ECLI:NL:GHAMS:2021:3988
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Schadevergoeding voor onterecht ondergane vrijheidsbeneming in overleveringsprocedure
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 december 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 10 december 2019. Het hoger beroep was ingesteld door de officier van justitie naar aanleiding van een verzoekschrift van de appellant, die schadevergoeding eiste voor de vrijheidsbeneming die hij had ondergaan in het kader van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De appellant, geboren in 1988, had zijn domicilie gekozen ten kantore van zijn advocaat, mr. M. de Klerk. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken en de advocaat-generaal en de advocaat van de appellant gehoord tijdens de openbare behandeling in raadkamer op 25 november 2021. De appellant was niet aanwezig.
Het verzoek om schadevergoeding was gebaseerd op de schade die de appellant stelde te hebben geleden als gevolg van de vrijheidsbeneming, alsook op de kosten van rechtsbijstand. Het hof heeft vastgesteld dat de overleveringsdetentie van de appellant op grond van het EAB onterecht was, omdat het EAB was uitgevaardigd door een niet-rechterlijke autoriteit. Dit leidde tot de conclusie dat de appellant recht had op schadevergoeding voor de periode van zijn detentie.
Echter, het hof oordeelde dat de schadevergoeding voor de vrijheidsbeneming niet kon worden toegekend, omdat de vrijheidsbeneming in mindering was gebracht op de in Duitsland opgelegde gevangenisstraf. Wel werd er een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand toegekend, ter hoogte van € 830,00. De beschikking van de rechtbank werd vernietigd, en het hof wees het verzoek op grond van artikel 67 OLW af, maar kende wel een vergoeding toe op grond van artikel 530 Sv. De beschikking werd ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van het hof.