ECLI:NL:RBAMS:2025:2232

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
13/405186-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake drugsbezit, witwassen, beschadiging en heling

Op 4 april 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder drugsbezit, witwassen, beschadiging van eigendom en heling. De verdachte, geboren in 1991, werd op 21 december 2024 aangehouden na een incident bij een uitgaansgelegenheid in Amsterdam. Tijdens de aanhouding trof de politie een aanzienlijke hoeveelheid contant geld en verdovende middelen aan. De rechtbank oordeelde dat het bewijs rechtmatig was verkregen en dat er geen sprake was van onrechtmatig verkregen bewijs. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, MDMA, hasjiesj en hennep, alsook van het witwassen van geldbedragen die uit misdrijf afkomstig waren. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan alle ten laste gelegde feiten en legde een gevangenisstraf van 20 maanden op, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werden de in beslag genomen geldbedragen en verdovende middelen verbeurd verklaard en onttrokken aan het verkeer. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact van drugshandel op de maatschappij.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
Parketnummer: 13/405186-24
Datum uitspraak: 4 april 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1991 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Persoonsgegevens op het adres [adres 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 maart 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.L Vermeulen en van wat de (gemachtigde) raadsman van de verdachte mr. R.M.F.R. Ketwaru, advocaat te Amsterdam, naar voren heeft gebracht. De verdachte was niet op de zitting aanwezig.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is – samengevat – ten laste gelegd dat hij zich op 21 december 2024 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het
medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 88,8 gram cocaïne, 349 tabletten 2C-B en een hoeveelheid (497 tabletten en/of 26,0 gram) MDMA;
medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben van 41.010 gram hasjiesj en 94 gram hennep;
medeplegen van witwassen van ongeveer 71.040,- euro en 733,- euro;
beschadigen of vernielen van een geluidswand van [bedrijf] ;
helen van een politievest;
voorhanden hebben van airsoftapparaat dat een sprekende gelijkenis vertoont met een pistool.
De tenlastelegging staat in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle zes ten laste gelegde feiten en gevorderd dat de verdachte van het onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde medeplegen en van de tabletten 2C-B wordt vrijgesproken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van de feiten 1, 2, 3, 5 en 6 moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Er is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De politie heeft niet alleen onrechtmatig in de auto gekeken, maar heeft ook de woning van de verdachte onrechtmatig doorzocht. Nadat de identiteit van de verdachte voldoende was vastgesteld, was er geen noodzaak meer om in de auto te gaan kijken naar een ID-document. Er waren ook geen objectieve feiten en omstandigheden die redelijkerwijs het vermoeden opleverden dat de verdachte zich met de handel in drugs bezighield en er was dus ook geen reden om de auto te doorzoeken. De politie heeft door het onrechtmatig handelen inbreuk gemaakt op het in artikel 8 EVRM gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte doordat hij de doorzoeking van zijn auto en woning heeft moeten dulden. Aangezien er een direct verband bestaat tussen het onherstelbaar vormverzuim en een schending van een belangrijk strafvorderlijk voorschrift, moet het verkregen bewijsmateriaal – hetgeen in de auto en de woning is aangetroffen – van het bewijs worden uitgesloten.
De raadsman heeft ten aanzien van het witwassen ook aangevoerd dat het aangetroffen grote contante geldbedrag afkomstig was van de zus van de verdachte die dat had opgenomen en bij de verdachte in bewaring heeft gegeven. Tot slot heeft hij zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat het politievest van diefstal of een ander misdrijf afkomstig is.
Het oordeel van de rechtbank
Onrechtmatig verkregen bewijs?
De rechtbank is van oordeel dat de politie rechtmatig heeft gehandeld en geen sprake is van enig vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. Zij stelt op grond van het dossier (in het bijzonder het proces-verbaal van bevindingen op pagina 1 en 2 en 5 tot en met 9) het volgende vast. De politie is op 21 december 2024 naar [uitgaansgelegenheid] gegaan waar een hek/geluidswand zou zijn vernield door iemand die geen kaartje had en wel probeerde binnen te komen bij [uitgaansgelegenheid] . Toen de politieagenten ter plaatse kwamen, troffen zij de verdachte en drie beveiligers aan. Nadat een van de agenten vroeg wat er aan de hand was en om wie het zou gaan, liet de verdachte weten dat het om hem ging. De beveiligers deelden mee dat de verdachte degene was die zojuist een hekwerk had vernield en dat er een aangifte zou volgen. Een van de agenten vroeg de verdachte om zijn identiteitsbewijs ter inzage af te geven. De verdachte verklaarde dat hij dit niet bij zich had en dat hij niets bij zich had waar zijn naam op stond. Hij is vervolgens aangehouden ter zake van vernieling.
Daarna heeft er een ID-fouillering bij hem plaatsgevonden. De politie trof in de kleding van de verdachte geen identiteitsbewijs aan, maar wel een grote stapel bankbiljetten. De verdachte verklaarde desgevraagd dat het ongeveer 700 à 800 euro was. Een van de agenten vroeg de verdachte om zijn persoonsgegevens en adres. De verdachte gaf op te zijn genaamd: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1991, adres [adres 1] . De agent herkende de verdachte niet direct van zijn foto (uit 2011) in het herkenningsdienstsysteem van de politie. De agent zag in de beschikbare politiesystemen dat er een aandachtsvestiging van 29 februari 2024 was dat [verdachte] betrokken zou zijn bij de handel in drugs.
De agenten kregen van de beveiligers de jas van de verdachte overhandigd. Zij vonden in deze jas een sleutel van een Peugeot. De verdachte verklaarde dat dit de auto van zijn zus was en dat deze geparkeerd stond bij haar woning in [adres 2] . De agenten zijn deze straat ingereden om uit te sluiten dat de identiteitskaart in de auto lag. Toen zij de auto daar niet zagen staan, verklaarde de verdachte dat hij de auto aan een vriend had uitgeleend. De agenten deelden de verdachte mee dat zij later nog wel naar het voertuig zouden gaan zoeken en hem eerst naar het cellencomplex zouden overbrengen. De verdachte verklaarde vervolgens dat hij het raar vond dat zij zijn auto zochten. De agenten hebben hierop meegedeeld dat zij goede redenen hadden om in zijn auto te zoeken en dat zij daarnaast vanwege het aangetroffen contante geldbedrag en enkele andere feiten en omstandigheden, zoals de locatie van het incident en eerdere politieregistraties, het vermoeden hadden dat de verdachte zich wellicht met de handel in verdovende middelen bezighield. De verdachte verklaarde hierop dat hij dit raar vond. Hij vertelde dat het voertuig geparkeerd stond aan [adres 3] , nabij de plaats van zijn aanhouding.
De agenten troffen het voertuig daar aan en zijn vervolgens het voertuig ingegaan waar zij geen identiteitsbewijs aantroffen. Zij troffen op de achterbank wel een papieren tas met daarin vijf ronde plastic containers met daarin grote henneptoppen. Elke container had een andere opdruk, namelijk de opdrukken EK, GS, IC, AM en TC. Ook vonden zij stickervellen met 87 stickers met de opdruk ‘ [naam] ’. De verdachte verklaarde dat de stickers een projectje van hem waren en dat hij ’s avonds blowde en dan die stickers maakte. De agenten hadden sterk de indruk dat de stickers werden gebruikt om op de plastic containers te plakken voor de verkoop en herkenbaarheid van het product. Zij zagen dat er veel meer stickers aanwezig waren dan het aantal aanwezige containers met henneptoppen. Zij kregen hierbij sterk de indruk dat op het woonadres van de verdachte, [adres 1] , meer verdovende middelen aanwezig konden zijn. Een van de agenten nam telefonisch contact op met officier van justitie en legde de casus voor en sprak zijn wens uit om de woning van de verdachte te doorzoeken. De officier van justitie heeft contact opgenomen met de rechter commissaris die vervolgens toestemming gaf voor de doorzoeking.
De rechtbank is van oordeel dat de politie op grond van artikel 55b, eerste lid Sv bevoegd was de aangehouden verdachte aan zijn kleding te onderzoeken om zijn identiteit vast te stellen. Onder de gegeven omstandigheden mocht de politie ook in de auto van de verdachte kijken om na te gaan of daar een identiteitsbewijs van de verdachte lag aangezien dit noodzakelijk was voor de vaststelling van zijn identiteit. [1]
De rechtbank is voorts van oordeel dat de politie aan de vastgestelde feiten en omstandigheden (het aantreffen van een groot geldbedrag, de aandachtsvestiging dat de verdachte mogelijk betrokken was bij de handel in drugs, het feit dat verdachte geen kaartje had, maar koste wat kost probeerde [uitgaansgelegenheid] binnen te komen en de wisselende verklaring van de verdachte over zijn auto), in onderling verband gezien, het gerechtvaardigd vermoeden kon ontlenen dat de verdachte zich schuldig maakte aan overtreding van de Opiumwet en de auto daarom mocht doorzoeken op grond van artikel 96b Sv. De rechter-commissaris heeft vervolgens terecht toestemming gegeven de woning van de verdachte te doorzoeken.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat ook als ervan wordt uitgegaan dat sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv en hierdoor het in artikel 8 EVRM gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zou zijn geschonden dit niet zonder meer een inbreuk oplevert op de in artikel 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces. [2] Aan een niet gerechtvaardigde inbreuk op het door artikel 8 lid 1 EVRM gewaarborgde recht behoeven in de strafprocedure tegen de verdachte geen rechtsgevolgen te worden verbonden, mits zijn recht op een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM wordt gewaarborgd. [3] Het verweer dat alleen strekt tot bewijsuitsluiting had dus slechts kunnen worden verworpen. [4]
De rechtbank heeft uit de inhoud van de bewijsmiddelen die in bijlage II staan de overtuiging gekregen dat de verdachte de onder 1 tot en met 6 en laste gelegde feiten heeft begaan. Ten aanzien van het onder opzettelijk aanwezig hebben verdovende middelen (feit 1 en 2), het witwassen (feit 3) en het helen van het politievest (feit 5) overweegt zij in het bijzonder het volgende.
Opzettelijk aanwezig hebben verdovende middelen
Uit de bewijsmiddelen volgt dat in de woning van de verdachte op het adres [adres 1] verschillende soorten harddrugs zijn aangetroffen. Onderzoek door het NFI heeft uitgewezen dat het om cocaïne en MDMA gaat. De politie heeft geconstateerd dat er hasjiesj en hennep in de auto en woning van de verdachte lagen. De verdachte is de enige die op dat adres staat ingeschreven. De politie heeft op verschillende plekken in de woning post op naam van de verdachte aangetroffen. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de verdachte de bij hem thuis en in zijn auto aangetroffen verdovende middelen opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Dat de aangetroffen tabletten 2C-B zouden bevatten, is niet komen vast te staan, zodat van dat onderdeel van feit 1 moet worden vrijgesproken.
Witwassen
Zoals eerder vermeld, heeft de raadsman aangevoerd dat het grote geldbedrag dat is aangetroffen in de woning van een van de zussen van de verdachte is die kort voor de zitting tegen de raadsman heeft gezegd contant geld te hebben opgenomen van haar rekening (en ter onderbouwing waarvan een screenshot van haar bankrekening en een screenshot van bankafschrijvingen zijn overgelegd) en dat geld bij de verdachte in bewaring heeft gegeven.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a/b van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’, kan, als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden heeft aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Als de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Als zo’n verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen. [5]
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
In de woning van de verdachte is op 21 december 2024 ruim 71.000 euro in contanten aangetroffen. Hij had die dag ruim 700 euro op zak. Een dergelijk groot bedrag contant in huis hebben, roept al vragen op. De verdachte heeft geen inkomen dat een dergelijk bedrag kan verklaren. In de woning van de verdachte en in zijn auto zijn die dag bovendien grote hoeveelheden verdovende middelen aangetroffen.
Op grond daarvan acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat de geldbedragen in de tenlastelegging uit enig misdrijf afkomstig zijn, wat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het geld niet van misdrijf afkomstig is.
De verdachte heeft van het Openbaar Ministerie een witwasbrief ontvangen en hij is in de gelegenheid gesteld een verklaring te geven over de herkomst van het geld. Hij noch zijn raadsman heeft (inhoudelijk) op de brief gereageerd. Aangezien de verdachte geen verklaring heeft gegeven, is er geen andere conclusie mogelijk dan dat de ten laste gelegde geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn. De door de raadsman ter zitting doorgestuurde screenshots van de rekening van een van de zussen van de verdachte met de opmerking dat zij kort voor de zitting tegen hem heeft gezegd dat het geld van haar is en dat zij dat bij de verdachte in bewaring had gegeven, geldt niet als zo’n verklaring van de verdachte. Bovendien blijkt uit die screenshots niet dat de opnames zijn gedaan van de bankrekening van de zus en is niet duidelijk geworden waarom dat geld dan van de bankrekening van de zus moest worden gehaald om bij verdachte contant thuis in bewaring te worden gegeven.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen die in de tenlastelegging worden genoemd onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Opzetheling politievest
De raadsman heeft, zoals reeds vermeld, (subsidiair) verzocht de verdachte vrij te spreken van heling van het politievest. Hij heeft aangevoerd dat er geen objectieve feiten en omstandigheden zijn dat het vest van diefstal of enig ander misdrijf afkomstig is en dat de herkomst van het vest niet is vastgesteld en evenmin dat het vest echt is.
De rechtbank stelt vast dat in de woning van de verdachte naast de verdovende middelen, het contante geld, een airsoftwapen en lachgas ook een, zoals door de politie beschreven, kogelwerend vest is aangetroffen, dat wordt gebruikt bij incidenten en meldingen waarbij mogelijk vuurwapens zijn gebruikt of gebruikt kunnen worden. In het dossier staat dat onder meer noodhulpvoertuigen van de politie met deze kogelwerende vesten zijn uitgerust. Op foto’s van het vest (pagina 94 tot en met 96 van het dossier) is te zien dat op het vest ‘Politie’ staat met in de ‘o’ het politielogo (een wetboek, een bolletje (granaat) en een vlam) en dat in de binnenkant van het vest een etiket zit waarop staat ‘Politie Nederland’ met een nummer. De rechten op het politielogo zijn wettelijk beschermd. [6] De politie mag dus als enige het logo gebruiken en alleen politiemensen mogen een politievest (met politielogo) dragen. Het politievest is en blijft eigendom van de politie.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het politielogo op het vest en de omschrijving van het vest, vastgesteld kan worden dat het een origineel politievest is en dat dit dus eigendom van de politie is. Als een dergelijk vest wordt aangetroffen bij een particulier die niet bij de politie werkt dan kan onder de gegeven omstandigheden ervan worden uitgegaan dat die particulier dat vest niet eerlijk heeft verkregen. De verdachte heeft geen uitleg gegeven hoe hij aan het vest is gekomen terwijl een verklaring hier wel op zijn plaats zou zijn en dat, gelet op de omstandigheden, ook van de verdachte mocht worden verlangd. De conclusie is dat toen de verdachte het politievest verkreeg, hij moet hebben geweten dat het van misdrijf afkomstig was, althans dat hij de aanmerkelijke kans dat het vest door misdrijf was verkregen, bewust heeft aanvaard en zich dus opzettelijk schuldig gemaakt heeft aan heling van het politievest.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank verklaart op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage II staan, bewezen dat de verdachte de onder 1 tot en met 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan met dien verstande dat
1. hij op 21 december 2024 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad
  • ongeveer 88,54 gram van een materiaal bevattende cocaïne, en
  • een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. hij op 21 december 2024 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 41.010 gram hasj en 94 gram hennep, zijnde hasjiesj, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3. hij op 21 december 2024 te Amsterdam geldbedragen, te weten ongeveer 71.040,- euro en 733,- euro, voorhanden gehad heeft, terwijl hij, verdachte, wist dat die geldbedragen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf;
4. hij op 21 december 2024 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een geluidswand die geheel of ten dele aan [uitgaansgelegenheid] toebehoorde, heeft beschadigd;
5. hij op 21 december 2024 te Amsterdam een politievest voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
6. hij op 21 december 2024, te Amsterdam, een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een voor be- en afdreiging geschikt airsoftapparaat, in de vorm van een druk- en veerpistool en dat een sprekende gelijkenis vertoont met een pistool van het merk Colt, model M1991 A1, voorhanden heeft gehad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig maanden met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft onder verwijzing naar uitspraken van de rechtbank Amsterdam, Midden-Nederland en Noord-Holland [7] opgemerkt dat – als de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van een of meer feiten – ook kan worden volstaan met een taakstraf en een geldboete.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van voor verdere verspreiding geschikte hoeveelheden hard- en softdrugs. De handel in en het gebruik van harddrugs leidt tot veel problemen in de maatschappij. De handel gaat vaak gepaard met vormen van zware en georganiseerde criminaliteit, zoals geweldsfeiten en het witwassen van geld dat met de handel wordt verdiend, zoals ook in dit geval. De verdachte heeft door zijn handelen hieraan bijgedragen. Hij heeft kennelijk geen boodschap gehad aan al deze gevolgen, maar is er alleen op uit geweest om er zelf financieel beter van te worden.
De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het witwassen van ruim € 70.000,-. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Geld dat wordt verdiend door het plegen van strafbare feiten maakt onderdeel uit van het zwartgeldcircuit en heeft een ontwrichtende werking op de samenleving. Bovendien faciliteert het witwassen vaak ander strafbaar handelen. Het plegen van criminele activiteiten wordt daardoor in stand gehouden en indirect ook bevorderd.
De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan vernieling van een geluidswand en zo [uitgaansgelegenheid] gedupeerd, heling van een politievest en het voorhanden hebben van een airsoftapparaat dat sprekend op een vuurwapen lijkt. Het betreffen stuk voor stuk ernstige feiten die erop wijzen dat de verdachte het niet zo nauw neemt met de wet.
Bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen wat doorgaans wordt opgelegd voor het begaan van soortgelijke delicten, en in het bijzonder aansluiting gezocht bij de hoogte van het bewezen verklaarde witwasbedrag en de hoeveelheden verdovende middelen. Gelet hierop en gezien de door de rechtbanken en gerechtshoven gehanteerde oriëntatiepunten acht de rechtbank, gezien de ernst van de feiten, alleen oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige tijd gerechtvaardigd.
Over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is niet veel bekend. Hoewel de verdachte tijdens de raadkamer heeft gezegd dat hij met de reclassering in gesprek wilde, heeft hij dat niet gedaan. In plaats daarvan is verdachte niet teruggekeerd naar het Huis van Bewaring nadat hij voor een dag is geschorst uit zijn voorarrest om bij het huwelijk van een van zijn zussen aanwezig te zijn. De rechtbank leidt daaruit af dat hij – in ieder geval op dit moment – niet van plan is zijn leven te beteren. Daarom heeft de rechtbank bij het bepalen van de straf het punitieve karakter daarvan zwaar laten meewegen.
De rechtbank is alles afwegend van oordeel dat de straf die de officier van justitie heeft gevorderd (20 maanden gevangenisstraf) passend en geboden is.

8.Beslag

De officier van justitie heeft een beslaglijst aan het dossier toegevoegd waarop 21 voorwerpen staan vermeld. Het betreft de geldbedragen, (verdovende) middelen en het politievest die onder de verdachte in beslag genomen zijn.
De rechtbank voegt aan deze lijst de nummers 22 tot en met 27 toe. Het betreft de harddrugs die bij de verdachte in beslag genomen zijn en die de politie heeft aangeboden aan de Forensische Opsporing (zie het proces-verbaal van bevindingen, pagina 64 en 65 van het dossier) en het airsoftapparaat.
Omschrijving
PL1300-2024303736
1.
€ 90,-
6597319
2.
€ 733,-
6597325
3.
€ 71.040,-
6597312
4.
hennep
6597141
5.
hennep
6597154
6.
hennep
6597146
7.
ziplock bag met 2 gram wit poeder
6597392
8.
66 gram ‘poeder’
6597350
9.
hasjiesj
6597254
10.
hasjiesj
6597383
11.
hasjiesj
6597278
12.
6 ponypacks (16 gram) in een sealpack
6597355
13.
50 gripszakjes met 250 grijze pillen (138 gram)
6597374
14.
hasjiesj
6597300
15.
hasjiesj
6597322
16.
hennep
6597152
17.
hennep
6597156
18.
hasjiesj
6597272
19.
hasjiesj
6597285
20.
hasjiesj
6597299
21.
tactisch vest
6597404
22.
92 gram, ‘deel blok’
659[7]329
23.
72 gripzakjes 349 pillen neon geel (76 gram) (2C-B)
6597353
24.
32 gripzakjes (49 gram)
6597379
25.
496 rode pillen logo Netflix (252 gram)
6597382
26.
42 wikkels opdruk 3MMC (70 gram)
6597394
27.
airsoftapparaat
6597569
De officier van justitie heeft gevorderd dat de drie geldbedragen worden verbeurd verklaard, de (verdovende) middelen worden onttrokken aan het verkeer en dat het vest aan de politie wordt teruggegeven.
De raadsman heeft verzocht de geldbedragen aan de verdachte terug te geven en over de andere in beslag genomen voorwerpen geen opmerkingen gemaakt.
Verbeurdverklaring geldbedragen
De onder 1 tot en met 3 genoemde geldbedragen behoren aan de verdachte toe. Het betreft het geld dat de verdachte bij zich had en dat bij hem thuis is gevonden. Aangezien met betrekking tot die bedragen het onder 3 bewezenverklaarde (witwassen) is begaan, worden deze geldbedragen verbeurdverklaard.
Onttrekking aan het verkeer (verdovende) middelen
Aangezien met betrekking de verdovende middelen (nummers 4, 5, 6, 9, 10, 11 en 14 tot en met 20) het onder 2 bewezenverklaarde (aanwezig hebben van hasjiesj en hennep) is begaan, deze middelen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, en gelet op het bepaalde in artikel 13a van de Opiumwet, worden zij onttrokken aan het verkeer.
Aangezien met betrekking de verdovende middelen (nummers 22, 24 en 25) het onder 1 bewezenverklaarde (aanwezig hebben van cocaïne en MDMA) is begaan, zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, en gelet op het bepaalde in artikel 13a van de Opiumwet, worden deze middelen onttrokken aan het verkeer.
De (verdovende) middelen die op lijst met in beslag genomen voorwerpen staan onder de nummers 7, 8, 12, 13, 23 en 26 en die aan verdachte toebehoren, worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien deze middelen zijn aangetroffen in het onderzoek naar de door de verdachte begane misdrijven waaronder het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, terwijl deze middelen kunnen dienen tot het begaan van een soortgelijk misdrijf en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Onttrekking aan het verkeer airsoftapparaat
Aangezien met betrekking tot het airsoftapparaat het onder 6 bewezenverklaarde is begaan, het apparaat van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.
Teruggave politievest
Het onder 21 genoemde tactisch vest is van de politie en zal daarom aan haar worden teruggegeven.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen
  • 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 57, 350, 416 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht;
  • 2, 3, 10, 11 en 13a van de Opiumwet;
  • 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 tot en met 6 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert respectievelijk op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
witwassen;
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
opzetheling;
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart de verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van
20 (twintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
1. € 90,-;
2. € 733,-;
3. € 71.040,-.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
4. hennep;
5. hennep;
6. hennep;
7. ziplock bag met 2 gram wit poeder;
8. 66 gram ‘poeder’;
9. hasjiesj;
10. hasjiesj;
11. hasjiesj;
12. 6 ponypacks (16 gram) in een sealpack;
13. 50 gripszakjes met 250 grijze pillen (138 gram);
14. hasjiesj;
15. hasjiesj;
16. hennep;
17. hennep;
18. hasjiesj;
19. hasjiesj;
20. hasjiesj;
22. 92 92 gram, ‘deel blok’;
22. 92 72 gripzakjes 349 pillen neon geel (76 gram) (2C-B);
22. 92 32 gripzakjes (49 gram);
22. 92 496 rode pillen logo Netflix (252 gram);
22. 92 42 wikkels opdruk 3MMC (70 gram);
22. 92 airsoftapparaat.
Gelast de teruggave aan de politie van:
21. een tactisch vest.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Kuppens, voorzitter,
mrs. H.J. Bos en C. Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 april 2025.
[…]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]

Voetnoten

1.Hoge Raad van 31 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6043,
2.Hoge Raad 7 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH8889,
3.Hoge Raad 5 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5629,
4.Hoge Raad 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1388 en Hoge Raad 19 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1264.
5.Hoge Raad 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352.
6.Zie bijvoorbeeld de Kledingregeling politie 2014.
7.Rechtbank Noord-Holland 1 december 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:10015, Rechtbank Amsterdam 15 maart 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:3720, Rechtbank Amsterdam 2 juli 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:4671 en Rechtbank Midden-Nederland 19 januari 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:112.