Uitspraak
.Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. Darwish.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving sinds 20 oktober 2004 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), maar verbleef vanaf 29 juli 2014 in detentie. Naar aanleiding van vermoedens van uitkeringsfraude heeft de gemeente Den Haag een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. Dit onderzoek leidde tot de ontdekking van waardevolle goederen, waaronder luxe auto's, horloges, een jetski en hasjiesj, die appellant niet had gemeld. Het college heeft daarop besloten de bijstand over een bepaalde periode in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet de eigenaar was van de aangetroffen goederen. De Raad stelt vast dat het kenteken van de auto en de jetski op naam van appellant stonden en dat hij geen mededeling heeft gedaan van het bezit van deze goederen, wat van invloed kon zijn op zijn recht op bijstand. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.