ECLI:NL:RBAMS:2025:2935

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
13/025647-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees Aanhoudingsbevel

Op 8 april 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De officier van justitie had op 30 januari 2025 verzocht om de behandeling van het EAB, dat op 6 december 2024 door de District Court in Włocławek was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1975, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.H. Aalmoes. Tijdens de zitting op 25 maart 2025 werd de termijn voor de uitspraak met 30 dagen verlengd en werd de gevangenhouding bevolen met schorsing tot aan de uitspraak.

De rechtbank beoordeelde de grondslagen van het EAB en de strafbaarheid van de opgeëiste persoon. De officier van justitie stelde dat de overlevering werd verzocht voor een strafbaar feit dat onder meerdere kwalificaties viel, maar dat er voldoende duidelijkheid was over de maximumstraf van twaalf jaren. De rechtbank concludeerde dat het feit onder de lijst van bijlage 1 bij de Overleveringswet viel, te weten verkrachting, en dat de overlevering kon plaatsvinden zonder verder onderzoek naar de dubbele strafbaarheid.

De rechtbank behandelde ook de garantie van de opgeëiste persoon en de vraag of hij gelijkgesteld kon worden met een Nederlander. De IND had aangegeven dat er een reëel gevaar bestond dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht zou verliezen na overlevering. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon niet gelijkgesteld kon worden met een Nederlander, waardoor geen terugkeergarantie vereist was. Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren, waardoor de overlevering werd toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/025647-25
Datum uitspraak: 8 april 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 30 januari 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 december 2024 door
the District Court in Włocławek(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] .
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 25 maart 2025, in aanwezigheid van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een nationaal aanhoudingsbevel van
the Regional Court in Włocławekvan
10 juli 2023 (II Kp 346/23).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft betoogd dat onduidelijk is gebleven wat de maximum straf is voor elk van de in onderdeel e.3) van het EAB genoemde Poolse kwalificaties.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit onderdeel e.1) van het EAB blijkt dat overlevering wordt gevraagd voor één strafbaar feit, zoals beschreven in onderdeel e.2), dat kennelijk onder meerdere kwalificaties valt. Het EAB moet zo worden gelezen dat naar Pools recht sprake is van eendaadse samenloop van de in onderdeel e.3) genoemde strafbepalingen, zodat in dit geval kan worden volstaan met de vermelding van één strafmaximum. Blijkens onderdeel c.1) van het EAB geldt voor dit strafbare feit een strafmaximum van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren.
Het oordeel van de rechtbank
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:
verkrachting.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 7 maart 2025 volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld, namelijk een vrijheidsstraf met een maximum van twaalf jaren. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat voldoende duidelijk is dat de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht voor één enkel feit zijnde één gedraging. [4] Hoewel dit feit onder verschillende strafbepalingen genoemd in onderdeel e) van het EAB kan worden gebracht, blijkt uit de aanvullende informatie dat op dit feit een maximumstraf van twaalf jaren gevangenisstraf is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6 OLW van toepassing is. De Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) heeft per brief van 17 maart 2025 aangegeven dat verblijfsbeëindiging van de opgeëiste persoon in beginsel mogelijk is. De IND is daarmee in een inhoudelijke beoordeling getreden, zonder de Poolse strafzaak te kennen. De raadsvrouw is van mening dat aan de IND dient te worden verzocht het advies van 17 maart 2025 te heroverwegen. Bij die heroverweging dienen de volgende omstandigheden te worden betrokken. De opgeëiste persoon heeft langdurig economische, familiale en sociale banden met Nederland, nu hij hier al vanaf 2015 verblijft. Zijn echtgenote verblijft sinds 2018 in Nederland en in 2021 is hun dochter geboren. De opgeëiste persoon heeft het centrum van zijn gezinsleven en zijn belangen in Nederland gevestigd. Indien de zaak tot een veroordeling komt – wat volgens de opgeëiste persoon niet zal gebeuren – dan zal een overname van een straf bijdragen aan zijn maatschappelijke re-integratie. Daarnaast heeft de raadsvrouw bepleit dat, nu de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander, een terugkeergarantie van de uitvaardigende justitiële autoriteit vereist is. Deze is niet verstrekt en daarom moet de overlevering geweigerd worden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat artikel 6 OLW niet van toepassing is. In dit stadium is het te vroeg om – in het kader van een eventuele beëindiging van het verblijfsrecht – te oordelen over de door de raadsvrouw genoemde omstandigheden. Van belang is of de verwachting bestaat dat de opgeëiste persoon
nietzijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een eventueel na overlevering op te leggen straf. Uit het advies van de IND blijkt duidelijk dat de kans dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht zal verliezen reëel is. Gelet op dat advies voldoet de opgeëiste persoon op dit moment niet aan de voorwaarden voor gelijkstelling. Daarom is geen terugkeergarantie vereist.
Het oordeel van de rechtbank
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde
Uit een brief van 12 maart 2025 blijkt dat de opgeëiste persoon sinds 18 februari 2019 is geregistreerd als duurzaam verblijvend EU-burger. Daarmee komt de rechtbank tot de conclusie dat voldaan is aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander.
De tweede voorwaarde
Het antwoord op de vraag over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht op verblijf in Nederland verliest als gevolg van een na overlevering opgelegde straf of maatregel, beoordeelt de rechtbank aan de hand van informatie van de IND. Uit de brief van de IND van 17 maart 2025 volgt dat het strafrechtelijke feit waarvoor de overlevering wordt verzocht ertoe kan leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest.
De rechtbank stelt vast dat aan de tweede voorwaarde voor gelijkstelling op grond van artikel 6 OLW niet is voldaan. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, ziet de rechtbank geen aanleiding om de IND te verzoeken het hierboven genoemde advies te heroverwegen.
Het advies van de IND, waarop de overleveringsrechter zijn voorlopig oordeel baseert, draagt een voorlopig karakter. [5] Uit artikel 6, derde lid, OLW blijkt immers dat alleen vereist is dat de verwachting wordt uitgesproken dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht al dan niet verliest. De wetgever heeft daarmee aan de overleveringsrechter een beoordeling met een voorlopig karakter opgedragen. Daarbij is al rekening gehouden met de mogelijkheid dat de beoordeling door de IND over de vraag of de opgeëiste persoon daadwerkelijk zijn verblijfsrecht zal verliezen, kan afwijken van de beoordeling in voornoemd advies. Gelet op deze context moet de toetsing van het advies van de IND met een zekere mate van terughoudendheid plaatsvinden.
De rechtbank is, in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat zij kan uitgaan van het advies van de IND. Niet is gebleken dat dit advies op onjuiste gegevens is gebaseerd. Het advies is bovendien afdoende onderbouwd. Verder geeft het advies voldoende inzicht in de gedachtegang van de IND om als basis voor het voorlopig oordeel te kunnen dienen en om een toetsing van het advies door de overleveringsrechter mogelijk te maken. Een toetsing die - zoals hiervoor overwogen - met een zekere mate van terughoudendheid zal moeten plaatsvinden.
Nu de opgeëiste persoon ingevolge artikel 6 OLW niet kan worden gelijkgesteld met een Nederlander, is ook geen terugkeergarantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW vereist. Het verweer van de raadsvrouw slaagt niet.

6.Artikel 11 OLW

6.1
Recht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [7]
6.2
Detentieomstandigheden
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat geen gevolg dient te worden gegeven aan het EAB.
Uit het dossier blijkt dat de opgeëiste persoon na overlevering aan zal komen in Warschau, waar drie penitentiaire inrichtingen (P.I.) zijn. Meestal wordt een overgebrachte persoon gedetineerd in de P.I. Warschau-Słuzewiec. Dit is onvoldoende zeker, aldus de raadsvrouw. Over de detentieomstandigheden in Słuzewiec is geen informatie verstrekt.
Vervolgens zal de opgeëiste persoon worden overgebracht naar een P.I. in Włocławek. De opgeëiste persoon zal daar slechts 3 m2 aan persoonlijke celruimte hebben. Daarnaast is niet gegarandeerd dat de opgeëiste persoon voldoende tijd buiten zijn cel zal kunnen doorbrengen, omdat uit de aanvullende informatie blijkt dat het deelnemen aan activiteiten afhankelijk is van de
‘internal order ByeLaws’.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat de weigeringsgrond van artikel 11 OLW niet van toepassing is. Na overlevering zal de opgeëiste persoon slechts een paar dagen worden vastgehouden in de P.I. in Warschau- Słuzewiec. Gelet op de tijdelijke duur van de detentie in Warschau, hoeven de detentieomstandigheden in de P.I. aldaar niet te worden getoetst aan artikel 11 OLW. Volgens de officier van justitie zijn ook in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van deze rechtbank van 5 juni 2024 [8] geen vragen gesteld over de tijdelijke detentieplaats in Warschau.
Ten aanzien van de P.I. in Włocławek blijkt uit de aanvullende informatie dat minimaal 3 m2 aan persoonlijke celruimte is gegarandeerd, dat er voldoende activiteiten zijn waaraan de opgeëiste persoon kan deelnemen en dat de beslissing op eventuele verzoeken om bezoek te mogen ontvangen zonder vertraging zal worden genomen. In de aanvullende informatie van
13 maart 2025 is aangegeven dat de verschillende activiteiten gecombineerd kunnen worden. Dat betekent dat als de opgeëiste persoon besluit om aan activiteiten deel te nemen, hij minimaal twee uur per dag buiten de cel kan doorbrengen. Nu zijn deelname aan die activiteiten vrijwillig is, kan de uitvaardigende justitiële autoriteit niet op voorhand aangeven hoeveel uur per dag hij buiten de cel zal doorbrengen. De officier van justitie verwijst in dit kader naar uitspraken van deze rechtbank van 5 december 2024 [9] en 12 december 2024. [10]
Gelet hierop is het algemeen gevaar op schending van zijn grondrechten voor de opgeëiste persoon weggenomen.
Het oordeel van de rechtbank
Inleidende opmerkingen
De rechtbank heeft bij uitspraak van 5 juni 2024 geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen. [11] Het kernpunt hierbij is dat in het
remand regimeslechts 3 m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel is gegarandeerd voor de voorlopig gedetineerde, terwijl die veelal 23 uren op zijn cel doorbrengt. Verder is de onduidelijkheid over de termijn waarop de opgeëiste persoon contact met de buitenwereld kan bewerkstelligen een bijkomende verzwarende omstandigheid.
Deze vaststelling van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten voor gedetineerden die terecht komen in het
remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Om te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien de omstandigheden in het
remand regimewaar hij zal worden gedetineerd.
Uit de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte aanvullende informatie van 7 maart 2025 blijkt het volgende:
‘ [opgeëiste persoon] , directly after his surrender (airway transport) shall be staying in the penitentiary unit in Warsaw. There are three penitentiary units in Warsaw: (…). The persons transferred from another Member State of the European Union, in the execution of the European Arrest Warrant most often are detained in Detention Centre Warsaw – Słuzewiec.
In accordance with the Order No. 67/2024 of the Regional Director of Prison Services in Bydgoszcz of 26th November 2024 the detained on remand men, subjected to the disposal of the District Court in Włocławek and the District Prosecutors’ Office in Włocławek are detained at Prison in Włocławek. Thus, the requested person [opgeëiste persoon] shall be detained at prison in Wloclawek.’
In deze aanvullende informatie van 7 maart 2025 wordt door de uitvaardigende justitiële autoriteit met betrekking tot een aantal andere vragen verwezen naar een bijgevoegde brief van 4 maart 2025 van de
Deputy Director of Prisonin Włocławek. Daarin wordt de volgende informatie verstrekt:
(…) I kindly inform that at Prison in Włocławek:
a) In accordance with the contents of Art. 110 pr. 2 of the Excecutory Penal Code the residential area falling to one detainee is not less than 3 m2. The personal space falling to one detainee, assuming guarantying thereto at least 3 m2 depends on the area of the residential cells. As at the present moment, we have not received the disposition of setting up the area of residential cells falling to one detainee at the level of 4 m2.
b) Detained person had the possibility to participate in activities organized at prison in accordance with the internal order ByeLaws; and they are as follows:
8
am – 7.30 pm: cultural and educational activities carried out in recreation rooms (…)
7.2
am – 07.00 pm: school activities pursuant to school plans which refer to prisoners subjected to education
10
am – 5 pm: borrowing of books from library points situated in the residential wards
8
am – 3 pm: therapeutic activities (…) foreseen for prisoners detained at therapeutic ward and covered by therapeutic activities due to their addiction to psychoactive substances other than alcohol
6.25
am – 10 pm: own activities, implemented in the time free from work, education and other program activities, with the exclusion of the time for eating meals (…)
6.5
am – 10 pm: using of the radio and television equipment (…)
c) If the person deprived of freedom expresses the wish to participate in the above activities they may take part therein during the day, in hours established in the internal order of prison, different forms of activities may be combined in one day.’
Ten slotte heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit bij brief van 13 maart 2025 op vragen van 12 maart 2025 over de detentie-instelling Włocławek het volgende medegedeeld:
‘Replying to your letter of 12th March 2025, I kindly inform that to my previous answer I have attached the plans of possible activities that the detainees may take up during the day. At the same time, I would like to explain that the participation in the described activities, carried out outside the cell, is completely voluntary and depends on the will of the detainee. The activities described in the previous letter may be combined, so that the time spent outside the cell may amount to at least 2 hours a day (for instance one hour of walk, leaving the cell to have telephone conversation or see the visitors, and in case of taking up of education the time spent outside the cell equals the number of hours of studying, according to determined schedule).’
De rechtbank overweegt dat zij gelet op het arrest ML van het Hof van Justitie van de Europese Unie uitsluitend de detentieomstandigheden dient te onderzoeken in de penitentiaire inrichting(en) waar de opgeëiste persoon, volgens de informatie waarover zij beschikt, naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd, mede op tijdelijke of voorlopige basis. [12]
Uit de aanvullende informatie van 7 maart 2025 van de Poolse autoriteiten, waarin staat dat overgeleverde personen
most oftenworden geplaatst in de detentie-instelling in Warschau-Słuzewiec, leidt de rechtbank af dat de opgeëiste persoon hoogstwaarschijnlijk na zijn overlevering in het kader van zijn aankomst korte tijd in het
remand regimevan die detentie-instelling zal worden geplaatst alvorens hij naar de detentie-instelling in Włocławek zal worden overgeplaatst. Gelet hierop zal de rechtbank (ook) de detentieomstandigheden van de detentie-instelling van Warschau-Słuzewiec moeten onderzoeken.
De vraag die thans voorligt is of het reeds bij uitspraak van 5 juni 2024 aangenomen algemene gevaar op schending van artikel 4 Handvest is weggenomen door de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten.
De detentieomstandigheden in Warschau-Słuzewiec
De rechtbank is ambtshalve bekend dat overgeleverde personen in deze detentie-instelling de beschikking krijgen over 3 m2 persoonlijke ruimte exclusief sanitair. Daarnaast gaat de rechtbank er, gelet op het vastgestelde algemene gevaar inhoudende dat gedetineerden tot 23 uur per dag op cel verblijven, en de ambtshalve kennis van de rechtbank uit andere zaken, vanuit dat de opgeëiste persoon de mogelijkheid heeft om ten minste één uur per dag te wandelen buiten de cel in de detentie-instelling Warschau-Słuzewiec.
De rechtbank acht deze informatie voldoende om het eerder vastgestelde algemene gevaar weg te nemen. Hoewel de rechtbank in andere zaken heeft aangenomen dat een opgeëiste persoon minstens 2 uur per dag buiten de cel moet kunnen verblijven in het geval van persoonlijke ruimte in een meerpersoonscel tussen de 3 en 4 m2 exclusief sanitair, is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat de opgeëiste persoon mogelijk minder dan 2 uur (maar tenminste één uur) per dag buiten zijn cel kan verblijven in dit geval geen onmenselijke of vernederende behandeling oplevert. De rechtbank gaat er namelijk van uit dat het verblijf in deze instelling van zeer korte duur zal zijn omdat al bekend is naar welke detentie-instelling de opgeëiste persoon zal worden overgeplaatst. In die andere zaken ging het om de detentieomstandigheden in de detentie-instelling waarin de betrokkene, na een (zeer) kort verblijf in een andere detentie-instelling bij aankomst in Polen, volgens een concreet voornemen of hoogstwaarschijnlijk in voorlopige hechtenis zou worden gedetineerd. Anders dan in het onderhavige geval was in die andere zaken de duur van de voorlopige hechtenis en daarmee de periode gedurende welke de betrokkene maar een uur per dag buiten zijn cel kon verblijven in beginsel onbepaald.
De detentieomstandigheden in Włocławek
Ten aanzien van de detentieomstandigheden in de instelling in Włocławek komt de rechtbank tot hetzelfde oordeel. Ook in deze detentie-instelling is ten aanzien van de opgeëiste persoon gegarandeerd dat hij 3 m2 exclusief sanitair aan persoonlijke celruimte zal krijgen. Ook is in de aanvullende informatie van 13 maart 2025 gegarandeerd dat de opgeëiste persoon – als hij ervoor kiest mee te doen aan de verschillende hierboven genoemde activiteiten – ten minste twee uur per dag buiten zijn cel zal kunnen verblijven. Het algemene gevaar van schending van zijn grondrechten in het
remand regimeis daarom voor de opgeëiste persoon weggenomen.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat artikel 11 OLW niet aan de overlevering van de opgeëiste persoon in de weg staat.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Włocławek(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mr. A.R.P.J. Davids en mr. L. Baroud, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Ç.H. Dede, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 8 april 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Anders dan in ECLI:NL:RBAMS:2024:6439, waarin overlevering werd verzocht voor meerdere feiten.
5.Zie o.a. rb. Amsterdam, 3 september 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:4327), 13 mei 2022 (ECLI:NL:RBAMS:2022:3043) en 19 maart 2025 (ECLI:NL:RBAMS:2025:1814).
6.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
7.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (
8.Rb. Amsterdam 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3257.
9.Rb. Amsterdam 5 december 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:7624.
10.Rb. Amsterdam 12 december 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:8485.
11.Rb. Amsterdam 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3311.
12.HvJEU 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589).