ECLI:NL:RBDHA:2019:11116

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2019
Publicatiedatum
23 oktober 2019
Zaaknummer
NL19.22029 en NL19.22031
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak van kwetsbare gezinsleden met minderjarig kind

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 oktober 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een gezin uit Nigeria, bestaande uit een verzoeker, verzoekster en hun minderjarige kind. Het gezin had asiel aangevraagd in Nederland, maar de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvragen niet in behandeling genomen, omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielverzoeken. Verzoekers hebben tegen deze beslissing beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij niet aan Italië zouden worden overgedragen totdat op hun beroep was beslist.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekers als gezin met een minderjarig kind bijzonder kwetsbaar zijn, zoals erkend door de verweerder. Verzoekers hebben onder andere een beroep gedaan op recente interim measures van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), die betrekking hebben op de opvang van kwetsbare personen in Italië. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vragen die het EHRM aan Nederland had gesteld, van belang waren voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de bestreden besluiten.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen. De rechtbank heeft bepaald dat verzoekers niet mogen worden overgedragen aan Italië totdat er een beslissing is genomen op hun beroep. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekers, die zijn vastgesteld op € 1.024,-. Deze uitspraak is openbaar gedaan en bekendgemaakt op 16 oktober 2019.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.22029 en NL19.22031
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaken tussen [verzoeker], verzoeker, V-nummer [V-nummer 1] ,
[verzoekster], verzoekster, V-nummer [V-nummer 2] , en hun minderjarige kind,
[naam minderjarige], V-nummer [V-nummer 3] , gezamenlijk te noemen verzoekers (gemachtigde: mr. W.C. Boelens),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Verzoekers hebben op 7 april 2019 bij verweerder aanvragen ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Bij besluiten van 17 september 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van verzoekers niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Verzoekers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Zij hebben verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de beroepen met zaaknummers NL19.22028 en NL19.22030, plaatsgevonden op 1 oktober 2019. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen
I.G.S. Ringelé. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verzoeker en verzoekster komen uit Nigeria. Zij zijn het Dublingebied via Italië ingereisd. Verzoekster heeft daar asiel aangevraagd op 14 september 2016 en verzoeker op 31 maart 2017. Verzoeker en verzoekster zijn vervolgens naar Nederland gereisd waar zij op 7 april 2019 asiel hebben aangevraagd en waar op [geboortedatum] 2019 hun kind is geboren.
2. Verweerder heeft de asielaanvragen van verzoekers niet in behandeling genomen, omdat op grond van de Dublinverordening1 Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielverzoeken. Verweerder ziet in wat verzoekers naar voren hebben gebracht geen aanleiding om de asielaanvragen, ondanks dat hij daartoe niet verplicht is, toch in behandeling te nemen.
3. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om hen niet over te dragen aan Italië totdat op hun beroep is beslist door de rechtbank. In de beroepszaak hebben verzoekers onder meer een beroep gedaan op een aantal recent door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) toegewezen interim measures.2 In een van die zaken ging het om een echtpaar met een twee maanden oude baby en dus om een met verzoekers vergelijkbaar geval, aldus verzoekers. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat verweerder niet naar behoren heeft onderzocht en niet deugdelijk heeft onderbouwd dat er in Italië adequate opvang is voor kwetsbare Dublinclaimanten, in het bijzonder gezinnen met minderjarige kinderen, en ten onrechte heeft nagelaten individuele garanties van de Italiaanse autoriteiten te verkrijgen dat verzoekers na overdracht ook daadwerkelijk tot adequate opvangvoorzieningen zullen worden toegelaten. Verweerder had de aanvragen dan ook aan zich moeten trekken.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door het EHRM aan Nederland gestelde vragen, het antwoord daarop, en gevolgen daarvan voor de opgelegde interim measures, het vervolg in die zaken, van belang zijn voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de bestreden besluiten in de beroepszaken. Het is de voorzieningenrechter ambtshalve bekend dat recentelijk naast de door verzoeker genoemde zaken in nog vijf zaken interim measures zijn getroffen. In de interim measures zijn aan Nederland vragen gesteld over of de Nederlandse overheid (medische) informatie heeft uitgewisseld met de Italiaanse overheid, er zekerheid is verkregen over de ontvangst en eventueel over de daaropvolgende medische zorg en over hoe de betrokkene(n) zal worden ontvangen op de plek van bestemming en waar de betrokkene(n) zal worden opgevangen. Gelet op de vragen van de interim measures en de verwijzing naar het arrest Tharakhel3 is in deze zaken ook de vraag aan de orde of bijzonder kwetsbare vreemdelingen nu aan Italië kunnen worden overgedragen op grond van de Dublinverordening. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat het in deze zaak, net als in de genoemde interim measures, gaat om bijzonder kwetsbare personen in de zin van het arrest Tarakhel. Dat verzoekers als gezin met een pasgeboren baby bijzonder kwetsbaar zijn heeft verweerder ter zitting erkend en is dus niet in geschil.
5. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. Het belang van verzoekers om het beroep in Nederland af te wachten weegt naar het oordeel van de voorzieningenrechter zwaarder dan het belang van verweerder om hen voor dat uitspraak is gedaan op de beroepen over te dragen aan Italië. De voorzieningenrechter schorst daarom de bestreden besluiten en bepaalt dat verzoekers
1. Verordening (EU) nr. 604/2013.
2 M.T. tegen Nederland van 6 september 2019 (no. 46595/19); F.O. tegen Nederland van 16 september 2019 (no. 48125/19); V.A. tegen Nederland van 16 september 2019 (no. 48062/19); A.S. tegen Nederland van 17 september 2019 (no. 48397/19); S.O. tegen Nederland van 24 september 2019 (no. 49569/19) en P.T. tegen Nederland van 1 oktober 2019 (no. EHRM 50389/10).
3 Het arrest van het Europees hof voor de rechten van de mens (EHRM) in de zaak Tarakhel vs. Zwitserland van 4 november 2014 (ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712).
niet mogen worden overgedragen aan Italië totdat op het beroep tegen de bestreden besluiten is beslist. Daarbij wordt opgemerkt dat de rechtbank heeft besloten het onderzoek in de beroepszaken (zaaknummers NL19.22028 en NL19.22030) te heropenen en de zaken aan te houden tot er meer duidelijkheid is over de weging van de antwoorden van de Nederlandse overheid door het EHRM. De rechtbank heeft partijen hierover bij brief van 16 oktober 2019 geïnformeerd.
6. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in samenhangende zaken vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- treft de voorlopige voorziening dat de bestreden besluiten worden geschorst en dat verzoekers niet mogen worden overgedragen aan Italië totdat is beslist op de beroepen;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E. van der Does, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
16 oktober 2019

Documentcode: DSR8923913

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.