3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de verdediging en de officier van justitie
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de zaak moet worden aangehouden om na te gaan of sprake is van een gemachtigd advocaat en daarmee van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. Er zou wel een advocaat op de zitting aanwezig zijn geweest, maar niet kan worden vastgesteld dat deze advocaat ook door de opgeëiste persoon gemachtigd was zijn verdediging op de zitting te voeren, omdat het ging om een
trainee sollicitor.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW.
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan.
De rechtbank leidt uit het dossier af dat in dit geval de procedure die heeft geleid tot het arrest van
the Circuit Courtin Kalisz van 20 december 2019, kenmerk III Ka 275/19, moet worden getoetst aan artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid.
Weliswaar is in het EAB voor wat betreft de procedure in hoger beroep aangekruist dat zich de situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW voordoet (waarbij de Poolse tekst overigens niet volledig is vertaald in het Engels), maar uit de toelichting blijkt dat dit niet het geval is.
Op de zitting in hoger beroep van 9 december 2019 is een
trainee sollicitorverschenen in plaats van de advocaat zelf. Op de zitting (“appeal hearing”) van 20 december 2019 is echter niemand verschenen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het EAB niet duidelijk of
de inhoudelijke behandeling van het hoger beroep - naast op
9 december 2019 - ook op 20 december 2019 heeft plaatsgevonden of
dat op die zitting enkel uitspraak is gedaan (zonder inhoudelijke behandeling).
Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW, waarbij een gemachtigd advocaat de verdediging heeft gevoerd op het proces in hoger beroep.
Daarnaast is geen sprake van dat de in artikel 12, sub a en c OLW genoemde omstandigheden zich hebben voorgedaan en is evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat overlevering naar haar oordeel geen schending van de verdedigings-rechten van de opgeëiste persoon inhoudt. Het volgende is daarvoor van doorslaggevende betekenis.
De opgeëiste persoon was op de hoogte van de strafrechtelijke verdenking tegen hem en de tegen hem aanhangige strafrechtelijke procedure. Uit het EAB volgt immers dat hij op de eerste twee van de in totaal drie zittingen in eerste aanleg aanwezig is geweest. Bovendien heeft de opgeëiste persoon in eerste aanleg een advocaat gemachtigd om hem op de zitting te verdedigen. Die advocaat was op twee zittingsdagen aanwezig.
Blijkens het EAB is de opgeëiste persoon daarnaast op de inhoudelijke behandeling in hoger beroep op 9 december 2019 ook daadwerkelijk verdedigd door een gemachtigd advocaat. Een door een opgeëiste persoon verleende machtiging aan zijn advocaat om hem op zitting te vertegenwoordigen, strekt zich in beginsel ook uit over eventuele plaatsvervangers of waarnemers van die advocaat.Het verweer van de raadsman dat het niet om een door de opgeëiste persoon gemachtigde advocaat ging, wordt dan ook verworpen.
De rechtbank kan niet met zekerheid vaststellen of de zitting in hoger beroep van 20 december 2019 onderdeel was van de inhoudelijke behandeling in hoger beroep. Dat de opgeëiste persoon een advocaat gemachtigd had hem te vertegenwoordigen en deze er blijkbaar voor gekozen heeft op die datum niet te verschijnen, brengt echter niet met zich mee dat de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon zijn geschonden. Dit is een omstandigheid die voor rekening van de opgeëiste persoon komt.
De conclusie van de rechtbank is dat de opgeëiste persoon uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen op de zittingsdag(en) van het proces in hoger beroep. Naar het oordeel van de rechtbank levert overlevering aan Polen dan ook geen schending van zijn verdedigingsrechten op. Zij verwerpt het verweer van de raadsman.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen reden om de zaak aan te houden om over dit onderwerp (nadere) vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. De rechtbank wijst het aanhoudingsverzoek van de raadsman af.