ECLI:NL:RBAMS:2025:322

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
17 januari 2025
Zaaknummer
13/302450-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden in Polen

Op 16 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court in Krosno, Polen. De opgeëiste persoon, geboren in 1988 in Polen, was gedetineerd in Nederland en werd beschuldigd van het niet betalen van alimentatie. De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in de Poolse gevangenis van Barczewo onderzocht, waar de opgeëiste persoon mogelijk na overlevering geplaatst zou worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er structurele en fundamentele gebreken zijn in de Poolse rechtsorde, wat kan leiden tot schending van het recht op een eerlijk proces. De rechtbank heeft ook vragen geformuleerd aan de Poolse autoriteiten over de huidige situatie in de gevangenis van Barczewo, gezien eerdere rapporten over geweld en mishandeling van gedetineerden. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd met 30 dagen en het onderzoek geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de vragen aan de Poolse autoriteiten voor te leggen. De zaak moet uiterlijk op 6 februari 2025 opnieuw op zitting worden gepland.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/302450-24
Datum uitspraak: 16 januari 2025
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering van 31 oktober 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 30 augustus 2024 door
the District Court in Krosno, 2nd Criminal Division(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] (Polen),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu uit anderen hoofde gedetineerd in de [P.I.] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 2 januari 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.J.H. Kortz (waarnemend voor
mr. L. de Leon), advocaat in Utrecht, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een
final judgment of the District Court in Krosnovan 23 juni 2020 met kenmerk
II K 81/20.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van acht maanden, door de opgeëiste persoon nog volledig te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich ten aanzien van artikel 12 OLW gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat afgezien kan worden van weigering op grond van artikel 12 OLW, gelet op de aan de opgeëiste persoon gegeven adresinstructie.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en die - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet op het bovenstaande kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit onderdeel d) van het EAB, in samenhang gelezen met de aanvullende informatie van
6 december 2024, blijkt het volgende. De opgeëiste persoon heeft tijdens de
pre-trial proceedingszijn adres doorgegeven en is gewezen op zijn plicht om de Poolse autoriteiten op de hoogte te stellen van elke adreswijziging. De opgeëiste persoon is tevens gewezen op de consequentie van het niet voldoen aan deze adresinstructie, namelijk dat de berechting in zijn afwezigheid plaats kon vinden.
Er is vervolgens tot twee keer toe geprobeerd om de opgeëiste persoon op te roepen op het door hem opgegeven adres. De opgeëiste persoon heeft de oproepingen niet in ontvangst genomen en heeft deze nadien, ondanks kennisgevingen daartoe, ook niet opgehaald.
De rechtbank is, gelet op het bovenstaande, van oordeel dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de verdenking en dat hij er rekening mee moest houden dat er een proces zou volgen. Hij heeft ofwel stilzwijgend afstand gedaan van zijn recht om bij zijn proces aanwezig te zijn, ofwel hij is in dat kader kennelijk onzorgvuldig geweest door, ondanks de aan hem gegeven adresinstructie, niet bereikbaar te zijn voor de autoriteiten.
Concluderend staat het bepaalde in artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg.

5.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

Inleiding
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit (het niet betalen van alimentatie) niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit in onderdeel e) van het EAB als volgt omschreven:
“In the period from 24th December 2015 to 29th August 2016 and in the period from 30 August 2016 to July 2019 in Lubatowa, [plaats] , being obliged under the judgment of the District Court in Krosno of 27th October 2015, reference number I C 377/15, he evaded the Obligation to pay maintenance to his child, minor [kind] , represented by her mother [moeder] , thereby exposing the above-mentioned to the inability to satisfy her basic living needs, with the total amount of arrears resulting from this being the equivalent of at least three periodic benefits.”
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft op dit punt geen standpunt ingenomen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank primair verzocht om, in lijn met onder andere de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 23 juli 2024 [4] en 13 november 2024 [5] , de dubbele strafbaarheid van het in het EAB genoemde feit aan te nemen. Ook in de onderhavige zaak is immers sprake van
‘exposure to the inability to satisfy essential living needs’.
Subsidiair heeft de officier van justitie verzocht om in lijn met onder andere de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 november 2024 [6] de dubbele strafbaarheid niet aan te nemen en af te zien van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 7 OLW, nu het feit geen aanknopingspunten heeft met de Nederlandse rechtsorde en het gepleegd is door een Poolse onderdaan jegens een andere Poolse onderdaan.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling of sprake is van dubbele strafbaarheid, dient de rechtbank te onderzoeken of de feitelijke elementen die de oorsprong vormen van het strafbare feit, zoals die zijn weergegeven in het EAB, indien zij zouden hebben plaatsgevonden op Nederlands grondgebied, als zodanig ook in Nederland hadden kunnen worden bestraft. [7] Volgens de officier van justitie is het feit dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB strafbaar naar Nederlands recht op grond van artikel 255 Wetboek van strafrecht (Sr). Wil daarvan sprake zijn, dan moet uit de omschrijving van het feit kunnen worden afgeleid dat het kind in een hulpeloze toestand is gebracht of gelaten. Van een dergelijke hulpeloze toestand is sprake wanneer een hulpbehoevende in gevaar wordt gebracht. Dit is het geval wanneer er gevaar bestaat voor leven of gezondheid, terwijl de hulpbehoevende zichzelf niet redden kan. [8] Uit de hierboven geciteerde feitsomschrijving kan niet worden afgeleid dat er concreet gevaar heeft gedreigd voor het leven of de gezondheid van de dochter van de opgeëiste persoon (laat staan dat de opgeëiste persoon hier (voorwaardelijk) opzet op heeft gehad). De omstandigheid dat het gevaar dreigde dat haar basisbehoeften niet zouden worden vervuld, maakt immers nog niet dat haar leven of gezondheid concreet in gevaar is geweest.
Het bovenstaande brengt met zich mee dat de overlevering geweigerd kan worden op grond van artikel 7 OLW. De rechtbank ziet echter aanleiding om van weigering af te zien, omdat het feit onvoldoende aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde heeft. Het feit is begaan door een Poolse onderdaan tegen een andere Poolse onderdaan. Het gaat daarnaast om een naar Pools recht en door een Poolse rechter opgelegde alimentatieverplichting die niet door de opgeëiste persoon is betaald.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander. Hij heeft hiertoe geen stukken aangeleverd en verzoekt de rechtbank om de behandeling aan te houden zodat er alsnog stukken ter onderbouwing van het gelijkstellingsverweer verzameld en aangeleverd kunnen worden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat van gelijkstelling geen sprake kan zijn, alleen al nu de opgeëiste persoon gedurende meerdere periodes in Nederland in detentie heeft gezeten.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Artikel 6a, negende lid, OLW bepaalt dat bewijstukken ter onderbouwing van een gelijkstellingsverweer tijdig voorafgaand aan het verhoor door de rechtbank moeten worden overgelegd. Volgens vaste jurisprudentie van de rechtbank Amsterdam wordt een termijn van uiterlijk tien dagen voorafgaand aan de zitting aangeleverd redelijk geacht. [9] Indiening van de stukken ter onderbouwing van een beroep op gelijkstelling ná de tiende dag voorafgaande aan de zitting kan ertoe leiden dat de rechtbank deze stukken buiten beschouwing laat.
In het onderhavige geval geldt dat de raadsman in zijn geheel nog geen stukken ter onderbouwing van een gelijkstellingsverweer heeft overlegd. Er is evenmin sprake van stukken waaruit een begin van bewijs kan worden afgeleid dat er überhaupt sprake kan zijn van een ononderbroken rechtmatig verblijf van ten minste vijf jaren.
De rechtbank gaat, gelet op het bovenstaande, voorbij aan het gelijkstellingsverweer. De rechtbank merkt daarbij ten overvloede op dat uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van de opgeëiste persoon blijkt dat hij zowel in 2020 als in 2023 in Nederland een tweetal onherroepelijke gevangenisstraffen heeft uitgezeten. Volgens het Hof van Justitie telt een periode die in een gevangenis is doorgebracht niet mee voor de verwerving van duurzaam verblijfsrecht en doorbreekt een dergelijke periode het ononderbroken karakter van het verblijf. [10] Gelet op de verklaring van de opgeëiste persoon dat hij sinds 2017 in Nederland zou zijn maakt dit dat de opgeëiste persoon geen ononderbroken rechtmatig verblijf van ten minste vijf jaren opgebouwd kan hebben.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij sinds 2017 in Nederland is. Gelet daarop is het omissiedelict waar de opgeëiste persoon zich schuldig aan heeft gemaakt, bestaande uit het niet voldoen aan zijn verplichting om alimentatie te betalen, deels vanuit Nederland gepleegd. Dat maakt dat sprake is van een feit dat geacht wordt gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. [11] In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [12]
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe aangevoerd dat het feit is gepleegd door een Poolse onderdaan tegen een andere Poolse onderdaan, dat het bewijs zich in Polen bevindt en dat er in Polen reeds een onherroepelijk vonnis ligt.
De raadsman heeft zich op dit punt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op het door de officier van justitie aangevoerde argument en de omstandigheid dat het feit, behalve de aanwezigheid van de opgeëiste persoon in Nederland ten tijde van (een deel van) de pleegperiode, geen aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde heeft, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

8.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [13]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [14]

9.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden in Barczewo

Inleiding
Al in een aantal eerdere overleveringszaken is door raadslieden een beroep gedaan op informatie over de detentieomstandigheden in de gevangenis van Barczewo. [15] De rechtbank is er tot nu toe vanuit gegaan dat opgeëiste personen die niet in de buurt van Barczewo geboren, woonachtig of veroordeeld zijn naar alle waarschijnlijkheid ook niet in de gevangenis aldaar geplaatst zullen worden. Om die reden zijn tot nu toe geen nadere vragen gesteld over de situatie in de gevangenis van Barczewo.
Recentelijk heeft de rechtbank via de Poolse contactpersoon van het
European Judicial Network(hierna: EJN) de volgende informatie ontvangen over het Poolse plaatsingsbeleid van gedetineerden (gebaseerd op de Poolse
Executive Penal Code):
“(…)
CONVICTS
There are no provisions in the Polish law indicating the prison being close the convicts place of living, as appropriate one for him to service the sentence. Only in the period of up to 6 months before the expected early release or before completion of the punishment, the convict should, if possible, serve imprisonment in an institution located as near his/her future place of residence as possible. (The place of residence is indicated by convict).
The court in the verdict can indicate the correctional institution and the system of execution of the penalty that is appropriate in particular case. The penitentiary commission refers the convict to an appropriate correctional institution and to the specific system of execution of the penalty, if are not specified in verdict.
In order to create conditions conducive to individual treatment of convicts, prevention of harmful influence of demoralized convicts and ensuring personal safety of convicts, selection of the appropriate system of execution of the punishment, kind and type of correctional institution and placement of convicts within the institution – a classification of convicts is carried out.
The classification of convicts is carried out, taking into consideration, in particular:
‐ gender,
‐ age,
‐ previous imprisonment
‐ intent or lack of intent of the act,
‐ the remaining period of imprisonment to be served,
‐ physical and psychical condition, including the degree of addiction to alcohol,
intoxicants or psychotropic drugs,
‐ the degree of demoralization and threat to society,
‐ type of crime committed.
The basis for classification are, in particular, personality tests.
(…)
The convict serves imprisonment in an appropriate prison due to kind and type of correctional institution, system of execution or the degree of protection. Transfer of convict to another, appropriate correctional institution is possible in particular for:
- change of use of correctional institution
- employment or education
- in order to provide of medical service
- referring to: diagnostic center, therapeutic ward, or ward for convicts create a high
level of threat against the society or a serious threat against safety of the prison
- participation in court proceedings
- important family reasons
- reasons related to the safety of the convict
- necessity to ensure discipline and order in correctional institution”
Uit de bovenstaande informatie heeft de rechtbank afgeleid dat zij er ten onrechte vanuit is gegaan dat geografische aspecten (lees: geboorteplaats, woonplaats en plaats van veroordeling) doorslaggevend zijn bij de plaatsing van een veroordeelde, waardoor niet langer kan worden uitgesloten dat een opgeëiste persoon geplaatst zal worden in de gevangenis van Barczewo.
In het
Report of the Commissioner for Human Rights on the Activities of the National Mechanism for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment in Poland in 2022 [16] (hierna: het rapport van het NMPT) is op pagina’s 46 t/m 48 het volgende te lezen over de situatie in de gevangenis van Barczewo:
(…) Treatment of prisoners
At the prison in Barczewo, the NMPT visiting team were informed, during the interviews with prisoners, of acts of violence by certain officers against prisoners, that allegedly took place there. The alleged acts were said to include torture and inhuman and degrading treatment. It was reported by the prisoners that they were taken from their cells to unmonitored rooms where, according to their information, they were beaten, insulted, intimidated, choked and even waterboarded. There were cases, allegedly, in which officers put a black bag or a wet towel on prisoners’ heads.
The prison is characterized by strict regime and discipline. According to the NMPT visiting team, it is maintained with the use of informal methods. Since 2021, there have been no cases of applying coercive measures, which is an exception in such prisons. At the time of the visit, the atmosphere in the prison was bad and the prisoners were intimidated. After the individual interviews conducted by the NMPT representatives, the prisoners were taken from their cells by Prison Service officers, officially to the infirmary. In fact, they were taken to the security staff room where they were questioned about the course of the interviews and the information they provided. The Prison Service officers entered untrue information in the prisoner movement register by stating that the prisoners were taken to the infirmary. In fact, they were taken to another room as the NMPT team discovered in the establishment.
The NMPT delegation was also informed by the prisoners about a case of an inmate who had been beaten by Prison Service officers as a result of which he suffered a cardiac arrest. The prisoners reported that no ambulance was called and the inmate was resuscitated by the officers who restored his vital functions.
According to the materials collected by the NMPT representatives, during the alleged torture that took place a few days before the NMPT visit a paramedic was also present. One of the prisoners from the ward for so-called dangerous prisoners decided to file an official complaint via the NMPT representative. The prisoner alleged that he had been taken to an unmonitored medical room where he was tortured by waterboarding. He had been forced to lie down on the floor, his face was covered with a towel and water was poured on it. The video surveillance recordings showed the man being brought to his cell after that and taking off his wet jacket, t-shirt and underwear.
During the visit to another detention facility, a representative of the NMPT was also informed, in a confidential interview with a former inmate of the Barczewo prison, of the use of torture in that establishment. The interviewed prisoner filed an official complaint via the representative of the NMPT. The man said that he had been tortured in June 2022. As he described, he was first pushed towards a wall and had to stand facing it. His arms were then twisted behind his back. Two officers pulled him by the legs, as a result of which he fell to the floor. He was dragged along and his arms were twisted behind his back again. When he was lying down with his face to the floor, one of the officers pressed his neck with his knee and hit him several times on the head. The prisoner said that later the officers poured water into a black garbage bag and put his head into it as a result of which he choked and lost his consciousness. When he regained consciousness, the officers turned his head to the side and started pouring water on it.
According to the information obtained by the NMPT team, the prison security department officers intimidated the prisoners and used repressions as well as physical and verbal violence against them. Representatives of the National Mechanism were informed of a situation in which the security department officers brought a prisoner to his cell and the man had signs of being beaten (his legs and feet were bruised and he was so weak that he “could not stand on his feet”). He said that he had been beaten by the security department officers. After a few days, the officers blamed his cell inmates of beating the man. The prisoners reported that “there is a room in the prison where prisoners are taken and beaten, and before they are told that they are taken to the doctor. There are no cameras in the room”. The officers intimidated the inmates and told them “we will do to you what the prison director from Sztum did to the prisoners there”.
The prisoners also reported that correctional officers forced them to sign statements that they were non-smokers although they smoked cigarettes. Then, such prisoners were placed cells for non-smokers, which caused conflicts. The inmates were also forced to sign a declaration of giving up the possibility to serve the sentence in the semi-open regime (quote: „the correctional officers have a ready-made form to sign”; the form was s seen by the NMPT representatives in the prisoners’ documentation).
Informal penalties were also applied against the prisoners. For example, TV sets were taken away from them, or telephone conversations were not permitted. It was also mentioned that so-called “mixed cells” were created in which a prisoner unable to use the prison slang was placed together with the slang user, as a result of which he was to be “softened” if he was considered an “inconvenient prisoner”. Such prisoners were intimidated and their ill treatment was permitted (quote: „prisoners who represent the prison subculture abuse other inmates by making them wash their clothes and do the cleaning for them and by taking their food. It is accepted that non-users of the prison slang get smaller food portions so that larger amounts of food are given to the slang users”).
The prison staff should be given a strong signal by the superiors that all forms of ill treatment of prisoners (both physical and mental) are illegal and are subject to severe penalty. Such cases affect the image of the whole establishment and its staff and are conducive to stress and aggression, which in the long term affects all personal interactions and the effectiveness of therapeutic activities. The establishment managers should undertake systematic work to build an appropriate institutional culture in which violence against prisoners is perceived as unacceptable lack of professionalism and should encourage staff members to report ill-treatment cases. If cases of violence against prisoners are found, they should be reported as a suspected offence to the prosecutor’s office (in accordance with the requirement set out in Article 304(2) of the Code of Criminal Procedure). Cases of misbehaviour of Prison Service officers should be reported to the Director General of the Prison Service in order to take relevant disciplinary action. Mechanisms should also be implemented for monitoring the staff’s work and emphasis should be placed on their training to provide them with effective tools for managing conflicts without the need to use force.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich, gelet op de informatie over het plaatsingsbeleid van gedetineerden in Polen en de detentieomstandigheden in de in het NMPT-rapport genoemde gevangenissen (de gevangenissen in Barczewo, Wojkowice, Gębarzewo, Przemyśl, Opole en Łódź) primair op het standpunt gesteld dat aan het EAB geen gevolg dient te worden gegeven (de rechtbank begrijpt: dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard moet worden in zijn vordering). De omstandigheden in deze gevangenissen voldoen niet aan de eisen die daaraan op Europees niveau worden gesteld.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen algemeen reëel gevaar aangenomen kan worden voor grondrechtenschendingen in een individuele gevangenis. Er moet eerst sprake zijn van een algemeen reëel gevaar voor schending van grondrechten in detentie in Polen in zijn geheel. Van een dergelijk algemeen reëel gevaar is geen sprake, nu de kans dat de opgeëiste persoon in de gevangenis van Barczewo geplaatst zal worden statistisch gezien zeer klein is gelet op het grote aantal (te weten 99) gevangenissen in Polen. De informatie uit het rapport van het NMPT is daarnaast niet meer actueel, nu het ziet op bezoeken uit 2022. Ook is de informatie over de omstandigheden in Barczewo afkomstig van gedetineerden zelf en daarmee van onvoldoende gewicht. Mocht de rechtbank wel van oordeel zijn dat er vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit gesteld dienen te worden, dan stelt de officier van justitie voor om enerzijds te vragen of de van het EJN ontvangen informatie over het plaatsingsbeleid van gedetineerden klopt en ook overeenkomstig de werkwijze in de praktijk is, en anderzijds hoe de situatie in de gevangenis van Barczewo op dit moment is.
Oordeel van de rechtbank
Het NMPT schetst in haar rapport een situatie in de gevangenis van Barczewo die zeer zorgelijk is te noemen. Volgens het NMPT is er sprake van fysieke mishandeling en ook van andere vormen van wangedrag jegens gedetineerden in de gevangenis van Barczewo. Het rapport noemt in dit kader niet enkel verklaringen van gedetineerden, maar ook objectieve gegevens die die de verklaringen ondersteunen (zoals camerabeelden). Het lijkt daarbij niet enkel te gaan om incidenten, maar om structurele misstanden die het dagelijkse reilen en zeilen van de gevangenis van Barczewo lijken te bepalen. Tekenend acht de rechtbank in dat verband dat het NMPT rapporteert dat er in de gevangenis van Barczewo sinds 2021 geen (naar de rechtbank begrijpt: officiële) gevallen van “
applying coercive measures” zijn geweest, hetgeen volgens het NMPT uitzonderlijk is voor een dergelijke instelling. Het NMPT gaat uit van een strikt regime van discipline dat met gebruik van informele methodes wordt gehandhaafd. Het NMPT acht de verklaringen kennelijk voldoende geloofwaardig, althans ziet daarvoor voldoende ondersteuning, om meerdere stevige aanbevelingen te doen die ertoe strekken dat het geweldsprobleem in Barczewo systematisch wordt aangepakt en die leiden tot een omslag in de daar heersende institutionele cultuur. De ernst van het geschetste beeld maakt dat de rechtbank het onderzoek, ondanks dat het bezoek waarover in het rapport wordt gerapporteerd al van ruim twee jaar geleden is, heropent om op dit punt vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. De antwoorden op deze vragen dienen ter beoordeling van de vraag of er ten aanzien van de gevangenis in Barczewo sprake is van een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie zoals bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van 5 april 2016. [17] Anders dan door de officier van justitie gesteld is het wel degelijk mogelijk om een dergelijk algemeen reëel gevaar aan te nemen naar aanleiding van gebreken in een individuele gevangenis. Het algemeen reëel gevaar kan immers gebaseerd worden op geconstateerde gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken,
hetzij bepaalde detentiecentra betreffen. [18] De rechtbank zal de statistische kansberekening van de officier van justitie alleen al om die reden buiten beschouwing laten.
De voor te leggen vragen luiden als volgt:
1.
Klopt het dat de geografische afstand tot de plaats van veroordeling en/of de woonplaats van de veroordeelde, met uitzondering van de laatste zes maanden van detentie, geen doorslaggevende rol speelt bij de beslissing in welke detentie-instelling de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf zal plaatsvinden?
2.
In welke gevangenis zal de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid geplaatst worden na zijn eventuele overlevering naar Polen?
3.
Het NMPT rapporteert in het ‘Report of the Commissioner for Human Rights on the Activities of the National Mechanism for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment in Poland in 2022’ (pagina’s 46 t/m 48, hiervoor geciteerd onder 7) over ernstige en structurele misstanden in de gevangenis van Barczewo, in het bijzonder met betrekking tot geweld door gevangenisbewaarders jegens gedetineerden en het aanzetten tot en tolereren van geweld tussen gedetineerden onderling aldaar. Hoe is de situatie in de gevangenis van Barczewo op dit moment? Welke maatregelen zijn er inmiddels getroffen ter verbetering van de situatie?
De situatie in de andere gevangenissen die genoemd worden in het rapport
In het rapport van het NMPT worden ook incidenten genoemd die plaatsgevonden zouden hebben in de gevangenissen van Wojkowice, Gębarzewo, Przemyśl, Opole en Łódź. Nu het hier slechts gaat om meldingen door gedetineerden van incidenten en er niet uit het rapport blijkt dat er sprake is van structurele misstanden, ziet de rechtbank geen reden om over deze gevangenissen ook nadere vragen te stellen.

10.Slotsom

Gelet op hetgeen hiervoor onder 9 is overwogen heropent de rechtbank het onderzoek ter
zitting en schorst zij dit voor onbepaalde tijd teneinde de officier van justitie in de
gelegenheid te stellen de onder 9 geformuleerde vragen aan de Poolse autoriteiten voor te
leggen.

11.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

12.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de onder 9 geformuleerde vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEPAALTdat de zaak vanwege het verstrijken van deze nogmaals verlengde beslistermijn
op 23 februari 2025,
uiterlijk op 6 februari 2025opnieuw op zitting moet worden gepland.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen de nader te bepalen datum en tijd, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Poolse taal tegen de nader te bepalen datum en het nader te bepalen tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 16 januari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
7.HvJ EU 11 januari 2017, C-289/15, ECLI:EU:C:2017:4 (Grundza); HvJ EU 14 juli 2022, C-168/21, ECLI:EU:C:2022:558 (Procureur général près la cour d'appel d'Angers), punt 36
8.Zie Tekst & Commentaar Strafrecht bij artikel 255 Wetboek van Strafrecht, aantekening 10 onder d.
9.Zie onder andere rechtbank Amsterdam 6 april 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:2560 (onder 5).
10.Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 januari 2014, ECLI:EU:C:2014:13 (Onuekwere).
11.Vergelijk rechtbank Amsterdam 1 november 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:6466.
12.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.
13.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
14.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (
15.Zie onder andere rechtbank Amsterdam 10 september 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:5660.
16.Zie bip.brpo.gov.pl/sites/default/files/2023-12/NMPT_Annual_Report_2022.pdf.
17.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, gevoegde zaken C-404/15 en C-659/15 PPU (Aranyosi en Căldăraru), ECLI:EU:C:2016:198.
18.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, gevoegde zaken C-404/15 en C-659/15 PPU (Aranyosi en Căldăraru), ECLI:EU:C:2016:198, punt 89.