Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2018 in de zaak tussen
[eiser], te [plaats], eiser
het college van burgemeester en wethouders van Den haag, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
–onder meer bestaande uit de handel in verdovende middelen
–en beschikte hij over vermogen. Daarnaast stelt verweerder dat eiser tussen 19 september 2012 en 13 januari 2016 een gezamenlijke huishouding voerde. Verweerder meent dat eiser over de volledige periode in geding zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat het recht op bijstand daarom niet kan worden vastgesteld.
Met betrekking tot de terugvordering van kosten van bijstand geldt het volgende. Omdat de primaire besluiten zijn genomen na 1 januari 2015, is de vordering van verweerder na die datum ontstaan (vergelijk de uitspraak van de CRvB van 15 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:953). Dat betekent dat het bestreden besluit voor zover het de terugvordering betreft, moet worden getoetst aan de bepalingen van de Pw.