ECLI:NL:RBAMS:2022:7441

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
13/250260-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel voor de tenuitvoerlegging van een in Polen opgelegde straf

Op 8 december 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Regional Court in Bydgoszcz, Polen. De zaak betreft de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van twee jaar die aan de opgeëiste persoon is opgelegd. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering behandeld op een openbare zitting op 24 november 2022, waarbij de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes, aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering beoordeeld aan de hand van de Overleveringswet (OLW) en de relevante Europese regelgeving. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen weigeringsgronden zijn die zich verzetten tegen de overlevering, met inachtneming van de rechten van de opgeëiste persoon tijdens de procedures in zowel eerste aanleg als hoger beroep in Polen.

De rechtbank heeft ook de argumenten van de verdediging en de officier van justitie gewogen met betrekking tot de aanwezigheid van de opgeëiste persoon tijdens de rechtszittingen en de geldigheid van de verleende machtiging aan de advocaat. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de overlevering kan plaatsvinden, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en er geen belemmeringen zijn voor de uitvoering ervan. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, en de beslissing is genomen door de voorzitter en twee rechters, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/250260-22
RK nummer: 22/4381
Datum uitspraak: 8 december 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 4 oktober 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 januari 2022 door de
Regional Court in Bydgoszcz, III Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1958,
verblijvende op [adres] ,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 november 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een:
judgement of the District Court in Inowroclaw(Polen)
as of May 12, 2009, files reference number II K 330/06,waarop in hoger beroep is beslist door de
Regional Court in Bydgoszczbij arrest van 28 oktober 2009 (referentienummer IV Ka 750/09)
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar, door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde uitspraken.
De uitspraken betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het vonnis van 12 mei 2009 (II K 330/06) en het arrest van 28 oktober 2009 (IV Ka 750/09)
Als een strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis lid 1 Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [1]
De rechtbank kan in dit geval niet met zekerheid vaststellen dat in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en de aan hem opgelegde straf, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. Om die reden kan de rechtbank niet vaststellen of het vonnis in eerste aanleg en/of het arrest in hoger beroep onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt. De rechtbank zal daarom zowel de procedure in eerste aanleg als in hoger beroep aan artikel 12 OLW toetsen.
Het vonnis van 12 mei 2009 (II K 330/06)
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid.
In onderdeel d) van het EAB is punt 1.c aangekruist:
knowing of the set trial, that person granted a power of attorney to a defence lawyer who was appointed by him/her or by the State to defend her/him at the court trial of the District Court in Inowroclaw in case files reference number II K 330/06 and that defence lawyer in fact defended her/him at the trial.
Naar het oordeel van de rechtbank staat artikel 12 OLW daarmee ten aanzien van dit vonnis niet aan overlevering in de weg omdat de in artikel 12, onder b, OLW genoemde omstandigheid zich voordoet.
Het arrest van 28 oktober 2009 (IV Ka 750/09)
Standpunt van de verdediging
De opgeëiste persoon was niet ter zitting aanwezig tijdens de procedure in hoger beroep. Er zou wel een advocaat ter zitting aanwezig zijn geweest, maar niet vastgesteld kan worden dat deze advocaat ook door de opgeëiste persoon gemachtigd was zijn verdediging ter zitting te voeren. Uit de aanvullende informatie blijkt immers dat het hier ging om een plaatsvervanger. De opgeëiste persoon is daar niet van in kennis gesteld en niet geconcludeerd kan worden dat de plaatsvervanger zijn verdediging heeft gevoerd met instemming van de opgeëiste persoon.
Daarbij bestaat twijfel of de opgeëiste persoon in kennis is gesteld van de procedure in hoger beroep. Volgens aanvullende informatie ontbreekt een door de opgeëiste persoon getekende adresinstructie in het dossier. Vervolgens wordt in deze aanvullende informatie geconstateerd dat de opgeëiste persoon in 2005 en 2006 de adresinstructie heeft ontvangen en ondertekend, maar dit ondertekende stuk bevindt zich niet in het dossier en ziet bovendien niet op de procedure in hoger beroep. De overlevering dient aldus te worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW. Subsidiair verzoek ik de overleveringszaak aan te houden zodat de Poolse autoriteiten de ondertekende adresinstructie kunnen toesturen en deze kan worden toegevoegd aan het dossier.
Standpunt van de officier van justitie
De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is niet aan de orde. Tijdens de procedure in eerste aanleg is de opgeëiste persoon vertegenwoordigd door een gemachtigd advocaat en volgens het EAB heeft deze gemachtigde advocaat hoger beroep ingesteld en is de opgeëiste persoon tijdens de procedure in hoger beroep ook verdedigd. In verder ontvangen aanvullende informatie, die ter zitting is vertaald door de tolk, volgt dat de opgeëiste persoon tijdens de procedure in hoger beroep door een plaatsvervangend advocaat van de eerdere gemachtigd advocaat is vertegenwoordigd. Het is vaste jurisprudentie dat een door de opgeëiste persoon gegeven machtiging aan een advocaat zich ook uitstrekt tot plaatsvervangers.
Verder heeft de opgeëiste persoon weet gehad van de procedure en heeft hij een adresinstructie ontvangen. Het is niet nodig dat deze adresinstructie is ontvangen met betrekking tot de procedure in hoger beroep. De verdedigingsrechten zijn niet geschonden. Primair is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet aan de orde, subsidiair dient gebruik gemaakt te worden van de bevoegdheid af te zien van weigeren ex artikel 12 OLW.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Uit de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon tijdens de procedure in hoger beroep is verdedigd door een waarnemer van de advocaat, die de opgeëiste persoon tijdens de procedure in eerste aanleg tevens heeft bijgestaan. Deze advocaat heeft hoger beroep ingesteld; gelet op het feit dat de opgeëiste persoon deze advocaat voor de procedure in eerste aanleg heeft gemachtigd hem ter zitting te verdedigen, en aldus op de hoogte was van de lopende procedure, gaat de rechtbank er van uit dat deze advocaat ook door de opgeëiste persoon is gemachtigd hoger beroep in te stellen tegen het vonnis en hem ter zitting in hoger beroep te verdedigen. Daaruit volgt dat de opgeëiste persoon ook op de hoogte was van de procedure in hoger beroep.
De rechtbank heeft onlangs nog in haar uitspraak van 3 maart 2022 [2] bepaald dat een door een opgeëiste persoon verleende machtiging aan zijn advocaat om hem ter zitting te vertegenwoordigen, zich in beginsel ook uitstrekt over eventuele plaatsvervangers of waarnemers van die advocaat. [3] Het verweer van de raadsvrouw op dit punt wordt aldus verworpen.
Naar het oordeel van de rechtbank staat artikel 12 OLW daarmee niet aan overlevering in de weg omdat de in artikel 12, onder b, OLW genoemde omstandigheid zich voordoet. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht – met uitzondering van het feit zoals dat is beschreven in onderdeel e) punt 2 in het EAB – , moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 8, te weten:
fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
4.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit in onderdeel e) punt 2 niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
valsheid in geschrift

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw doet een beroep op artikel 6a OLW en verwijst hierbij naar de door haar toegestuurde stukken op dit punt. De raadsvrouw stelt dat de opgeëiste persoon meer dan tien jaar in Nederland is. Tevens erkent zij dat zich hiaten in de bewijsstukken bevinden waardoor een gelijkstellingsberoep niet zonder meer kan slagen. Wel zijn er getuigenverklaringen om aan te tonen dat de opgeëiste persoon al lang in Nederland verblijft.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie meent dat aan de stukken die de verdediging heeft aangeleverd geen conclusie kan worden verbonden, nu onduidelijk blijft onder welke categorie Unieburger de opgeëiste persoon zou vallen. Uit de stukken die nu zijn overgeleverd door de verdediging kan, kort gezegd, niet worden afgeleid dat de opgeëiste persoon vijf jaar onafgebroken en rechtmatig verblijf heeft gehad in Nederland. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW is niet aan de orde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt dat om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW voldaan moet zijn aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De rechtbank constateert dat de verdediging niet heeft aangetoond dat de opgeëiste persoon voldoet aan de eerste voorwaarde. Ten gevolge hiervan komt de rechtbank tot het oordeel dat het gelijkstellingsverweer geen kans van slagen heeft en dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW niet van toepassing is.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 225 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Bydgoszcz, III Criminal Division(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Bouwmeester, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 8 december 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJ EU 10 augustus 2017, C-270/17 PPU (
2.Rb. Amsterdam 3 maart 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:2458.
3.Rb. Amsterdam 28 mei 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:4868 en Rb. Amsterdam 24 maart 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:1931.