ECLI:NL:RBAMS:2022:2458

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
6 mei 2022
Zaaknummer
13/751035-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot de rechten van de opgeëiste persoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 maart 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy in Lublin, Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1973, die gedetineerd was in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De opgeëiste persoon was niet aanwezig bij de procedure in hoger beroep in Polen, wat door zijn raadsvrouw werd aangevoerd als reden om de overlevering te weigeren op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De officier van justitie betoogde echter dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en dat er een gemachtigd advocaat aanwezig was tijdens de zittingen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon in staat was om gebruik te maken van zijn verdedigingsrechten en dat hij stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn opgenomen in de bijlage van de OLW en dat de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf van 2 jaar en 6 maanden moet ondergaan. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen weigeringsgronden zijn en dat de overlevering kan worden toegestaan. De beslissing is genomen in overeenstemming met de artikelen 2, 5, 7 en 12 van de OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751035-22
RK nummer: 22/167
Datum uitspraak: 3 maart 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 januari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 oktober 2020 door
Sąd Okręgowy w Lublinie(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1973,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
Verblijvende op het adres: [verblijfadres] ,
gedetineerd in [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 februari 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. Y. Nieboer, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van 1 februari 2017 van
the Provincial Court in Lublin, referentie: IV K 377/14.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog 2 jaar. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW, omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van het vonnis in hoger beroep en dat de opgeëiste persoon zelf niet aanwezig was bij de procedure in hoger beroep. Uit het EAB blijkt daarbij dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg is bijgestaan door een
barrister’s trainee, die door de opgeëiste persoon niet is gemachtigd. Bovendien blijkt uit de aanvullende informatie dat er twee zittingsdagen waren in hoger beroep, maar dat hij geen vertegenwoordiging van een advocaat heeft gehad op de tweede zitting in hoger beroep.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW zich hier niet voordoet. In eerste aanleg was er een gemachtigd advocaat aanwezig om de verdediging voor de opgeëiste persoon te voeren. Dat dit mogelijk een
traineegeweest is, doet hier niets aan af. [1] Bovendien was de opgeëiste persoon op de hoogte van de behandeling van zijn zaak. Voor de zitting in hoger beroep is de opgeëiste persoon opgeroepen op het adres dat door hemzelf is opgegeven. Ook was er een gemachtigd advocaat aanwezig. Het voorgaande betekent dat de opgeëiste persoon ervoor heeft gekozen niet zelf aanwezig te zijn bij de zitting.
Oordeel van de rechtbank
Uit onderdeel f) van het EAB en de aanvullende informatie van 7 februari 2022 leidt de rechtbank af dat de in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld en de straf, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld door
the Court of Appeal in Lublin(Polen). Alleen de procedure in hoger beroep valt daarom onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. De rechtbank merkt hierbij op dat er weliswaar op de eerste zitting in hoger beroep een gemachtigd advocaat aanwezig was, maar dat niet is gebleken dat opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat overlevering naar haar oordeel geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt.
In onderdeel d) van het EAB staat aangegeven dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig is geweest bij het proces in eerste aanleg en dat hij een advocaat heeft gemachtigd om namens hem de verdediging te voeren in Polen. Deze door een opgeëiste persoon verleende machtiging aan zijn advocaat om hem ter zitting te vertegenwoordigen strekt zich in beginsel ook uit over eventuele plaatsvervangers of waarnemers van die advocaat. [2] De gemachtigde advocaat was in eerste aanleg aanwezig bij de zittingen. Op 1 februari 2017 is het vonnis gewezen, waarna hoger beroep is ingesteld. Uit de aanvullende informatie blijkt dat de oproepingen voor de zittingen in hoger beroep zijn verstuurd naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres en het adres van de gemachtigde advocaat. Overigens blijkt uit de aanvullende informatie dat de advocaat aanwezig was bij de eerste zitting in hoger beroep en toen de verdediging heeft gevoerd. Gelet op het voorgaande was het aan de opgeëiste persoon om zich bereikbaar te houden voor de autoriteiten, nu uit de informatie blijkt dat hij op de hoogte was van het feit waarvan hij werd verdacht, alsmede van de omstandigheid dat een strafrechtelijke procedure tegen hem liep.
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon in deze omstandigheden in staat is gesteld gebruik te maken van zijn verdedigingsrechten en dat kan worden aangenomen dat hij (stilzwijgend) afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces. De rechtbank ziet hierin aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 20, te weten:
oplichting
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Recht op een eerlijk proces

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat de rechten van de opgeëiste persoon in het vooronderzoek in Polen zijn geschonden en dat hij geen eerlijk proces heeft gehad zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat de zaaksofficier in Polen de opgeëiste persoon onder druk heeft gezet om een valse verklaring af te leggen. Het vonnis is vervolgens gebaseerd op deze valse en onder dwang opgemaakte en ondertekende verklaringen van de opgeëiste persoon. Doordat de valse verklaringen van de opgeëiste persoon zijn gebruikt voor het vonnis, stelt de opgeëiste persoon dat de rechter daarmee ook zijn recht op een eerlijk proces heeft geschonden. Hij heeft dan ook geen eerlijk proces van een onafhankelijk gerecht gekregen. Verder stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de Poolse advocaat van de opgeëiste persoon hem in de procedure in Polen niet meer durfde te vertegenwoordigen omdat de advocaat een disciplinaire maatregel opgelegd heeft gekregen door de betreffende Poolse zaaksofficier. De raadsvrouw verzoekt de overlevering gelet op voorgaande te weigeren gelet op artikel 11 OLW.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat door de raadsvrouw niet is betoogd dat de rechter die het vonnis heeft gewezen vanwege een politieke beïnvloeding tot een bepaalde uitkomst is gekomen. Evenmin heeft de raadsvrouw dit van de officier van justitie betoogd. De toetsing van artikel 11 OLW strekt zich niet uit tot alle onderdelen van het proces. . De raadsvrouw heeft haar standpunt dat de opgeëiste persoon geen eerlijk proces zou hebben gehad, niet onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat het verweer niet kan slagen.
De raadsvrouw heeft geen betrouwbare, concrete, objectieve en voldoende actuele informatie overgelegd die in het algemeen op een reëel gevaar van een schending van het recht op een eerlijk proces duidt. De rechtbank komt daarom niet toe aan een beoordeling van het verweer dat het recht van de opgeëiste persoon op een eerlijk proces is geschonden.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Sąd Okręgowy w Lublinie(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 maart 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.