ECLI:NL:RBAMS:2023:2560

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
13/752261-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot criminele organisatie en Opiumwet

Op 6 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy w Koninie in Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1985 in Polen, die wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de stukken ter onderbouwing van het gelijkstellingsverweer te laat zijn ingediend, waardoor deze buiten beschouwing zijn gelaten. De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon niet heeft aangetoond dat hij gelijkgesteld kan worden met een Nederlander, wat een voorwaarde is voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat aan de eisen van de Overleveringswet is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn. De uitspraak is gedaan in het openbaar en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752261-21
RK nummer: 23/269
Datum uitspraak: 6 april 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 26 januari 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 oktober 2021 door de
Sąd Okręgowy w Koninie (Regional Court in Konin), Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1985,
verblijvende op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 23 maart 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Diependaal, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. E. Gorsselink, advocaat te Venlo en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis van de
District Court in Koninvan 29 maart 2018 (referentienummer: II K 19/16). Daarnaast wordt in de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 14 maart 2023 melding gemaakt van een arrest van de
Court of Appeals in Poznańvan 20 september 2018 (referentienummer: II AKa 115/18). Uit voornoemde aanvullende informatie blijkt tevens dat in hoger beroep het vonnis in eerste aanleg is bekrachtigd voor wat betreft de mate van schuld van de opgeëiste persoon en de strafmaat.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaar en drie maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis en arrest.
Dit vonnis en arrest betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Uit de aanvullende informatie van 14 maart 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig is geweest bij het proces dat tot het arrest van 20 september 2018 heeft geleid (II AKa 115/18).
De rechtbank stelt daarnaast vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van het vonnis van 29 maart 2018 (II K 19/16) terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, maar dat de omstandigheid van artikel 12, sub b, OLW zich heeft voorgedaan. Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces en dat hij een advocaat heeft gemachtigd die hem tijdens het gehele proces heeft vertegenwoordigd.
De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarmee hoe dan ook niet van toepassing, zodat in het midden kan blijven of de procedure in eerste aanleg en/of de procedure in hoger beroep moet worden getoetst.

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst een deel van de strafbare feiten aan als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Een deel van de feiten valt op deze lijst onder nummer 1, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft een deel van de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hij bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon aan beide vereisten voldoet en moet worden gelijkgesteld met een Nederlander. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de raadsman verwezen naar de stukken die hij op de dag voor de zitting per e-mail heeft verzonden naar de rechtbank en de officier van justitie.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat de overgelegde stukken buiten beschouwing gelaten moeten worden, nu deze niet tijdig zijn overgelegd. Subsidiair, indien de rechtbank de stukken wel tijdig acht ingediend, kan de opgeëiste persoon niet worden gelijkgesteld met een Nederlander. Hij voldoet voor het jaar 2020 niet aan de inkomensnorm. Meer subsidiair heeft de officier van justitie aangevoerd dat er alsnog een bevraging bij de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND) kan plaatsvinden bij aanhouding van de behandeling van de zaak of na een tussenuitspraak.
Oordeel van de rechtbank
Volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank (die bovendien sinds april 2021 wettelijk verankerd is in artikel 6a, negende lid, OLW) dienen stukken ter onderbouwing van een beroep op gelijkstelling tijdig te worden overgelegd. [4] De rechtbank is van oordeel dat in beginsel een termijn van uiterlijk tien dagen voorafgaand aan de zitting redelijk is, zodat de stukken door de rechtbank en de officier van justitie kunnen worden bestudeerd en de officier van justitie desgewenst nog in de gelegenheid is vragen te stellen aan de IND over de verwachting dat de opgeëiste persoon al dan niet het recht op verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel, zoals bepaald in artikel 6a, negende lid, OLW. Indiening van de stukken ter onderbouwing van een beroep op gelijkstelling na de tiende dag voorafgaande aan de zitting kan ertoe leiden dat de rechtbank deze stukken buiten beschouwing laat.
In deze zaak is de opgeëiste persoon op 25 januari 2023 aangehouden en is hij kort daarna geschorst. Sindsdien heeft de opgeëiste persoon de behandeling van zijn zaak in vrijheid kunnen afwachten. De raadsman van de opgeëiste persoon is onder meer bij e-mail van 13 maart 2023 door een parketsecretaris van het Internationaal Rechtshulp Centrum van het Openbaar Ministerie erop gewezen dat een gelijkstellingsverweer
tijdigvoorafgaand aan de zitting moest worden ingediend. De rechtbank stelt vast dat zij de stukken ter onderbouwing van het gelijkstellingsverweer (zonder nadere toelichting) pas de dag voorafgaand aan de zitting per e-mail heeft ontvangen. Daarover nadrukkelijk en herhaaldelijk doorgevraagd heeft de raadsman aangegeven dat het voor de opgeëiste persoon lastig was om stukken in het kader van de gelijkstelling te verzamelen. Hij heeft daarmee niets aangevoerd dat de rechtbank aanleiding geeft om toch acht te slaan op de ingediende stukken.
Gelet op het voorgaande laat de rechtbank de stukken buiten beschouwing, zodat de conclusie luidt dat de opgeëiste persoon niet heeft aangetoond dat aan de eerste voorwaarde is voldaan. De opgeëiste persoon komt dus niet in aanmerking voor gelijkstelling met een Nederlander.
De rechtbank merkt in dit verband nog op dat de opgeëiste persoon na overlevering aan Polen in het kader van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) alsnog een verzoek kan doen het strafrestant in Nederland te mogen uitzitten.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Sąd Okręgowy w Koninie (Regional Court in Konin), Polen voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 6 april 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie onder meer: Rb. Amsterdam 17 september 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:5992; Rb. Amsterdam 25 juli 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:5317; Rb. Amsterdam 24 november 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:6963.