4.6Het oordeel van de rechtbank
feit 1- vrijspraak verduistering € 50.000,00.
De rechtbank heeft niet de overtuiging gekregen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering van het bedrag van € 50.000,00.
Om tot een bewezenverklaring van verduistering te kunnen komen zal de toe-eigening wederrechtelijk moeten zijn. Wederrechtelijkheid betekent in dit geval: handelen in strijd met het objectieve recht of zonder daartoe gerechtigd zijn als heer en meester over een goed beschikken.
Verdachte heeft op 4 april 2018 een bedrag van € 50.000,00 van de bankrekening van [bedrijf 2] overgeboekt naar zijn privé rekening, met omschrijving ‘voorschot herberekening salaris’. Verdachte heeft verklaard dat dit bedrag betrekking had op de derde verhoging van zijn salaris, aan welke verhoging nog geen uitvoering was gegeven.
Uit de stukken blijkt dat [bedrijf 2] in 2014 akkoord is gegaan met de in de brief van 5 juni 2014 neergelegde ingroeiregeling voor verdachte. Het salaris van verdachte zou met ingang van 1 april 2015 op basis van deze ingroeiregeling jaarlijks worden verhoogd, zodat verdachte na drie jaar eenzelfde beloning zou hebben als de hoogst betaalde medewerker binnen [bedrijf 2] .
Ondanks het feit dat de hoogst betaalde medewerker van [bedrijf 2] per 31 maart 2015 uit dienst is getreden, blijkt uit de stukken dat het salaris van verdachte in de jaren 2015 en 2016 toch is verhoogd. De aandeelhouders van [bedrijf 2] hebben daarvoor aan verdachte, in zijn hoedanigheid van bestuurder van [bedrijf 2] , decharge verleend.
De rechtbank heeft in het dossier geen stukken aangetroffen waaruit blijkt dat vanuit [bedrijf 2] of haar aandeelhouders op enig moment aan verdachte kenbaar is gemaakt dat geen verdere uitvoering zou worden gegeven aan de ingroeiregeling of dat zijn salaris niet verder meer verhoogd mocht worden.
De rechtbank is er gelet op het vorenstaande onvoldoende van overtuigd dat op het moment van overschrijving van de € 50.000,00 verdachte geen recht had op dit bedrag. De rechtbank zal om die reden verdachte voor dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
feit 2 primair– vrijspraak oplichting
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 10 tot en met 12 september 2018 schuldig heeft gemaakt aan oplichting.
Om tot een bewezenverklaring van oplichting te kunnen komen moet vaststaan dat het slachtoffer door het aanwenden van oplichtingsmiddelen is bewogen tot afgifte van enig goed. Voor beantwoording van de vraag of iemand is bewogen tot afgifte van enig goed moet aannemelijk zijn dat diegene onder invloed van de door het desbetreffende oplichtings-middel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is overgegaan tot afgifte van dat goed. Wat betreft het in de tenlastelegging genoemde oplichtingsmiddel ‘een samen-weefsel van verdichtsels’ geldt dat het in de kern gaat om gesproken en/of geschreven uitingen die bij die ander een op meer dan een enkele leugenachtige mededeling gebaseerde onjuiste voorstelling van zaken in het leven kunnen roepen.
Uit de correspondentie in het dossier blijkt dat in de genoemde periode binnen [bedrijf 2] , althans door verdachte met de aandeelhouders, is gesproken over de afname van een grote hoeveelheid [omschrijving] en dat in dat kader aan de aandeelhouders is gevraagd om verstrekking van een bedrag van € 500.000,00. Uit het dossier blijkt verder dat verdachte op 11 september 2018 om 22:41 uur wist dat de leverancier, anders dan waar verdachte eerder van uitging, geen betaling verlangde van het volledige bedrag dat aan [omschrijving] van de leverancier zou worden afgenomen, maar dat de leverancier het exacte bedrag wenste waarvoor op dat moment zou worden afgenomen. Ondanks deze wetenschap bij verdachte heeft hij op 11 september 2018 om 22:41 uur een whatsapp-bericht verstuurd in de whatsappgroep van [bedrijf 2] , bestaande uit onder meer [aangever 2] , inhoudende - kort gezegd - dat er sprake is van daghandel, het per dag omhoog gaat en dat er snel geschakeld moet worden. De volgende dag is door [bedrijf 1] B.V. een bedrag van € 500.000,00 overgeboekt naar de rekening van [bedrijf 2] .
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het vorenstaande dat alleen het whatsappsbericht van verdachte van 11 september 2018 van 22:41 uur als leugenachtig kan worden beschouwd, nu verdachte op het moment van versturen daarvan wist dat de leverancier, waarvan [omschrijving] zou worden afgenomen, niet direct betaling verlangde voor het volledige bedrag aan nog af te nemen [omschrijving] . Het dossier bevat geen aanknopings-punten dat verdachte ten tijde van het versturen van de eerdere berichten deze kennis reeds had.
Een enkele leugen is volgens vaste jurisprudentie echter onvoldoende om te kunnen spreken van een samenweefsel van verdichtsels. Van het gebruik van andere oplichtingsmiddelen is niet gebleken. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de primair tenlastegelegde oplichting.
Voor feit 1, feit 2 subsidiair, feit 3 en feit 4
Uit een proces-verbaal van verdenking blijkt onder meer het volgende:
Op het perceel [adres] te [woonplaats] is onder meer [bedrijf 2] B.V gevestigd.
Deze onderneming is opgericht op 21 juni 2013.
Vanaf het moment van oprichting tot en met 30 april 2018 was [verdachte] , geboren [1983] , bestuurder van de onderneming. Per 1 mei 2018 tot en met heden (de rechtbank begrijpt 6 maart 2019) is het bestuur van [bedrijf 2] B.V. in handen van [bedrijf 5] B.V., waarvan [verdachte] de directeur/ grootaandeelhouder is.
Per 29 maart 2018 heeft [bedrijf 2] B.V. de volgende aandeelhouders:
[bedrijf 1] B.V.
(…)
Uit een proces-verbaal van aangifte blijkt dat [aangever 1] namens [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. op 11 december 2018 aangifte van verduistering heeft gedaan. Verder blijkt uit het proces-verbaal onder meer het volgende:
Ik ben bestuurder van [bedrijf 1] BV, gevestigd te [vestigingsplaats] , tevens ben ik bestuurder van [bedrijf 6] BV, gevestigd op hetzelfde adres.
Op 4 april 2018 is vanuit de bankrekening met nummer [rekeningnummer] , van [bedrijf 6] BV, die boekhoudkundig is verbonden aan [bedrijf 1] BV, een bedrag van Euro 250.000,00 overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf 2] BV, te weten [rekeningnummer] .. Dit bedrag zou een lening zijn tussen [bedrijf 1] BV en [bedrijf 2] BV, zoals in het verleden al vaker schriftelijk werd overeengekomen. Onder dit bedrag ligt nog geen schriftelijke overeenkomst.
Op 12 september 2018 is vanuit de bankrekening met nummer [rekeningnummer] , van [bedrijf 6] BV, die boekhoudkundig is verbonden aan [bedrijf 1] BV, een bedrag van Euro 500.000,00 overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf 2] BV, te weten [rekeningnummer] . Deze betaling is gedaan op verzoek van [verdachte] voor de aankoop van goedkoop hooi. De bij deze overboeking behorende stukken voeg ik bij deze aangifte.
Na bestudering van deze bankrekening heb ik ontdekt dat:
2) op 4 april 2018 een bedrag van Euro 75.000,00 is overgeboekt naar bankrekening [rekeningnummer] ten name van [getuige 1] met als omschrijving Deposit Invoice [omschrijving] , zonder stukken in de administratie.
6) Op 12 september 2018 een bedrag van Euro 400.000,00 is overgeboekt naar [rekeningnummer] ten name van [bedrijf 5] (…) /Garantiebedrag/(…) Dit is het bedrag dat door [verdachte] aan [bedrijf 2] BV is onttrokken voor de aankoop van de boerderij in [woonplaats] .
Naar aanleiding van bovenstaande boekingen realiseer ik mij dat [verdachte] ten gunste van zichzelf gelden heeft overgeboekt vanuit [bedrijf 2] BV zonder toestemming en medeweten van de bestuurders/aandeelhouders van zowel [bedrijf 2] BV als ook van [bedrijf 1] BV.
Uit een proces-verbaal van bevindingen betreffende de verstrekking en analyse van ABN AMRO-rekeningen blijkt onder meer het volgende:
Rekeningnummer
Tenaamgestelde
Periode
[rekeningnummer]
[bedrijf 2] BV
01-01-2017 t/m 12-12-2018
[rekeningnummer]
[verdachte]
01-01-2017 t/m 07-12-2018
[rekeningnummer]
[bedrijf 5] BV
01-01-2017 t/m 07-12-2018
[rekeningnummer]
[verdachte] / [bedrijf 4]
01-01-2017 t/m 07-12-2018
Onderstaande tabel toont de bedragen die door [bedrijf 1] BV via de rekening van [bedrijf 6] BV zijn verstrekt aan [bedrijf 2] BV.
Datum
Omschrijving
Bedrag
04-04-2018
Aanv. lening [bedrijf 1]
€ 250.000,00
12-09-2018
Aanv. lening [bedrijf 1]
€ 500.000,00
Alleen bij de laatste lening, van € 500.000 op 12 september 2018, is in de omschrijving expliciet opgenomen dat de lening als bestemming de aanschaf van hooi heeft.
Lening van € 250.000 ontvangen op 4 april 2018
Op 4 april 2018 zijn de volgende grote bedragen overgeboekt:
- € 75.000
€ 75.000 naar rekening [rekeningnummer] op naam van [getuige 1] , met als omschrijving ‘Deposit Invoice [omschrijving] ’
€ 75.000 naar [getuige 1] , ‘Deposit Invoice [omschrijving] ’
Rekeningnummer [rekeningnummer] op naam van [getuige 1] is niet bevraagd, maar op rekeningnummer [rekeningnummer] op naam van [bedrijf 4] wordt op 4 april 2018 een bedrag van € 76.000 ontvangen van [rekeningnummer] op naam van [getuige 1] .
Van rekeningnummer [rekeningnummer] op naam van [bedrijf 4] wordt, eveneens op 4 april 2018, € 75.000 overgemaakt naar [rekeningnummer] op naam van [bedrijf 7] BV.
Lening van € 500.000 ontvangen op 12 september 2018
Op 12 september 2018 zijn vanaf [rekeningnummer] op naam van [bedrijf 2] BV de volgende grote of opvallende uitgaven gedaan:
- € 400.000,00
€ 400.000,00 naar [bedrijf 5] BV, met als omschrijving ‘Garantiebedrag’.
€ 400.000 naar [bedrijf 5] BV
Nadat de hierboven genoemde € 400.000 was ontvangen op rekeningnummer [rekeningnummer] op naam van [bedrijf 5] BV, werden vanaf dat rekeningnummer in de periode van 12 t/m 14 september 2018 de volgende grote of opvallende overboekingen gedaan:
In totaal € 339.474,48 naar Notaris [notaris] Derdengelden, met als omschrijving ‘Nota zaaknummer [nummer] ’, ‘BTW roerende goederen zaak [nummer] ’ en ‘Aanvulling nota in zake zaak [nummer] ’.
€ 50.000 naar [rekeningnummer] op naam van [verdachte] , met als omschrijving ‘overboeking naar privé’;
In het proces-verbaal algemeen dossier staat onder meer het volgende:
Op 12 september 2018 om 09:26 uur is op de rekening van [bedrijf 2] BV bedrag van
€ 500.000 ontvangen van de rekening van [bedrijf 6] BV, met als omschrijving ‘aanv. Lening [bedrijf 1] ivm hooi’. Op dezelfde dag is om 09:56 uur vanaf de rekening van [bedrijf 2] BV € 400.000 overgeboekt naar [bedrijf 5] BV.
Uit een proces-verbaal van bevindingen betreffende nadere schriftelijke verklaringen van [aangever 1] en [getuige 5] blijkt onder meer het volgende:
Hierop ontving ik op 19 november 2019 het volgende antwoord van dhr. [getuige 5]
4.
De overboeking van € 75.000 naar [getuige 1] op 4 april 2018 is geboekt op Crediteuren. Tegenover deze boeking in Crediteuren staat een inkoopfactuur geboekt voor € 75.000 op datum 31 maart 2018 met nummer [nummer] en met omschrijving: [getuige 1] . Deze inkoopfactuur is als volgt geboekt: € 50.000 als inkoop Hooi 6% en € 25.000 als inkoop Stro 6%, met omschrijving: Deposit harvest 2018. Elke boekregel bevatte hetzelfde factuurnr. [nummer] .
6.
De overboeking van € 400.000 naar [bedrijf 5] BV op 12 september 2018 is geboekt op rek. [rekeningnummer] Waarborgsommen, met omschrijving: Waarborg [omschrijving] .
Op 11 september 2018 om 22:41 uur heeft verdachte het volgende whatsappbericht in de groep verstuurd:
Inzake mijn e-mails over hooi, het is momenteel echt daghandel en per dag gaat t omhoog. Dus als we snel kunnen schakelen, graag. Schuur in [woonplaats] is schoon en leeg. Vanaf 1 oktober kan [bedrijf 2] 10.000 per week terug betalen aan [bedrijf 6] voor het voorschieten van inkoop en vanaf 1 januari kan dat dan opgehoogd worden naar 15.000 per week omdat effect van prijsverhoging dan voelbaar is op de bank.
Uit een proces-verbaal van verhoor van verdachte blijkt onder meer het volgende:
O: Op dezelfde dag als dat deze lening van € 250.000 is ontvangen, namelijk 4 april 2018, is een bedrag van € 75.000 van de rekening op naam van [bedrijf 2] BV overgemaakt naar een rekening op naam van [getuige 1] . De omschrijving hiervan luidde ‘Deposit invoice [omschrijving] ’.
V: Wat kun je over deze overboeking verklaren?
A: Deze factuur is van april of maart, de overboeking is in april. De afspraak die ik met [getuige 1] had, met wederzijdse instemming, was dat [getuige 1] [bedrijf 2] een factuur zou sturen voor die € 75.000. Dat was opgesplitst in [omschrijving] . Met het doel om daarmee in de periode juni tot oktober [omschrijving] mee vast te leggen en aanbetalingen te doen. De reden dat die factuur al in april is gemaakt, was dat [getuige 1] een schuld had aan [bedrijf 4] , en die zou hij met dat geld betalen.
V: Waarom heeft [bedrijf 4] op dezelfde dag nog (4 april 2018) € 75.000 overgemaakt naar een bankrekening op naam van [bedrijf 7] BV?
A: Van [bedrijf 7] had ik de € 300.000 geleend die ik nodig had als 10% aanbetaling van het [adres] in [woonplaats] . Ik zou proberen om zonder [bedrijf 1] dat pand te kopen.
O: Eén van die berichten, op 11 september 2018 om 22:41 uur, luidt: ‘Inzake mijn e-mails over hooi, het is momenteel echt daghandel en per dag gaat t omhoog. Dus als we snel kunnen schakelen, graag. Schuur in t goy is schoon en leeg. Vanaf 1 oktober kan [bedrijf 2] 10.000 per week terug betalen aan [bedrijf 6] voor het voorschieten van inkoop en vanaf 1 januari kan dat dan opgehoogd worden naar 15.000 per week omdat effect van prijsverhoging dan voelbaar is op de bank.
V: Wat kun je over dit bericht verklaren?
A: Je bedoelt of ik toen wist of er op 12 september 3 ton aan de notaris zou betalen? Ik wist toen dat Speer niet in één keer betaald hoefde te worden, en toen had ik van mezelf bedacht om het bedrag over te maken naar de notaris. Achteraf zou ik willen dat ik om handtekeningen had gevraagd, die ik waarschijnlijk van de helft zou hebben gekregen en van de helft niet.
Uit een proces-verbaal van verhoor getuige van [getuige 1] blijkt onder meer het volgende:
A: [verdachte] heeft via de rekening van [bedrijf 2] BV 75000 euro op 4 april 2018 naar mijn ABN-AMRO rekening overgeboekt als deposit [omschrijving] . Ik heb daar wat hooi of stro van betaald maar ik heb bijna het gehele bedrag van 76000 euro geboekt naar een rekening van [bedrijf 4] . Dat was ook op 4 april 2018.
A: De afspraak was dat ik 75000 euro zou krijgen om [omschrijving] te betalen. Ik heb daar ook een factuur van. Ik mocht er mee doen wat ik wilde. Maar later heb ik dat geld overgemaakt op het bedrijf van [bedrijf 4] . Van dat geld hebben wij auto’s gekocht en die zijn naar Polen gebracht.
V: Wat is jou rol bij [bedrijf 4] ?
A Soms heb ik auto’s gerepareerd. Verder had ik geen rol in [bedrijf 4] .
V: Wie kwam er met het idee om zo dat geld weg te zetten?
A: Wij, [verdachte] en ik, hebben ooit daarover gesproken. Eerst was het om er [omschrijving] voor te kopen. Later in het gesprek hebben wij er over gesproken dat wij er auto’s mee konden kopen en zo met de handel van [bedrijf 4] meer geld konden verdienen.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
feit 1– verduistering in dienstbetrekking van € 75.000,000 van [bedrijf 2]
De rechtbank acht bewezen dat verdachte € 75.000,00 van [bedrijf 2] heeft verduisterd in dienstbetrekking.
Voor bewijs van verduistering moet komen vast te staan dat verdachte rechtmatig de beschikking had over het geld en dat hij zich dat geld opzettelijk wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Op 4 april 2018 is van de rekening van [bedrijf 1] B.V., onder vermelding van ‘Aanv. lening [bedrijf 1] ’ een bedrag van € 250.000,00 overgeschreven naar de rekening van [bedrijf 2] .
Verdachte heeft op 4 april 2018, kort nadat het bedrag van € 250.000,00 op de rekening van [bedrijf 2] stond, een bedrag € 75.000,00 overgeboekt naar de bankrekening van [getuige 1] . Diezelfde dag heeft [getuige 1] € 76.000,00 overgeboekt naar de rekening van [bedrijf 4] , een onderneming van verdachte, waarna verdachte van de rekening van [bedrijf 4] een bedrag van € 75.000,00 heeft overgeboekt naar de rekening van [bedrijf 7] B.V.
Verdachte had in zijn hoedanigheid van bestuurder van [bedrijf 2] op 4 april 2018 de rechtmatige beschikking over de bankrekening van [bedrijf 2] . Uit de verklaringen van verdachte en [getuige 1] volgt dat verdachte op 4 april 2018 het bedrag van
€ 75.000,00 naar een rekening van [getuige 1] heeft overgeboekt met als doel om [getuige 1] in staat te stellen zijn schuld aan [bedrijf 4] af te lossen en/of om het geld te gebruiken voor de aankoop van auto’s.
Verdachte heeft aldus geld van [bedrijf 2] overgeboekt naar de rekening van [getuige 1] , zodat deze zijn schuld aan [bedrijf 4] van verdachte kon aflossen en waarmee vervolgens een privéuitgave is gedaan door [bedrijf 7] B.V. te betalen in verband met de aankoop door verdachte van de woning aan het [adres] in [woonplaats] . Hiermee heeft verdachte, via de rekening van [getuige 1] , geld van [bedrijf 2] gebruikt voor privé-doeleinden en zo opzettelijk geld van [bedrijf 2] zich wederrechtelijk toegeëigend. Dat verdachte bij [bedrijf 2] vrijheid had in zijn financiële handelingen moge zo zijn, maar nergens blijkt uit dat die vrijheid zo ver ging of dat verdachte kon veronderstellen dat die vrijheid zover ging dat verdachte zonder overleg met de aandeelhouders een dergelijk bedrag van [bedrijf 2] mocht gebruiken of aanwenden voor privédoeleinden.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 4 april 2018 een bedrag van € 75.000,00 van [bedrijf 2] , welk bedrag hij uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.
feit 2 subsidiair– verduistering gelden [bedrijf 2]
Wat betreft het voorwaardelijke verzoek tot het doen van aanvullend onderzoek door het horen van getuigen is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de voorhanden zijnde processtukken en het verhandelde ter terechtzitting, er geen noodzaak tot het horen van de getuigen is. De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht en wijst het verzoek daarom af.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich op 12 september 2018 schuldig heeft gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking van € 400.000,00 van [bedrijf 2] .
Zoals overwogen moet voor het bewijs van verduistering komen vast te staan dat verdachte rechtmatig de beschikking had over het geld en dat hij zich dat geld opzettelijk wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Op 12 september 2018 is om 09:26 uur een bedrag van € 500.000,00 overgeboekt van de rekening van [bedrijf 6] BV naar de rekening van [bedrijf 2] . Uit de stukken in het dossier - correspondentie en de omschrijving bij de overboeking - volgt dat aan deze overboeking een lening tussen [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] ten grondslag lag en dat het bedrag op nadrukkelijk verzoek van verdachte was overgemaakt voor de aankoop van [omschrijving] .
Desondanks, heeft verdachte op 12 september 2018 om 09:56 uur van de rekening van [bedrijf 2] een bedrag van € 400.000,00 overgeboekt naar de rekening van [bedrijf 5] BV. onder vermelding van ‘Garantiebedrag’. Verdachte heeft dit bedrag vervolgens in de daaropvolgende dagen aangewend voor privédoeleinden, onder andere voor het betalen van de notaris voor een door verdachte in privé aangekocht pand. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte toestemming heeft gevraagd of heeft gekregen van (de aandeelhouders van) [bedrijf 1] B.V. of [bedrijf 2] om een bedrag van € 400.000,00 over te boeken naar
[verdachte] B.V. en het geld vervolgens verder te gebruiken voor privédoeleinden. Zoals hiervoor ook overwogen moge het zo zijn dat verdachte vrijheid had in zijn financiële handelingen, maar nergens blijkt uit dat die vrijheid zo ver ging of dat verdachte kon veronderstellen dat die vrijheid zover ging dat verdachte zonder overleg met de aandeel-houders een dergelijk bedrag van [bedrijf 2] mocht gebruiken of aanwenden voor privédoeleinden. De omstandigheid dat verdachte het geld heeft overgeboekt met de intentie om het later weer aan [bedrijf 2] terug te betalen - waarvan overigens niet is gebleken dat verdachte die intentie is nagekomen - maakt dit niet anders.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 12 september 2018 opzettelijk een bedrag van € 400.000,00 van [bedrijf 2] , welk bedrag hij uit hoofde van zijn dienstbetrekking rechtmatig onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.
feit 3– witwassen van € 75.000,00
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich op 4 april 2018 schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van € 75.000,00.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen en hetgeen onder de bewijsoverweging voor feit 1 is overwogen vast dat het geldbedrag van € 75.000,00 een criminele herkomst heeft, te weten het eigen misdrijf van verdachte (verduistering).
Verdachte heeft de overboeking naar de rekening van [getuige 1] van € 75.000,00 gedaan onder vermelding van ‘deposit invoice [omschrijving] ’. In de administratie van [bedrijf 2] heeft verdachte deze overboeking op crediteuren geboekt en tegenover deze boeking heeft hij een inkoopfactuur geboekt voor € 75.000,00 van 31 maart 2018 met omschrijving [getuige 1] . Verder hadden verdachte en [getuige 1] afgesproken dat [getuige 1] het geld zou overboeken naar de rekening van [bedrijf 4] , hetgeen daadwerkelijk is gebeurd. Vervolgens heeft verdachte het geld van de rekening van [bedrijf 4] weer overgeboekt naar de rekening van [bedrijf 7] B.V. Niet blijkt dat met het geld hooi of stro is gekocht, zoals wel in de administratie is opgenomen.
Verdachte heeft met de hiervoor beschreven handelingen gedragingen verricht om daarmee de criminele herkomst van het (door hem verduisterde) bedrag van € 75.000,00 te verbergen dan wel te verhullen.
feit 4– witwassen van € 400.000,00.
Wat betreft het voorwaardelijke verzoek tot het doen van aanvullend onderzoek door het horen van getuigen is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de voorhanden zijnde processtukken en het verhandelde ter terechtzitting, er geen noodzaak tot het horen van de getuigen is. De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht en wijst het verzoek daarom af.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich in de periode van 12 september tot en met 14 september 2018 schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van € 400.000,00.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen en hetgeen onder de bewijsoverweging voor feit 2 is overwogen vast dat het geldbedrag van € 400.000,00 een criminele herkomst heeft, te weten het eigen misdrijf van verdachte (verduistering).
Verdachte heeft op 12 september 2018 het door hem verduisterde bedrag van € 400.000,00 van de rekening van [bedrijf 2] overgeboekt naar de rekening van [bedrijf 5] BV, met als omschrijving ‘Garantiebedrag’. [bedrijf 5] BV was op dat moment enig bestuurder van [bedrijf 2] . Verdachte heeft de overboeking in de administratie van [bedrijf 2] verwerkt in de grootboekrekening van [bedrijf 2] en geboekt onder waarborgsommen met als omschrijving: ‘Waarborg [omschrijving] ’. Verdachte heeft vervolgens van de rekening van [bedrijf 5] BV een bedrag van € 339.474,48 overgeboekt naar de rekening van notaris [notaris] voor de door verdachte aangekochte woning aan de [adres] te [woonplaats] .
Dat met het geld hooi of stro is aangeschaft is de rechtbank niet gebleken.
Verdachte heeft met de hiervoor beschreven handelingen gedragingen verricht om daarmee de criminele herkomst van het (verduisterde) bedrag van € 400.000,00 te verbergen dan wel te verhullen.
Voor feit 5 –verduistering tankpassen en diefstal gelden [bedrijf 2]
Uit een brief, met bijlage, van 18 maart 2019, gevoegd bij het proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens, blijkt onder meer het volgende:
Van [bedrijf 8] B.V.
Aan [bedrijf 2] B.V.
Per adres [bedrijf 1] B.V.
Inzake: [bedrijf 9] GmbH
18 maart 2019
Uit onze administratie blijkt dat te uwen laste nog staat een bedrag ad. € 30.370,04. Blijkens de gegevens uit de Kamer van Koophandel bent u als vereffenaar aangesteld.
Bijlagen:
Factuur [bedrijf 9] d.d. 31.10.2018 op naam van [bedrijf 2] van € 6.767,60
Factuur [bedrijf 9] d.d. 30.11.2018 op naam van [bedrijf 2] van € 10.246,22
Factuur [bedrijf 9] d.d. 15.12.2018 op naam van [bedrijf 2] van € 2.289,53
Factuur [bedrijf 9] d.d. 31.12.2018 op naam van [bedrijf 2] van € 74,24
Factuur [bedrijf 9] d.d. 15.01.2019 op naam van [bedrijf 2] van € 157,31
Uit de samenvatting bij het proces-verbaal algemeen dossier 033Stro blijkt onder meer het volgende:
Het verschil tussen het totaalbedrag van de onderliggende facturen en het bedrag dat door [bedrijf 8] BV wordt geëist, wordt vermoedelijk veroorzaakt door in rekening gebrachte incassokosten die zijn veroorzaakt doordat [bedrijf 2] BV de facturen na de branden niet meer betaalde dan wel niet meer kon betalen.
De facturen van 30 november 2018, 15 december 2018, 31 december 2018 en 15 januari 2019 hebben allemaal betrekking op gebruik van de brandstofpassen na 27 oktober 2018, de dag waarop de activiteiten van [bedrijf 2] BV stil kwamen te liggen.
Blijkens de onderliggende facturen van [bedrijf 9] heeft van de factuur van 31 oktober 2018, van
€ 6.767,60, in totaal € 5.259,76 betrekking op gebruik van de brandstofpassen na de brand op 27 oktober.
Uit een proces-verbaal van verhoor verdachte blijkt onder meer het volgende:
O: Dhr. [aangever 1] stuurde ons nog een rekening door voor brandstofkosten die zijn gemaakt met de brandstofpas van [bedrijf 2] BV.
V: Wat kun je hierover verklaren?
A: In [woonplaats] hadden wij een eigen dieseltank. Door de brand nummer 2 of 3 is de stroomtoevoer van deze brandstoftank verbrand, waardoor we gedwongen werden onderweg te tanken. Ik had nog geen tankpassen van [bedrijf 3] , die waren aangevraagd. Als tussenoplossing zijn de bestaande [bedrijf 9] -passen van [bedrijf 2] gebruikt.
V: Heb je het gebruik van die passen ook besproken met de aandeelhouders van [bedrijf 2] ?
A: Nee.
V: Toen de passen in november, december en januari gebruikt werden was [bedrijf 2] niet meer actief. Hoe zou dat verrekend worden?
A: [bedrijf 3] zou de facturen direct aan [bedrijf 9] betalen. De [bedrijf 9] -facturen zitten in de boekhouding van [bedrijf 3] en liggen bij de accountant.
Uit een proces-verbaal van bevindingen van 5 maart 2020 blijkt onder meer het volgende:
Uit de mail van dhr. [verdachte] blijkt dat hij op 14 december 2018 de aandeelhouders van [bedrijf 2] BV op de hoogte stelde van het gebruik van brandstofpassen van [bedrijf 2] BV door [bedrijf 3] BV. Dit vond dus plaats nadat [bedrijf 3] haar eigen brandstofpassen van European Diesel Cards had gekregen en het gebruik van de brandstofpassen van [bedrijf 2] BV door [bedrijf 3] BV eindigde, en nadat de eerste rekeningen van [bedrijf 9] EuroService Benelux BV niet geïncasseerd konden worden, maar voordat de incasso in handen van [bedrijf 8] was gegeven.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking van tankpassen en aan diefstal.
Op 27 oktober 2018 is de bedrijfsvoering van [bedrijf 2] stil komen te liggen. Verdachte heeft daarna tankpassen op naam van [bedrijf 2] , waarover hij als (middellijk) bestuurder van [bedrijf 2] de beschikking had, gebruikt ten behoeve van zijn eigen bedrijf [bedrijf 3] . Niet blijkt dat [bedrijf 2] daar enig belang bij had, terwijl het gebruik door [bedrijf 9] op grond van het contract met [bedrijf 2] wel bij [bedrijf 2] in rekening werd gebracht.
Verdachte heeft niet aan de aandeelhouders van [bedrijf 2] gevraagd of zij ermee instemden dat [bedrijf 3] tijdelijk gebruik zou gaan maken van tankpassen van [bedrijf 2] . Pas op 14 december 2018 zijn de aandeelhouders hiervan op de hoogte geraakt na het stellen van vragen aan verdachte over de brandstofkosten van [bedrijf 2] . Dat volgens verdachte sprake was van een noodtoestand binnen [bedrijf 3] , omdat de brandstoftank na een brand niet meer te gebruiken was en tankpassen op eigen naam nog niet waren ontvangen, rechtvaardigt nog niet het gebruik van tankpassen en het maken van kosten op naam van [bedrijf 2] door [bedrijf 3] . Van de tankpassen is dan ook onbevoegd gebruik gemaakt. Verdachte had geen reden te veronderstellen dat dit anders was, ook niet doordat [bedrijf 2] volgens verdachte in het verleden brandstofkosten op rekening van [bedrijf 3] heeft gemaakt.
Dat verdachte stelt voornemens te zijn geweest de bedragen aan [bedrijf 9] te voldoen maakt het vorenstaande niet anders, nu op het moment van het onbevoegde gebruik van de tankpassen de diefstal reeds was voltooid. Overigens heeft verdachte alleen de factuur van 7 december 2018 voldaan en zijn de overige facturen onbetaald gebleven.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte door de tankpassen van [bedrijf 2] , die hij uit hoofde van zijn dienstbetrekking onder zich had, voor zijn eigen bedrijf te gaan gebruiken zich deze passen wederrechtelijk heeft toegeëigend. Voorts volgt hieruit dat hij met deze passen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, een bedrag van € 18.027,06 (totaal van de facturen vanaf 27 oktober 2018 tot en met 15 januari 2019) van [bedrijf 2] heeft weggenomen.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 28 oktober 2018 tot en met 15 januari 2019 schuldig heeft gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking van tankpassen en aan diefstal met een valse sleutel van een bedrag van
€ 18.027,06 van [bedrijf 2] .