ECLI:NL:RBAMS:2025:5019

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
1312156325
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel voor een Poolse verdachte

Op 2 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1995 in Polen, die wordt verdacht van verschillende strafbare feiten, waaronder diefstal en overtredingen van de Wegenverkeerswet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was tijdens de zitting, maar vertegenwoordigd werd door zijn raadsman, mr. S. de Goede, en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen. De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon niet correct was gedagvaard, maar de rechtbank oordeelde dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet niet van toepassing was. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen en dat er geen belemmeringen waren voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij zij ook rekening hield met de relevante wetsbepalingen en eerdere jurisprudentie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-121563-25
Datum uitspraak: 2 juli 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 24 april 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 februari 2025 door
the Regional Court in Kielce, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] (Polen),
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 juni 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen en is vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsman, mr. S. de Goede, advocaat te Breda, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft ter zitting vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van drie vonnissen:
I. Een vonnis van
the Local Court Kielcevan 25 oktober 2022, met referentie: IX K 746/22 (hierna: vonnis I);
II. Een vonnis van
the Local Court Kielcevan 14 september 2023, met referentie: II K 396/23 (hierna: vonnis II);
III. Een vonnis van
the Local Court Kielcevan 9 februari 2024, met referentie: IX K 394/22 (hierna: vonnis III).
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot vonnis I heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen voor de duur van:
I. tien maanden, welke straf volgens het EAB nog geheel resteert;
II. één jaar en twee maanden. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, één maand en 29 dagen;
III. één jaar en vijf maanden. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, vier maanden en 29 dagen,
door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Ten aanzien van vonnis II
De raadsman heeft aangevoerd dat, hoewel het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon op 8 augustus 2023 in persoon is gedagvaard, de opgeëiste persoon dit betwist. De opgeëiste persoon verbleef op dat moment al in Nederland. Ter onderbouwing heeft de raadsman gegevens van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) overgelegd. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen of de opgeëiste persoon de dagvaarding daadwerkelijk in zijn handen in ontvangst heeft genomen en op welk adres dit heeft plaatsgevonden.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is. In het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard op 8 augustus 2023 en daarbij op de hoogte is gebracht van de datum en tijd van het proces dat tot de beslissing heeft geleid en is geïnformeerd dat bij niet verschijnen een beslissing bij verstek zou worden uitgesproken. Daarmee is sprake van de situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub a, OLW. De enkele stelling van de opgeëiste persoon dat hij de dagvaarding niet heeft ontvangen, is onvoldoende om aan de juistheid van het EAB te twijfelen. Uit de overgelegde UWV-gegevens volgt bovendien niet dat de opgeëiste persoon op 8 augustus 2023 in Nederland aan het werk was. De rechtbank verwerpt het verweer.
Ten aanzien van vonnis III
De rechtbank stelt op grond van de aanvullende informatie van 29 mei 2025 vast dat tegen vonnis III hoger beroep is ingesteld en dat dit hoger beroep heeft geleid tot het arrest van
the Regional Court in Kielcevan 2 juli 2024 (referentie: IX Ka 786/24)
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het onduidelijk is of de opgeëiste persoon in hoger beroep is vertegenwoordigd door een gemachtigd advocaat. De opgeëiste persoon heeft na de procedure in eerste aanleg geen contact meer gehad met zijn advocaat en tijdens de procedure in hoger beroep is de door de opgeëiste persoon gemachtigde advocaat waargenomen door een andere advocaat.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zich niet voordoet aangezien de opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door een gemachtigde advocaat. Dat de door de opgeëiste persoon gemachtigde advocaat tijdens de procedure in hoger beroep is waargenomen door een andere advocaat doet daar niet aan af. De officier van justitie verwijst in dit verband naar een uitspraak van deze rechtbank van 16 april 2025. [4]
Oordeel van de rechtbank
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een procedure in eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [5] De rechtbank stelt vast dat dit in deze zaak het geval is en dat het arrest van
the Regional Court in Kielcevan 2 juli 2024 (referentie: IX Ka 786/24) aan artikel 12 OLW getoetst dient te worden.
Uit de aanvullende informatie van 29 mei 2025 blijkt dat de advocaat van de opgeëiste persoon hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg. De opgeëiste persoon heeft dit bij het verhoor tijdens zijn voorgeleiding aan de rechtbank op 24 april 2025 bevestigd en verklaard dat hij met zijn gemachtigd advocaat had afgesproken dat deze hem zou verdedigen tijdens de zitting(en) in hoger beroep. Deze door de opgeëiste persoon verleende machtiging aan zijn advocaat om hem ter zitting te vertegenwoordigen strekt zich volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank in beginsel ook uit over eventuele plaatsvervangers of waarnemers van die advocaat. [6] De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
telkens: overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [7]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [8]

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht, 9 en 176 Wegenverkeerswet en 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Kielce, Polen, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. M.E.M. James - Pater en E.M. de Bie, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. D.F.A. Reuvekamp en M.C. Hooibrink, griffiers, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 2 juli 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
6.O.a. rechtbank Amsterdam 24 oktober 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:6496; rechtbank 8 december 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:7441; rechtbank Amsterdam 3 maart 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:2458; rechtbank Amsterdam 24 maart 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:1931; rechtbank Amsterdam 28 mei 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:4868 en rechtbank Amsterdam 16 april 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:2922.
7.rechtbank Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en rechtbank Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
8.Vgl. rechtbank Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (