in de antwoorden bevestigd dat alle onder de Dublinverordening aan hen overgedragen families met minderjarige kinderen opvang hebben gekregen in het door hen beschreven systeem. De ABRvS heeft in deze uitspraken getoetst of wordt voldaan aan de waarborgen die het EHRM stelt in het arrest Tarakhel voor de overdracht van een gezin met minderjarige kinderen aan Italië. Verweerder mag er dus ook in het geval van eisers, als gezin met een jong kind, vanuit gaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen na zal komen en voor passende zorg en opvang zal zorgen. Verweerder hoeft dan ook niet om aanvullende individuele garanties te vragen voor eisers en hun kind.
9. De ABRvS heeft in de uitspraken van 8 april 2020 verder geoordeeld dat de oplegging van de interim measures door het EHRM niet betekent dat de vreemdeling in
5 Zie de uitspraak van 15 oktober 2020: ECLI:NL:RVS:2020:2449.
6 In de zaak F.O. tegen Nederland, van 16 september 2019, no. 48125/19 (gepubliceerd op Vluchtweb).
Italië geen adequate opvang zal krijgen en dat de vreemdeling bij overdracht aan Italië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest. De ABRvS overweegt dat het EHRM niet heeft toegelicht waarom het deze interim measures heeft opgelegd. Daar kan dus niet zonder meer uit worden afgeleid of deze betekenis heeft voor andere vreemdelingen en, zo ja, welke betekenis dit zou kunnen zijn.
Dit oordeel heeft de ABRvS herhaald in de uitspraken van 5 augustus 2020 en 15 oktober 20207. Over de door eisers aangehaalde uitspraak van de voorzieningenrechter van deze
rechtbank, zittingslocatie ’s-Hertogenbosch, overweegt de rechtbank dat deze uitspraak niet bindend is en dus ook niet tot een ander oordeel kan leiden.
10. Eisers hebben verder niet onderbouwd dat de zorg en opvang in Italië niet meer adequaat zouden zijn door de gevolgen van het coronavirus. Het is niet gebleken dat de uitbraak van het coronavirus in Italië zo nijpend is (en anders dan in Nederland) dat eisers niet kunnen worden overgedragen aan Italië. Mocht dit wel het geval zijn (of worden), is het zo dat de ABRvS heeft geoordeeld dat de uitbraak van het coronavirus een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel is8. Het maakt de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig en staat er niet aan in de weg dat, als dat beletsel is opgeheven, eisers in beginsel alsnog kunnen worden overgedragen.
11. Ten aanzien van wat eisers hebben aangevoerd over dat eiseres slachtoffer is geworden van mensenhandel in Italië, merkt de rechtbank op dat op 18 september 2019 is besloten dat geen vervolging wordt ingesteld in deze zaak wegens het ontbreken van rechtsmacht in Nederland. Verder overweegt de rechtbank dat, ook wanneer wordt aangenomen dat eiseres slachtoffer is van mensenhandel, dit niet maakt dat individuele garanties moeten worden gevraagd van de Italiaanse autoriteiten. De vragen die de ABRvS in een specifieke zaak heeft gesteld leiden niet tot een ander oordeel. Het is niet duidelijk wat de specifieke details in die zaak waren en er kunnen om die reden dan ook geen conclusies aan verbonden worden. In het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder erop vertrouwen dat eiseres in Italië de hulp en bescherming van de Italiaanse autoriteiten kan inroepen. Het is niet gebleken dat eiseres dit heeft gedaan of dat de Italiaanse autoriteiten eiseres niet zouden willen of kunnen helpen.
12. Verweerder heeft in de omstandigheden van eisers geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. De omstandigheden die eisers hebben aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken. Daarbij benadrukt de rechtbank nogmaals dat verweerder erop mag vertrouwen dat Italië voldoende zorg en opvang zal bieden aan eisers. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat deze omstandigheden niet zodanig zijn dat overdracht van onevenredige hardheid zou getuigen.
13. De beroepen zijn ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7 Uitspraak van 15 oktober 2020: ECLI:NL:RVS:2020:2449.
8 Zie de uitspraak van 8 april 2020, ECLI:N:RVS:2020:1032.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff - Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
19 november 2020
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. B. Fijnheer T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [Documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.