In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 maart 2025 uitspraak gedaan over een Duits overleveringsverzoek met betrekking tot de opgeëiste persoon, geboren in Brazilië in 1995. Het verzoek betreft de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf van zeven jaren en zes maanden, opgelegd door het Landgericht Aschaffenburg. De rechtbank heeft de behandeling van het Europees aanhoudingsbevel (EAB) op 5 maart 2025 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. A.N. Slijters. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen.
De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging, die aanvoerde dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een diepgaander onderzoek had moeten verrichten naar de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon, verworpen. De IND had in een advies aangegeven dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht in Nederland zou kunnen verliezen als gevolg van de opgelegde straf. De rechtbank oordeelde dat het advies van de IND voldoende onderbouwd was en dat de opgeëiste persoon niet voldeed aan de vereisten om gelijkgesteld te worden met een Nederlander, zoals neergelegd in artikel 6a van de Overleveringswet (OLW).
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering en dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon aan Duitsland toegestaan, waarbij zij opmerkte dat er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak.