ECLI:NL:RBAMS:2024:8485

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
13/073732-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen in verband met detentieomstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 december 2024 uitspraak gedaan over de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in Polen beoordeeld, waarbij zij zich baseerde op informatie van de Poolse autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in 1980 in Polen, werd bijgestaan door zijn raadsman mr. J. van Beest en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een reëel gevaar bestaat voor schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon indien hij in Polen wordt gedetineerd. Dit werd onderbouwd door eerdere uitspraken van de rechtbank waarin werd geconcludeerd dat de detentieomstandigheden in Polen niet voldoen aan de Europese normen. Echter, na het verkrijgen van aanvullende garanties van de Poolse autoriteiten, oordeelde de rechtbank dat de detentiegarantie voldoende was om het gevaar van schending van de grondrechten weg te nemen. De rechtbank heeft de overlevering uiteindelijk toegestaan, omdat er geen weigeringsgronden waren en het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW). De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/073732-24
Datum uitspraak: 12 december 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 6 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 18 januari 2024 door
the Circuit Court of Law in Świdnica, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit), en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1980,
verblijvend op het adres:
[verblijfadres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 25 april 2024
De eerste behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 25 april 2024, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is op die zitting verschenen en werd bijgestaan door zijn raadsman mr. J. van Beest, advocaat in
Den Haag, en door een tolk in de Poolse taal.
Het onderzoek is op de zitting van 25 april 2024 voor onbepaalde tijd geschorst om onderzoek te doen naar een mogelijk reëel gevaar van schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon zoals bedoeld in artikel 11, eerste lid, OLW. De rechtbank heeft verzocht om op dit punt aanvullende vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit in Polen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering op 25 april 2024 met 30 dagen verlengd [2] en de beslistermijn vervolgens nogmaals verlengd met dertig dagen op grond van artikel 22, vijfde lid (oud), OLW. Ook heeft de rechtbank de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen onder schorsing met ingang van 26 april 2024 en vervolgens met 30 dagen verlengd op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Zitting 12 juni 2024
De behandeling is voortgezet op de zitting van 12 juni 2024. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en wederom bijgestaan door zijn raadsman, mr. J. van Beest, en door een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn waarbinnen de rechtbank uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid (oud), OLW verlengd met dertig dagen, onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) gevangenhouding (artikel 27, derde lid, OLW).
Tussenuitspraak van 26 juni 2024 [3]
Bij tussenuitspraak van 26 juni 2024 is op meerdere punten geoordeeld over het EAB en onder meer geconcludeerd dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen. Het onderzoek is heropend en geschorst om (onder andere) via de officier van justitie nadere vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten over de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering opnieuw met dertig dagen verlengd (artikel 22, vijfde lid (oud), OLW), onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) gevangenhouding (artikel 27, derde lid, OLW).
Raadkamers van 23 augustus 2024 en 20 september 2024
Op de raadkamerzittingen van 23 augustus 2024 en 20 september 2024 is – onder meer in afwachting van nadere informatie uit Polen omtrent de detentieomstandigheden – de beslistermijn telkens verlengd met dertig dagen op grond van artikel 22, vijfde lid (oud), OLW, onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) gevangenhouding (artikel 27, derde lid, OLW).
Zitting van 8 oktober 2024
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 8 oktober 2024, in aanwezigheid
van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan
door zijn raadsman mr. J. van Beest en door een tolk in de Poolse taal.
Tussenuitspraak 22 oktober 2024 [4]
Bij tussenuitspraak van 22 oktober 2024 heeft de rechtbank geoordeeld dat er voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar van schending van zijn grondrechten in het
remand regimein Polen bestaat als de overlevering zou worden toegestaan. Gelet op de mogelijkheid dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar van schending van de grondrechten alsnog kan worden uitgesloten, heeft de rechtbank de beslissing over de overlevering aangehouden op grond van artikel 11, tweede lid, OLW en een redelijke termijn gesteld van dertig dagen (artikel 11, vierde lid, OLW). Het onderzoek is heropend en geschorst om te bezien of eventuele antwoorden op reeds door de officier van justitie aan de Poolse autoriteiten gestelde vragen een dergelijke wijziging van omstandigheden opleveren. De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met zestig dagen verlengd (artikel 22, vierde lid, sub c, OLW), onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) gevangenhouding (artikel 27, derde lid, OLW).
Zitting 28 november 2024
De behandeling is, met toestemming van partijen in gewijzigde samenstelling, voortgezet op de zitting van 28 november 2024. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en wederom bijgestaan door zijn raadsman, mr. J. van Beest, en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon (opnieuw) verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraken

Tussenuitspraak 26 juni 2024
Bij tussenuitspraak van 26 juni 2024 heeft de rechtbank geoordeeld over de grondslag en
inhoud van het EAB (onder 3.), de strafbaarheid van de feiten (onder 4.) en over artikel 11 OLW in combinatie met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU (onder 6.). Deze overwegingen dienen als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Tussenuitspraak 22 oktober 2024
Bij tussenuitspraak van 22 oktober 2024 heeft de rechtbank geoordeeld dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander en geoordeeld over de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW (onder 4). Deze overwegingen dienen eveneens als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

Inleiding
De rechtbank verwijst in dit kader allereerst naar haar overwegingen over de detentieomstandigheden in de tussenuitspraken van 26 juni 2024 en 22 oktober 2024. Ook deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De rechtbank heeft eerder geoordeeld [5] dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van
schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen
terechtkomen. Het kernpunt is dat in het
remand regimeslechts 3 m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) is gegarandeerd voor de voorlopig gedetineerde, terwijl die veelal 23 uren op zijn cel doorbrengt. Verder is de onduidelijkheid over de termijn waarop de opgeëiste persoon contact met de buitenwereld kan bewerkstelligen een bijkomende verzwarende omstandigheid.
De rechtbank heeft dan ook in de tussenuitspraak van 26 juni 2024 vastgesteld dat voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat als de overlevering zou worden toegestaan, omdat hij dan in het
remand regimeterecht zou komen. Het individuele gevaar voor de opgeëiste persoon was bij de tussenuitspraak van 22 oktober 2024 nog niet weggenomen, maar omdat er een mogelijkheid bestond dat bij wijziging van de omstandigheden het reële individuele gevaar alsnog kan worden uitgesloten, heeft de rechtbank een redelijke termijn van dertig dagen bepaald.
De Poolse autoriteiten hebben bij e-mail van 25 oktober 2024 de eerder door de officier van justitie gestelde vragen als volgt beantwoord:
“(…) After being surrendered to Poland, the suspect will most likely be retained in theRemand Prison in Klodzko, Poland,as the pre-trial proceedings in the case against him are conducted by Prokuratura Rejonowa w Klodzku [District Prosecutor 's Office in Klodzko, Poland].
A detainee will have available for his personal usenot less than 3 square metersin a collective prison cell in accordance with Article 110 §2 of the Executive Penal Code Act of 6 June 1997 which provides: 'Surface area of a residential prison cell per each convict shall be not less than 3 square meters'. The residential prison cell surface area does not include a window recess and a heater recess and the surface outside the internal grill and the sanitary area. (…)”
Vervolgens heeft de officier van justitie bij e-mail van 31 oktober 2024 nadere vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit gesteld over de detentieomstandigheden voor de opgeëiste persoon in het
remand regimein Polen. Deze vragen zijn bij e-mail van 18 november 2024 door
the Circuit Prosecutor Office in Świdnicabeantwoord. Hieronder citeert de rechtbank de vraag en het antwoord, voor zover van belang voor de beoordeling:
“D. If Mr [opgeëiste persoon] chooses to participates in all activities offered to him in the remand prison in Klodzko, how many hours per day would he at least spend outside his cell?
If Mr [opgeëiste persoon] chooses to participate in all activities offered to him in the remand prison in Klodzko, he would spend 1 hour outside his cell. Apart from that, Mr [opgeëiste persoon] would be entitled to an hour-long walk once every day. (…)”
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB, omdat overlevering van de opgeëiste persoon tot een schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) zal leiden. Uit de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten blijkt dat de opgeëiste persoon in
the Remand Prison in Klodzkoeen uur per dag mag wandelen. Ook staat er dat hij daarnaast nog een uur buiten de cel mag verblijven, maar uit het antwoord blijkt niet dat dit een uur
per dagis. Als de opgeëiste persoon op basis van de antwoorden al tot twee uur per dag buiten zijn cel kan verblijven, is dat te weinig om een schending van zijn grondrechten uit te sluiten. Verder blijkt uit de antwoorden dat de opgeëiste persoon voor contact met de buitenwereld toestemming dient te krijgen.
Standpunt van de officier van justitie
De verstrekte detentiegarantie van de Poolse autoriteiten voldoet om het gevaar van schending van grondrechten voor de opgeëiste persoon als gedetineerde in het
remand regimeweg te nemen. De opgeëiste persoon kan immers ten minste twee uur per dag buiten zijn cel verblijven. De overige omstandigheden zijn niet dermate verzwarend dat voor de opgeëiste persoon een gevaar van schending van zijn grondrechten als gedetineerde in het
remand regimekan worden aangenomen.
Oordeel van de rechtbank
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in de verstrekte detentiegarantie.
De rechtbank is van oordeel dat deze detentiegarantie voldoet om het gevaar van schending van grondrechten voor de opgeëiste persoon weg te nemen. Er is immers door de Poolse autoriteiten gegarandeerd dat de opgeëiste persoon in
the Remand Prison in Klodzkoin een meerpersoonscel persoonlijke ruimte tussen de 3 en 4 m2 (exclusief sanitair) zal krijgen. Verder volgt uit het antwoord van de Poolse autoriteiten van 18 november 2024, gelezen in samenhang met de daaraan voorafgegane vraagstelling, dat de opgeëiste persoon gegarandeerd één uur per dag mag wandelen en daarnaast nog één uur per dag buiten zijn cel mag verblijven. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een afdoende garantie en is daarmee voor de opgeëiste persoon het risico van schending van zijn grondrechten weggenomen. De rechtbank stelt vast dat zij verder niet over informatie beschikt waaruit blijkt dat sprake is van andere slechte materiële detentieomstandigheden.
De detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon in Polen na overlevering staan dus niet in de weg aan het toestaan van de overlevering.

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

6.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 300, 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court of Law in Świdnica, Polen, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. A.A.B. Fransen en D.F.A. Reuvekamp, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 12 december 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet (OLW).
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
5.Rechtbank Amsterdam, 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3311.