ECLI:NL:RBAMS:2024:3874

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
13-284129-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schadevergoeding en vergoeding van kosten van rechtsbijstand in het kader van voorlopige hechtenis afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 juni 2024 uitspraak gedaan op verzoeken tot schadevergoeding en vergoeding van kosten van rechtsbijstand, ingediend door verzoeker, geboren in 1986. De verzoeken zijn ingediend naar aanleiding van de vrijheidsbeneming van verzoeker in het kader van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door de Poolse autoriteiten was uitgevaardigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeken ontvankelijk zijn, maar heeft deze afgewezen. De rechtbank overwoog dat de overleveringsprocedure eindigde met een niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie, en niet met een weigering van de overlevering. De rechtbank concludeerde dat de overleveringsdetentie van verzoeker niet als onterecht kon worden beschouwd, aangezien het EAB in beginsel nog voor tenuitvoerlegging vatbaar was, maar de Poolse autoriteiten besloten hadden om het EAB in te trekken. De rechtbank oordeelde dat de schade van verzoeker al was gecompenseerd door de vrijheidsbeneming die in mindering was gebracht op de in Polen opgelegde gevangenisstraf. Daarom was er geen grond voor toewijzing van de verzoeken tot schadevergoeding en vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13-284129-23
RK nummers: 004471-24 en 004472-24
BESCHIKKING
Op de verzoeken tot schadevergoeding en de daarmee samenhangende vergoeding van kosten van rechtsbijstand ex artikel 67 van de Overleveringswet (hierna: OLW) in samenhang met artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van
[verzoeker] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
te dezen domicilie kiezend op het kantooradres van zijn raadsvrouw,
mr. M.C. Pedrotti, [adres] ,
hierna te noemen: verzoeker.

1.Procesgang

Bij schriftelijke verzoeken, bij de rechtbank ingekomen op 19 februari 2024, heeft verzoeker vergoeding verzocht van de schade geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming en van de kosten van rechtsbijstand in de overleveringsprocedure, die is geëindigd met de beslissing van de Internationale Rechtshulpkamer van de rechtbank te Amsterdam (hierna: IRK) van 5 december 2023 tot niet-ontvankelijk verklaring van de officier van justitie.
De rechtbank heeft op 11 juni 2024 de raadsvrouw mr. M.C. Pedrotti, advocaat Hoorn, en de officier van justitie, mr. S.J. Wirken, in openbare raadkamer gehoord.
De verzoeken zijn tijdig ingediend en (mede daarom) ontvankelijk.

2.Voorgeschiedenis

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
- Bij vonnis van
the Regional Court in Random van 29 juni 2017, met referentienummer: II K 157/16 en bij arrest van
the Court of Appealin Lublin van 25 januari 2018, referentienummer: II Aka 265/17, is verzoeker veroordeeld tot een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren;
- Op 7 november 2018 is door
the Regional Court (Sąd Okręgowy)in Radom (Polen) een Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB) uitgevaardigd, strekkende tot de aanhouding en overlevering van verzoeker aan Polen, in verband met de tenuitvoerlegging van voornoemde straf;
- Op 16 mei 2019 is verzoeker voorlopig aangehouden in Nederland en gedetineerd op grond van de OLW gelet op voormeld EAB;
- Op de zitting van 8 augustus 2019 is, met ingang van 9 augustus 2019, de overleveringsdetentie van verzoeker onder voorwaarden geschorst door de rechtbank;
- Op vordering van de officier van justitie van 17 mei 2019 is het overleveringsverzoek behandeld op de zittingen van 9 juli 2019, 8 augustus 2019 en 5 december 2023;
- Bij uitspraak van deze rechtbank en kamer van 5 december 2023 is de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering ex artikel 23, tweede lid, OLW.

3.Verzoeken

De verzoeken strekken tot het toekennen van een vergoeding door de Nederlandse Staat van
- € 8.660,-
€ 8.660,-voor de ondergane vrijheidsbeneming van verzoeker in Nederland in de overleveringsprocedure, nader gespecificeerd:
2 dagen politiebureau: 2 x € 130,- = € 260,-
84 dagen Huis van Bewaring 84 x € 100,- = € 8.400,-
- € 340,-
€ 340,- dan wel € 680,-voor de kosten die in verband met het (opstellen, indienen en behandelen) van de verzoeken zijn gemaakt.
De raadsvrouw heeft ter zitting de verzoeken nader toegelicht. Zij heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat verzoeker schadevergoeding ex artikel 67 van de OLW toekomt, omdat het EAB nooit tot overlevering had kunnen leiden, het EAB is ingetrokken en de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering is verklaard.

4.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzoeken moeten worden afgewezen. Hij heeft onder verwijzing naar jurisprudentie [1] aangevoerd dat er geen gronden van billijkheid voor de toewijzing van schadevergoeding aanwezig zijn. De tijd die de opgeëiste persoon in overleveringsdetentie heeft doorgebracht zal blijkens de aanvullende informatie van 10 juni 2024 van de Poolse autoriteiten namelijk in mindering worden gebracht op het strafrestant.

5.Toetsingskader

Artikel 67 OLW correspondeert met artikel 59 Uitleveringswet (UW). Artikel 67, eerste lid, OLW bepaalt dat de rechtbank op verzoek van de opgeëiste persoon hem een vergoeding ten laste van de Staat kan toekennen voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming bevolen krachtens de OLW. Daarvoor is vereist dat zijn overlevering is geweigerd. Artikel 533, derde, vierde en zesde lid, Sv en de artikelen 534, 535 en 536 Sv zijn daarbij van overeenkomstige toepassing.
In de gevallen als bedoeld in artikel 67, eerste lid, OLW zijn de artikelen 529 en 530 Sv van overeenkomstige toepassing op vergoeding van kosten voor rechtsbijstand, zo bepaalt artikel 67, tweede lid, OLW.
Op grond van artikel 534, eerste lid, Sv kent de rechtbank een vergoeding voor schade, geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming en rechtsbijstand, toe, indien daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn. Daarbij moeten alle feiten en omstandigheden in aanmerking worden genomen.

6.Oordeel van de rechtbank

De rechtbank slaat bij de beoordeling van de verzoeken niet alleen acht op bovengenoemd toetsingskader, maar ook op haar beschikkingen van 26 juli 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:5339 respectievelijk ECLI:NL:RBAMS:2018:5343). In deze beschikkingen heeft de rechtbank onder meer overwogen dat een weigering van de overlevering tot de vaststelling leidt dat de verzoeker ten onrechte gedetineerd is geweest, en dat deze vaststelling – waarmee geen negatief oordeel over het handelen van de Nederlandse Staat is gegeven – vergoeding van schade, geleden als gevolg van vrijheidsbeneming, op grond van artikel 67 OLW in beginsel toewijsbaar maakt. Het ten onrechte gedetineerd zijn geweest leidt er immers toe dat het redelijk is dat de nadelige gevolgen van de vrijheidsbeneming niet voor rekening van verzoeker worden gelaten, maar door de Staat worden gedragen.
Het Gerechtshof Amsterdam heeft deze beschikkingen bij beschikkingen van 9 juli 2019 bevestigd (ECLI:NL:GHAMS:2019:2617 respectievelijk ECLI:NL:GHAMS:2019:2616). In die beschikkingen heeft het gerechtshof onder meer overwogen:
“Anders dan het openbaar ministerie heeft betoogd acht het hof niet van belang of sprake is van enige verwijtbaarheid aan de zijde van de Nederlandse Staat. Ook in geval van voorlopige hechtenis die niet wordt gevolgd door een veroordeling is immers niet zonder meer sprake van verwijtbaar overheidshandelen. Integendeel, voorlopige hechtenis wordt door de onafhankelijke rechter getoetst en gesanctioneerd en is in die zin - ook achteraf na niet-veroordeling - niet als onrechtmatig of verwijtbaar te bestempelen. Zij kan slechts als achteraf onterecht ondergaan worden gekwalificeerd, en daarvoor is een schadevergoedingsregeling in het leven geroepen. Indien de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig acht, vindt die vergoeding steeds plaats. Om na niet-veroordeling geen vergoeding toe te kennen moet dit billijkheidsoordeel verband houden met de eigen (proces)houding van de gewezen verdachte.”
Uit vaste jurisprudentie van deze rechtbank volgt dat niet alleen als sprake is van een weigering schade kan worden vergoed, maar ook – onder omstandigheden – bij rauwelijkse afwijzing of bij niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie [2] .
Hoewel de rechtbank kan vaststellen dat in de onderhavige zaak sprake is van een uitspraak van een rechter waarin de officier van justitie niet-ontvankelijk is verklaard, kan de rechtbank niet vaststellen dat de door de opgeëiste persoon op grond van het EAB ondergane overleveringsdetentie als onterecht ondergaan moet worden beschouwd. Er is immers geen sprake van de situatie dat het EAB nimmer tot overlevering had kunnen leiden.
De overleveringsprocedure is bij uitspraak van 5 december 2023 geëindigd in een niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie - en niet in een weigering van de overlevering - omdat de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkens aanvullende informatie van 20 oktober 2022 het EAB heeft ingetrokken. De reden daarvoor was dat het strafrestant, na aftrek van de periode die de opgeëiste persoon in overleveringsdetentie in de uitvoerende lidstaat had doorgebracht, nog maar vijf maanden en achttien dagen bedroeg. Volgens de uitvaardigende justitiële autoriteit kon deze zaak daarom niet meer als een exceptionele zaak worden gekwalificeerd, waarvoor de overlevering moest worden gevraagd. Alhoewel het EAB kennelijk dus in beginsel nog voor tenuitvoerlegging vatbaar was, heeft de uitvoerende justitiële autoriteit daar vanaf gezien met het oog op de onevenredigheid ervan.
Uit voornoemde aanvullende informatie leidt de rechtbank bovendien af dat de Poolse autoriteiten in deze zaak de vrijheidsbeneming reeds in mindering hebben gebracht op de in Polen opgelegde gevangenisstraf – en bovendien aanleiding heeft gevormd om het EAB in te trekken – zodat de schade van verzoeker daarmee al is gecompenseerd.
Gelet op het voorgaande is er geen grond voor toewijzing van de verzoeken tot vergoeding van detentieschade dan wel proceskosten, zodat de rechtbank de verzoeken zal afwijzen.

7.Beslissing

De rechtbank
WIJST AFde verzoeken tot schadevergoeding en vergoeding van kosten van rechtsbijstand.
Deze beslissing is gegeven op 11 juni 2024 en in het openbaar uitgesproken door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. P. Sloot en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier.
Tegen deze beslissing staat voor verzoeker hoger beroep open, in te stellen ter griffie van deze rechtbank, binnen een maand na betekening van deze beschikking.

Voetnoten

2.Vergelijk Rechtbank Amsterdam, 26 november 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:8844 en Rechtbank Amsterdam, 6 april 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1623