ECLI:NL:RBAMS:2024:6923

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
13/037130-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met gelijktijdige tenuitvoerlegging van vrijheidsstraf in Nederland

Op 13 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering van de officier van justitie tot behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Polen. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1971, werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder mishandeling en poging tot verkrachting. Tijdens de zitting op 30 oktober 2024 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen, met schorsing tot aan de uitspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander, aangezien hij meer dan vijf jaar rechtmatig in Nederland verblijft. De rechtbank concludeert dat de overlevering op basis van artikel 6a van de Overleveringswet (OLW) kan worden geweigerd, omdat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland kan plaatsvinden. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen sprake is van dubbele strafbaarheid voor bepaalde feiten, maar heeft besloten de overlevering te weigeren in het belang van de maatschappelijke re-integratie van de opgeëiste persoon.

De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/037130-23
Datum uitspraak: 13 november 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 30 augustus 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 november 2022 door
the Circuit Court of Law in Swidnica, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] , Polen op [geboortedag] 1971,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 30 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. E. Kolokatsi, advocaat in Amersfoort, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
the District Court of Lawin Klodzko van 31 maart 2021 (referentie: II K 53/20).
De rechtbank begrijpt het EAB bezien in samenhang met de overige daarin gegeven informatie aldus dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. Weigering van de overlevering op grond van artikel 12 OLW is dus niet aan de orde.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten waarvoor de opgeëiste persoon is veroordeeld als volgt omschreven:
“1. in the period from July 2011 to the 21st of June 2014 in Klodzko, in the province of Dolny Slask, he mentally and physically mistreated his wife [naam 1] and their children [naam 2] , [naam 3] , and [naam 4] in the following way: while being under the influence of alcohol he would start domestic quarrels during which he was mean to the children and disturbed their peace, and, moreover, in their presence he hurled abuse and insults at [naam 1] , the victim, and he also threatened [naam 1] with property damage, and on the 21st of June 2014 by using physical violence, i.e. by pushing the victim off the bed on the floor and by using his body weight to hold her down, he attempted to subject her to sexual intercourse but he did not achieve his aim as the victim called their elder daughters;
2. in the period from the 5th of November 2014 to the 31st of March 2019 in Klodzko,
in the province of Dolny Slask, he evaded the duty imposed on him and
specified by the judgment rendered by the Circuit Court of Law in Swidnica on
the 5th of November 2014, file ref. I C 1410/14, and by the judgment rendered by
the District Court of Law in Klodzko on the 29th of June 2016, file ref. III RC
50/16, to pay for the support of his children - in the period from November 2014
to the 31st of March 2019 for minors [naam 5] [naam 6] , [naam 4] ,
and [naam 7] , and in the period from November 2014 to the 31st of August
2018 for [naam 2] and for [naam 1] , as a result of which the total
arrears is equivalent to the amount of at least 3 periodic benefit payments, and
thereby he exposed them to a situation where they could not satisfy their essential needs;”
In het EAB is vermeld dat deze feiten naar Pools recht opleveren:
“- Art.270 §1 of C.Pen. - Offence against family and guardianship;
- Art.197 §1 of C.Pen. - Offence against sexual liberty and decency;
- Art.209 §1 a of C.Pen. - Offence against family and guardianship.”
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt – in overeenstemming met de standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw – vast dat hieraan is voldaan ten aanzien van feit 2. Dit feit levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk iemand tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging hij krachtens wet of overeenkomst verplicht is, in een hulpeloze toestand brengen.
Ten aanzien van het onder 1 vermelde feitencomplex is ook voldaan aan de hiervoor bedoelde vereisten voor zover het volgende is omschreven:
“by pushing the victim off the bed on the floor and by using his body weight to hold her down, he attempted to subject her to sexual intercourse but he did not achieve his aim as the victim called their elder daughters”
Dit gedeelte van het feitencomplex levert naar Nederlands recht op:
poging tot opzetverkrachting.
Voor het overige levert het onder 1 omschreven feitencomplex geen strafbare feiten naar Nederlands recht op, waardoor de rechtbank de overlevering ten aanzien van deze feiten zou kunnen weigeren op grond van artikel 7 OLW. De rechtbank ziet echter aanleiding om daarvan af te zien omdat er onvoldoende aanleiding is voor weigering. De feiten hebben namelijk geen aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde. De feiten zijn begaan in Polen, door een onderdaan van Polen tegen een andere onderdaan van Polen.
Verder verdient het de voorkeur de overlevering te weigeren op grond van artikel 6a OLW onder overname van de straf, zoals ook de officier van justitie en de raadsvrouw de rechtbank hebben verzocht te doen. In het navolgende zal dit nader worden toegelicht.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is – in overeenstemming met de standpunten van de raadsvrouw en de officier van justitie – van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de door de raadsvrouw overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 14 oktober 2024 volgt dat ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 4. weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De rechtbank heeft in rubriek 4 vastgesteld dat de feiten gedeeltelijk niet strafbaar zijn naar Nederlands recht. De rechtbank heeft aanleiding gezien af te zien van toepassing van de weigeringsgrond van artikel 7 OLW. De rechtbank vindt het – in overeenstemming met de standpunten van de raadsvrouw en de officier van justitie – in het belang van de opgeëiste persoon om zijn maatschappelijke re-integratie in Nederland te laten plaatsvinden, nu vastgesteld is dat hij duurzaam verblijf heeft in Nederland. Een weigering van de overlevering op grond van artikel 7 OLW betekent immers niet dat de opgeëiste persoon de hem opgelegde straf niet meer zou hoeven te ondergaan. Zolang die vrijheidsstraf naar het recht van Polen voor tenuitvoerlegging vatbaar is, zou - bij weigering van de overlevering op grond van artikel 7 OLW - de opgeëiste persoon, wanneer hij gebruik maakt van zijn vrije verkeersrechten, rekening moeten houden met de mogelijkheid van overlevering ter tenuitvoerlegging van die straf vanuit een andere lidstaat. Een dergelijke overlevering en de daarop volgende tenuitvoerlegging in Polen zou de met de tenuitvoerlegging in Nederland nagestreefde maatschappelijke re-integratie kunnen doorkruisen. Het oordeel dat het ontbreken van dubbele strafbaarheid in dit geval in de weg zou kunnen staan aan overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf en dus – gelet op artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW in samenhang met artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, WETS – aan de tenuitvoerlegging van die straf in Nederland, zou de nagestreefde maatschappelijke re-integratie van de opgeëiste persoon evenzeer kunnen doorkruisen.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit de door de raadsvrouw overgelegde stukken ten aanzien van wonen en werken in Nederland en de gezinssituatie volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische, familiale, en sociale banden met Nederland heeft, zodat de overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf zal bijdragen aan de maatschappelijke re-integratie van de opgeëiste persoon.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individuele schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 243 en 255 Wetboek van Strafrecht, en 2, 5, 6a en 7 OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court of Law in Swidnica, Polen.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde (geschorste) overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. M.C. Danel en A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 13 november 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (