Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Uitspraak van de meervoudige kamer van 31 maart 2014 in de zaak tussen
Procesverloop
Overwegingen
betrokkene Nederland uit eigen beweging onmiddellijk binnen 24 uur dient te verlaten”, anders te lezen dan dat deze een vertrektermijn van nul dagen inhoudt. Niet is gebleken dat verweerder de vertrektermijn uit het terugkeerbesluit heeft herroepen, nu bij het bestreden vervangende besluit betreffende de uitvaardiging van het inreisverbod aan eiser is medegedeeld dat hij na de bekendmaking hiervan geen rechtmatig verblijf in Nederland kan hebben en Nederland onmiddellijk dient te verlaten. Ondanks het terugkeerbesluit van 14 april 2010 verzet artikel 3 van het EVRM zich tegen uitzetting van eiser naar Turkije. Dit laat onverlet dat op eiser de plicht rust om Nederland onmiddellijk zelfstandig te verlaten en mitsdien zelf gevolg te geven aan zijn vertrekplicht, alsook dat bij verweerder het voornemen tot uitzetting blijft bestaan. Nu het feit dat artikel 3 van het EVRM zich tegen uitzetting naar Turkije verzet dus niet af doet aan de onmiddellijke vertrekplicht van eiser, heeft verweerder daarom de bevoegdheid tegen hem op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 een inreisverbod uit te vaardigen.
knowing and personal participationmoord heeft gefaciliteerd zowel gebaseerd op de verklaringen van eiser in het nader gehoor van 8 februari 1999 aangaande zijn actieve periode in de jaren ’87-’89 als diens verklaringen bij het aanvullend gehoor van 20 januari 2000 inzake de gedragingen die hij heeft verricht toen hij 19 en 20 jaar oud was. Verweerder heeft op basis van die beide gehoren beslist. De minderjarigheid van eiser in de periode 1987-1989 was toen dus reeds bekend.
knowing participationen ook TBV 2001/37 van 10 december 2001, waarin een aantal criteria is geformuleerd waarmee in verhoogde mate rekening wordt gehouden bij de beoordeling of artikel 1(F) Vlv van toepassing is op een kindsoldaat, een belangrijke rol gespeeld. Nu zowel de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 16 september 2004 als de uitspraak van de Afdeling van 11 januari 2005 dateert van na deze beleidswijzigingen, had eiser derhalve in (hoger) beroep tegen het besluit van 19 februari 2002 aangaande de tegenwerping van artikel 1(F) van de Vlv op dit beleid een beroep kunnen doen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dus op goede gronden geoordeeld dat het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel met de zaak Baliç hem niet kan baten. Er is namelijk reeds geen sprake van een gelijk of vergelijkbaar geval omdat in het geval van eiser de tegenwerping van artikel 1(F) Vlv zich niet beperkt tot verwijtbare gedragingen tijdens zijn minderjarigheid.
knowing and personal participationwas deugdelijk gemotiveerd en in dat verband ook voldoende geïndividualiseerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat die beoordeling door verweerder de toets aan de eisen van het arrest van het HvJ-EU in de zaken B. en D. tegen Duitsland kan doorstaan.
duurzaam' volgens paragraaf C4/3.11.3.4 van de Vc 2000 een termijn van tien jaren is verbonden. Echter, de in verweerders beleid neergelegde duurzaamheidstoets in ad a van deze paragraaf houdt mede in, dat eiser aannemelijk moet hebben gemaakt dat vertrek naar een ander land dan zijn land van herkomst, ondanks voldoende inspanningen om te voldoen aan zijn vertrekplicht, niet mogelijk is. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat er, gelet op de vertrekplicht uit Nederland, een prikkel moet uitgaan van het duurzaamheidsvereiste en daarom wordt getracht 1(F)ers te verwijderen. Daarin ligt volgens verweerder de toegevoegde waarde van het opgelegde inreisverbod.
provided by lawin het belang van de (inter)nationale openbare orde en openbare veiligheid en de rechtbank acht door eiser onvoldoende gemotiveerd bestreden dat de inmenging in zijn recht op eerbiediging van het privéleven te rechtvaardigen is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat volgens vaste rechtspraak van het EHRM, onder andere de zaken Slivenko tegen Letland van 9 oktober 2003 (ECLI:NL:XX:AN8189), Sisojeva tegen Letland van 16 juni 2005 (ECLI:NL:XX:2005:AV1507) en Shevanova tegen Letland van 15 juni 2006 (ECLI:NL:XX:2006:AY4283) eerst schending van het privéleven wordt aangenomen bij een zeer langdurige verblijfsduur (circa dertig jaar). Uit de zaak Onur tegen Verenigd Koninkrijk van 17 februari 2009 (ECLI:NL:XX:2009:BH9203) volgt bovendien dat de vreemdeling een
settled migrantdient te zijn. Nu eiser nimmer in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning kan hij niet als een
settled migrantworden beschouwd. Verweerder heeft gezien het voorgaande bij afweging van het persoonlijk belang van eiser bij eerbieding van zijn persoonlijke levenssfeer tegen het algemeen belang dat Nederland geen vluchthaven wordt voor personen op wie artikel 1(F) Vlv van toepassing is, in redelijkheid aan het algemeen belang doorslaggevende betekenis kunnen hechten. Het standpunt van verweerder, inhoudende dat geen sprake is van schending van artikel 8 van het EVRM, kan dan ook in zoverre de rechterlijke toets doorstaan.
guiding principlesuit de arresten van het EHRM in de zaak Boultif tegen Zwitserland van 2 augustus 2001 (ECLI:NL:XX:2001:AD3516) en de zaak Üner tegen Nederland van 18 oktober 2006 (ECLI:NL:XX:2006:AZ2407) een belangenafweging verricht, en bezien of de inmenging in het recht op familie- en gezinsleven van eiser proportioneel is in relatie tot de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten. Verweerder meent dat aan het algemeen belang in dit geval meer gewicht kan worden toegekend dan aan het persoonlijke belang van eiser met het in Nederland onderhouden van het familieleven met zijn kinderen. Verweerder stelt dat in rechte vaststaat dat artikel 1(F) Vlv op eiser van toepassing is en dat Nederland geen gastland wil zijn van personen die in het land van herkomst ernstige misdrijven hebben gepleegd. Uit de verklaringen die eiser heeft afgelegd blijkt dat hij in verband moet worden gebracht met (medeplichtigheid aan) moord (meermalen gepleegd). Deze daden leveren ook naar Nederlands recht zware misdrijven op en vormen een zeer ernstige inbreuk op de openbare orde en het gevoel van veiligheid binnen de samenleving. De ernst van de daden is, gelet op de toepasselijkheid van artikel 1(F) Vlv, ook door de internationale gemeenschap onderkend. De aard en ernst van de tegenwerping brengt reeds mee dat aan het belang van de Nederlandse Staat een zwaar gewicht moet worden toegekend. De omstandigheid dat de daden van eiser tussen 1986 en 1995 hebben plaatsgevonden doet aan de ernst daarvan en het groot menselijk leed dat hierdoor is veroorzaakt niet af. De misdrijven die aan eiser worden toegerekend hebben plaatsgevonden over een periode van negen jaar. De periode dat eiser niet meer in verband wordt gebracht met misdrijven als bedoeld in artikel 1(F) Vlv (17 jaar ten tijde van het bestreden vervangende besluit en thans zo'n 19 jaar) afgezet tegen de zwaarte van de misdrijven acht verweerder relatief kort, zodat hieraan relatief weinig gewicht wordt toegekend. Ook heeft verweerder in ogenschouw genomen dat eiser, net als zijn vijf uit het huwelijk met zijn ex-echtgenote geboren kinderen, de Turkse nationaliteit heeft en dat hij niet met zijn kinderen samenwoont, maar dat zij bij hun moeder wonen.
fair balance, aldus eiser. Er zijn volgens eiser objectieve belemmeringen voor het uitoefenen van zijn familieleven in Turkije en tevens is het voor hem objectief onmogelijk om dit familieleven elders uit te oefenen.
more than normal emotional ties. Een dergelijke band wordt aangenomen indien de bestaande relatie feitelijk, in psychische of materiële afhankelijkheid, in voldoende mate uitstijgt boven hetgeen bij relaties tussen dergelijke personen gebruikelijk is. De rechtbank is in dit geval niet gebleken van aanknopingspunten om te veronderstellen dat tussen eiser en zijn meerderjarige kinderen sprake is van een band die verder gaat dan gebruikelijk is in een relatie tussen zulke familieleden.
fair balancedie – zoals volgt uit de vaste rechtspraak van het EHRM, onder meer de zaak Rodriguez da Silva en Hoogkamer tegen Nederland van 31 januari 2006 (ECLI:NL:XX:2006:AV3568) en de Afdeling (13 juli 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BJ7527) – dient te worden gevonden tussen enerzijds het belang van de vreemdeling en zijn gezinsleden om hier te lande ongestoord hun recht op familie- of gezinsleven uit te oefenen en anderzijds het belang van de Nederlandse Staat bij de bescherming van de openbare orde, heeft verweerder zich – uitgaande van de voormelde richtlijnen – op het standpunt mogen stellen dat in dit geval bij de belangenafweging het algemeen belang van de Nederlandse Staat dient te prevaleren boven het belang van eiser en zijn familie, zodat de inmenging in het familieleven van eiser gerechtvaardigd is ter bescherming van het door de Nederlandse overheid te behartigen belang van de openbare orde en veiligheid.
fair balancetussen de belangen van de vreemdeling enerzijds en het algemeen belang anderzijds, zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat inmenging in het recht op familie- en gezinsleven in dit geval gerechtvaardigd is.
Beslissing
- verklaart het beroep met zaaknummer AWB 11/19645 niet-ontvankelijk, voor zover het zich richt tegen het besluit tot ongedaanmaking van de ongewenstverklaring;
- verklaart het beroep met zaaknummer AWB 11/19645 ongegrond, voor zover het zich richt tegen het besluit tot uitvaardiging van het inreisverbod;
- verklaart het beroep met zaaknummer AWB 11/9726 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 23 februari 2011;
- verklaart het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 974,00;
- bepaalt dat het bedrag van de proceskosten moet worden voldaan aan eiser.