ECLI:NL:CRVB:2016:240

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 januari 2016
Publicatiedatum
21 januari 2016
Zaaknummer
15-126 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om letselschadevergoeding door leraar basisonderwijs wegens gehoorschade door gebruik scheidsrechtersfluit

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van een appellant, een leraar basisonderwijs, om schadevergoeding wegens gehoorschade die hij zou hebben opgelopen door het gebruik van een scheidsrechtersfluit tijdens gymlessen. De appellant, die sinds 1975 in dienst was van de Stichting Openbaar Onderwijs - Regio Alphen aan de Rijn, was in februari 2008 door ziekte uitgevallen en was in 2010 ontslagen. Het ontslag was primair gebaseerd op onbekwaamheid en subsidiair op gewichtige redenen, waarbij de stichting stelde dat er sprake was van een ernstig verstoorde arbeidsverhouding.

De Raad heeft in eerdere uitspraken het ontslag van de appellant bevestigd, maar de appellant heeft in deze procedure een verzoek ingediend voor schadevergoeding van € 50.000,-, stellende dat zijn gehoorschade het gevolg was van het gebruik van de scheidsrechtersfluit. De Raad oordeelde dat de appellant geen causaal verband had aangetoond tussen zijn werkomstandigheden en de gezondheidsschade. Hij had geen medische stukken overgelegd die zijn stelling ondersteunden, en zijn overtuiging dat de gehoorschade het gevolg was van het gebruik van de fluit was onvoldoende.

De rechtbank had eerder het beroep van de appellant tegen het besluit van de stichting ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de stichting voldoende inspanningen had verricht voor de re-integratie van de appellant en dat het ontslag rechtmatig was. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

15/126 AW
Datum uitspraak: 21 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
19 december 2014, 14/207 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Stichting Openbaar Onderwijs - Regio Alphen aan de Rijn (stichting)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De stichting heeft bij wijze van verweer verwezen naar wat zij in eerste aanleg naar voren heeft gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2015. Appellant is verschenen. De stichting is met kennisgeving niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was sinds 1975 als leraar basisonderwijs in dienst van de stichting. In februari 2008 is hij door ziekte uitgevallen. Bij besluit van 5 februari 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 mei 2010, is appellant ontslag verleend, primair wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het verrichten van zijn functie anders dan wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid en subsidiair wegens redenen van gewichtige aard.
1.2.
Bij tussenuitspraak van 14 februari 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1277) is het ontslagbesluit voor zover het de primaire ontslaggrond betreft vernietigd en de stichting opgedragen om een gemotiveerde keuze te maken tussen handhaving van de subsidiaire ontslaggrond en ontslag wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid. De stichting heeft het ontslag wegens gewichtige reden gehandhaafd omdat ten tijde van het ontslag sprake was van een ernstig verstoorde arbeidsverhouding die heeft geresulteerd in een uitzichtloze situatie. Aan appellant is een WW-uitkering en een bovenwettelijke uitkering toegekend evenals een vergoeding van kosten van een outplacementtraject tot een bedrag van € 5000,-. De stichting heeft geen aanleiding gezien voor een aanvullende ontslagvergoeding, op de grond dat zij geen overwegend aandeel heeft in het ontstaan van de ernstig verstoorde verhoudingen.
Bij einduitspraak van 14 november 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:2442) heeft de Raad het beroep voor zover gericht tegen de subsidiaire ontslaggrond ongegrond verklaard. Het verzoek van appellant om veroordeling van de stichting tot vergoeding van schade is afgewezen. De Raad heeft daarbij overwogen dat het verzoek van appellant tot betaling van een letselschadevergoeding buiten de beoordeling van het ontslag valt. Appellant kan zich met een dergelijk verzoek wenden tot de stichting.
1.3.
Bij brief van 30 november 2013 heeft appellant verzocht om een schadevergoeding van
€ 25.000,-, nadien verhoogd naar € 50.000,-. Appellant heeft gesteld dat hij door gebruikmaking van een scheidsrechtersfluit tijdens het geven van gymlessen gehoorschade heeft opgelopen waardoor hij na verloop van tijd zijn werk niet meer kon verrichten. Dit is jarenlang genegeerd. Voorts is appellant na een ziekteverlof zonder re-integratie door een onjuiste ontslaggrond zijn baan in het onderwijs voorgoed kwijtgeraakt. Dit heeft geleid tot psychische en lichamelijke schade.
1.4.
Bij besluit van 2 december 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 18 december 2013, is dit verzoek afgewezen. De stichting heeft zich op het standpunt gesteld dat zij geen verantwoordelijkheid heeft met betrekking tot het gebruik van een scheidsrechtersfluit nu het iedere leerkracht vrij staat om dit hulpmiddel te gebruiken. Met betrekking tot het ziektetraject en ontslag stelt de stichting te hebben voldaan aan haar verplichtingen, zoals blijkt uit de uitspraak van de Raad van 14 november 2013.
1.5.
Bij brief van 6 februari 2014 is het besluit van 18 december 2013 ingetrokken en is appellant meegedeeld dat hij op zijn bezwaar wordt gehoord, waarna een nieuwe beslissing zal worden genomen. Nadat appellant is gehoord, is bij nieuwe beslissing op bezwaar van
21 maart 2014 het besluit van 2 december 2013 gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
18 december 2013 niet ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 21 maart 2014 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de vordering van appellant niet is verjaard, nu appellant eerst na de uitspraak van de Raad van 14 november 2013 een verband heeft gelegd tussen de gehoorschade en het gebruik van een scheidsrechtersfluit. De rechtbank heeft voorts overwogen dat appellant onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangedragen waaruit blijkt dat sprake is van een voldoende mate van waarschijnlijkheid dat de gehoorschade is veroorzaakt door het gebruik van een scheidsrechtersfluit tijdens het geven van gymlessen. De rechtbank is, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 14 november 2013, voorts van oordeel dat het aan appellant gegeven ontslag wegens gewichtige redenen rechtmatig is. Uit het in die uitspraak onder 2.5 overwogene volgt dat de stichting voldoende inspanningen heeft verricht om met appellant tot een oplossing te komen rekening houdend met de beperkingen van appellant.
3. Appellant heeft op de hierna te bespreken gronden hoger beroep ingesteld tegen de ongegrondverklaring van zijn beroep.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad heeft in vaste rechtspraak als norm geformuleerd dat de (gewezen) ambtenaar, voor zover dit niet reeds voortvloeit uit de van toepassing zijnde rechtspositionele voorschriften, recht heeft op vergoeding van de schade die hij lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden, tenzij het betrokken bestuursorgaan aantoont dat het zijn verplichtingen is nagekomen de werkzaamheden van de ambtenaar op zodanige wijze in te richten alsmede voor het verrichten van de werkzaamheden zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de ambtenaar in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt, of aantoont dat de schade in belangrijke mate een gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de ambtenaar (uitspraak van 22 juni 2000, ECLI:NL:CRVB:2000:AB0072).
4.2.
In de bewoordingen “in de uitoefening van zijn werkzaamheden” is tot uitdrukking gebracht dat er tussen de uitoefening van de werkzaamheden en de schade causaal verband moet bestaan. De Raad acht een dergelijk verband pas aanwezig indien er een voldoende mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de werkomstandigheden van de betrokken ambtenaar de bij die ambtenaar aan het licht getreden ziekte daadwerkelijk hebben veroorzaakt. Het is aan de ambtenaar om dit aannemelijk te maken door feiten en omstandigheden aan te dragen waaruit blijkt dat van zo’n voldoende mate van waarschijnlijkheid sprake is.
4.3.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant een causaal verband tussen de werkomstandigheden en de gezondheidsschade niet aannemelijk heeft gemaakt. Zo heeft appellant geen medische stukken overgelegd die zijn stelling ondersteunen dat de gehoorschade het gevolg is van het gebruik van een scheidsrechtersfluit tijdens de gymlessen die hij twee uur per week gaf. De enkele overtuiging van appellant dat zijn gehoorschade het gevolg moet zijn geweest van gebruik van een scheidsrechtersfluit, mede gelet op het feit dat hij al op relatief jonge leeftijd een gehoorapparaat nodig had en van een familiegeschiedenis in dat opzicht geen sprake is, is daartoe onvoldoende.
4.4.
De Raad onderschrijft voorts het oordeel van de rechtbank dat de rechtmatigheid van het ontslag wegens gewichtige reden is komen vast te staan met de uitspraak van de Raad van
14 november 2013. In deze uitspraak heeft de Raad verder overwogen dat de stichting voorafgaand aan dit ontslagbesluit blijk heeft gegeven van voldoende inspanningen om appellant te re-integreren.
4.5.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter, en K.J. Kraan en M.T. Boerlage als leden, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2016.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) J.L. Meijer

HD