ECLI:NL:RBAMS:2023:853

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 februari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
26Marengo
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Meijering
  • J. Flokstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissingen van de rechtbank op verzoeken in de zaak van verdachte Said R. en andere verdachten, met betrekking tot onderzoekswensen en verhoor van de kroongetuige

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 20 februari 2023, zijn verschillende verzoeken van de verdediging besproken met betrekking tot de zaak van verdachte Said R. en andere verdachten. De regiezitting vond plaats op 14 februari 2023, waar de verdediging haar onderzoekswensen indiende. De rechtbank heeft de verzoeken van de verdediging en de reacties van het Openbaar Ministerie uitvoerig overwogen. De verdediging heeft onder andere verzocht om voeging van het verificatiejournaal van het Team Bijzondere Getuigen aan het dossier, maar dit verzoek werd afgewezen omdat de rechtbank oordeelde dat de verdediging niet voldoende had onderbouwd waarom deze informatie essentieel was voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de kroongetuige.

Daarnaast heeft de verdediging verzocht om een aanvullend verhoor van de kroongetuige, wat door het Openbaar Ministerie niet werd betwist voor bepaalde vragen. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen, met de opmerking dat het verhoor op 14 maart 2023 zou plaatsvinden. De rechtbank heeft ook vragen gesteld aan de Colombiaanse autoriteiten over de mogelijkheid van een levenslange gevangenisstraf voor verdachte Said R., en de antwoorden hierop zijn besproken. De rechtbank oordeelde dat de informatie die beschikbaar was voldoende was voor de beoordeling en dat er geen noodzaak was voor verdere vragen aan de Colombiaanse autoriteiten.

Tot slot zijn herhaalde verzoeken van de verdediging om getuigen te horen en om informatie over financiële afspraken met de kroongetuige afgewezen, omdat deze verzoeken niet voldoende nieuwe feiten of omstandigheden bevatten. De rechtbank heeft benadrukt dat de verdediging het recht heeft om de betrouwbaarheid van de kroongetuige ter discussie te stellen, maar dat de verzoeken niet voldoende onderbouwd waren.

Uitspraak

Beslissingen van de rechtbank op verzoeken in de zaak van verdachte [verdachte 1] , besproken op de regiezitting van 14 februari 2023
1. De verdediging heeft op 13 februari 2023 ten behoeve van de regiezitting namens verdachte [verdachte 1] haar onderzoekswensen ingediend. Het Openbaar Ministerie heeft diezelfde dag een schriftelijke reactie op deze wensen verzonden aan de rechtbank en de verdediging. Op de regiezitting van 14 februari 2023 zijn de onderzoekswensen nog nader toegelicht tijdens de repliek van de verdediging. Het Openbaar Ministerie heeft vervolgens gedupliceerd.
2. De verdediging heeft bij e-mailbericht van 9 december 2022 laten weten dat zij zich aansluit bij de door mr. I.N. Weski namens verdachten [verdachte 2] , [verdachte 3] en [verdachte 4] bij e-mailberichten van 8 december 2022 gedane onderzoekswensen. Ter terechtzitting van 14 februari 2023 heeft zij dit aansluitverzoek herhaald waarna de rechtbank heeft bepaald dat deze wensen (en de reeds ontvangen reactie van het Openbaar Ministerie op die wensen van
9 december 2022) zullen worden besproken op de regiezitting in de zaken van alle verdachten op 22 februari 2023. Hierop volgt nu (dus) nog geen beslissing.
3. Hieronder volgen de beslissingen van de rechtbank op de overige gedane onderzoekwensen.

Verzoek met betrekking tot het verificatiejournaal

Standpunt van de verdediging
4. De verdediging heeft verzocht om voeging aan het dossier van het verificatiejournaal van het Team Bijzondere Getuigen (hierna: TBG) waarin de verdediging inzage heeft gekregen. Daartoe is aangevoerd dat de verdediging tijdens de inzage van het 26Koper-dossier op het politiebureau heeft bemerkt dat dit proces-verbaal van 89 pagina’s dat ook op de laptop stond, geen deel uitmaakt van het dossier Marengo maar wel relevante informatie bevat voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van de kroongetuige. Het betreft immers het verificatieonderzoek naar de verklaringen van de kroongetuige, waarbij onder meer diens verklaringen in TGO Roos en TGO Kreta worden besproken. De omstandigheid dat deze verificatie later tactisch nog eens is gedaan en de resultaten daarvan wél in het dossier zijn gevoegd, maakt niet dat er geen belang meer is bij voeging van dit proces-verbaal. Het voegen van dit verificatiejournaal is goed voor het totaalbeeld ter beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van de kroongetuige.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
5. Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen. Het gaat om het verificatiejournaal dat is opgemaakt tijdens het kluisverklaringentraject. Hierover heeft de rechtbank eerder beslist dat de verdediging inzage mag krijgen in het samengevatte, deels gezwarte, verificatiejournaal, de samenvattende, deels gezwarte, Excel-bestanden en de vordering van het Openbaar Ministerie, op een door het Openbaar Ministerie te bepalen wijze. Het verificatiejournaal is vervolgens in alle zaken op dezelfde wijze, namelijk door inzage te bieden op het politiebureau, ter inzage gegeven, dus ook aan de verdediging van verdachte. Alle geverifieerde punten uit het verificatiejournaal zijn door het tactisch onderzoek bevestigd. De resultaten van dat tactisch verificatieonderzoek zijn gevoegd in het procesdossier.
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat ter zitting van 14 februari 2023 is opgehelderd dat de verdediging inderdaad doelt op het verificatiejournaal dat tijdens het kluisverklaringentraject is opgemaakt. Mede namens verdachte (die toen werd bijgestaan door zijn toenmalige raadslieden mrs. Meijering en Flokstra) is over dit verificatiejournaal een verzoek gedaan tijdens de regiezittingen van 13, 14 en 15 januari 2021. Daarover heeft de rechtbank in haar beslissing van 29 januari 2021 [1] overwogen:
“Naar het oordeel van de rechtbank is de door het Openbaar Ministerie verstrekte informatie omtrent de inhoud en status van het verificatiejournaal lange tijd weinig helder geweest. (…) Pas op 28 oktober 2020 is expliciet melding gemaakt van het zeer precaire karakter van onder andere in het verificatiejournaal opgenomen zogenoemde ‘dubbel-nul informatie’. Het aantal tactische aanwijzingen, al dan niet verifieerbaar, is voor het eerst bekend geworden uit de vordering van 29 december 2020. In deze vordering is het eerder gedane aanbod van het Openbaar Ministerie concreet uitgewerkt, in die zin dat er een samengevat, deels gezwart, verificatiejournaal ter beschikking kan worden gesteld en daarnaast samenvattende, deels gezwarte, Excel-bestanden. De rechtbank heeft in haar beslissing van 17 november 2020 onderkend dat de delen van dit journaal met enig afbreukrisico afgeschermd dienen te blijven, maar dat doet er niet aan af dat de verdediging er belang bij kan hebben om de overige in dit journaal onderzochte tactische aanwijzingen te kennen, al was het maar omdat zij mogelijk in staat is deze (al dan niet (deels) niet geverifieerde aanwijzingen) te ontkrachten. Die afschermingsbelangen zijn thans ondervangen.”
Vervolgens heeft de rechtbank beslist dat de verdediging inzage mag krijgen in het samengevatte, deels gezwarte, verificatiejournaal, de samenvattende, deels gezwarte, Excel-bestanden en de vordering van het Openbaar Ministerie, op een door het Openbaar Ministerie te bepalen wijze. [2] Het Openbaar Ministerie heeft ter zitting van 12 maart 2021 medegedeeld dat inzage vanwege de gevoeligheid van de gegevens in een gecontroleerde omgeving moet plaatsvinden en dat er om die reden voor is gekozen die inzage te bieden op het politiebureau.
7. De rechtbank stelt vast dat het hier om gevoelige gegevens gaat. Het Openbaar Ministerie heeft medegedeeld dat alle punten uit het verificatiejournaal later tactisch herhaald zijn en de resultaten daarvan (wel) gevoegd zijn in (de verificatie- en falsificatiedossiers in) het Marengo-dossier. Van de verdediging mag dan verwacht worden dat zij concreet duidt welke informatie uit dat verificatiejournaal nog ontbreekt in het Marengo-dossier én dat die informatie ook van belang is voor de beoordeling van de vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Deze onderbouwing is uitgebleven. De enkele en algemene stelling die erop neerkomt dat voeging nodig zou zijn om een totaalbeeld te krijgen, is onvoldoende. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

Verzoek tot aanvullend verhoor van de kroongetuige

Standpunt van de verdediging
8. De verdediging heeft gesteld dat zij naar aanleiding van hetgeen is besproken op de laatste regiezitting van 30 november 2022 en op basis van tussentijds beschikbaar gekomen nieuwe informatie belang heeft bij een aanvullend verhoor van de kroongetuige. Het gaat om vragen met betrekking tot de gemaakte afspraken rond de kroongetuige-overeenkomst, de klachtprocedure van de kroongetuige tegen zijn voormalig advocaat en vragen naar aanleiding van de inzage in de iPhone-berichten en inzage in het verificatiejournaal.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
9. Het Openbaar Ministerie verzet zich niet tegen een aanvullend verhoor van de kroongetuige
voor zover het verzoek ziet op vragen over de overeenkomst die in de strafzaak is gesloten. Ook verzet het zich niet tegen een aanvullend verhoor over de iPhone-berichten binnen de kaders die de rechtbank eerder heeft gegeven. Voor zover de vragen zien op de getuigenbeschermingsovereenkomst verzet het Openbaar Ministerie zich wél tegen toewijzing van het verzoek. Het verzet zich ook tegen toewijzing van het verzoek voor zover het ziet op het stellen van vragen over een klachtprocedure die zou zijn gestart tegen de voormalige advocaat van de kroongetuige, omdat dit niet van belang is voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. Bovendien is dat verzoek onvoldoende onderbouwd omdat het uitgaat van aannames, zoals dat het betrekking zou hebben op de inhoud van het recente verhoor bij de rechter-commissaris van die advocaat. Tenslotte geldt dat de relatie tussen de kroongetuige en zijn (voormalig) raadsman onderworpen is aan het verschoningsrecht. Over het aanvullend horen van de kroongetuige over punten uit het verificatiejournaal heeft het Openbaar Ministerie opgemerkt dat alle punten die hierin zijn vervat al deel uitmaken van het verificatie- en falsificatieonderzoek en het dus geen nieuwe informatie betreft.
Oordeel van de rechtbank
10. De rechtbank wijst het verzoek om de kroongetuige aanvullend te horen toe nu het belang daarbij voldoende is onderbouwd. Bij eerdere verhoren heeft de kroongetuige bepaalde vragen niet beantwoord met een beroep op zijn verschoningsrecht of met een beroep op zijn geheimhoudingsverplichting uit de beschermingsovereenkomst. De rechtbank heeft deze vragen toen geparkeerd en later beslist of de kroongetuige deze vragen (toch) diende te beantwoorden. Een aanvullend verhoor kan op diezelfde wijze plaatsvinden. Er bestaat dan ook geen aanleiding om op voorhand de omvang van dit aanvullend verhoor te beperken in de door het Openbaar Ministerie voorgestane zin. Dit geldt ook voor vragen over de andere door de verdediging genoemde onderwerpen.
11. De rechtbank stelt zich voor dat dit nadere verhoor plaatsvindt op de eerstvolgende gereserveerde (reserve-)zittingsdag, te weten 14 maart 2023. Ter terechtzitting had de verdediging niet paraat of de verzochte aanvullende ondervraging al of niet (deels) betrekking heeft op nog niet aan het dossier toegevoegde iPhone-berichten. Daar waar het gaat om nog niet aan het dossier toegevoegde iPhone-berichten dient de verdediging uiterlijk maandag 27 februari 2023, maar zo mogelijk eerder, de vindplaats van deze berichten aan het Openbaar Ministerie te laten weten. Dan is er voldoende tijd om deze berichten voor het verhoor op 14 maart 2023 waar nodig te anonimiseren ter voeging in het dossier van verdachte [verdachte 1] (en later in de dossiers van alle verdachten).
Verzoek om nadere informatie c.q. verduidelijking met betrekking tot de vraag of er voorwaarden zijn gesteld aan de uitlevering van verdachte vanuit Colombia.
Inleiding
12. De rechtbank heeft bij beslissing van 7 oktober 2022 [3] aan de Colombiaanse autoriteiten nadere uitleg gevraagd over de vraag of het, gelet op de inhoud van de beslissing tot uitlevering, is toegestaan om (bij eventuele strafoplegging aan verdachte) aan verdachte een levenslange gevangenisstraf op te leggen. Daartoe heeft de rechtbank de volgende twee concrete vragen gesteld die zijn voorgelegd aan de Colombiaanse autoriteiten. Daarbij is de beslissing van de rechtbank vertaald in het Spaans ten behoeve van de Colombiaanse autoriteiten, dit overeenkomstig de opdracht van de rechtbank ter voorkoming van eventuele onduidelijkheden over de achtergronden van de vraagstelling. De vragen luidden:
1. Hebben de Colombiaanse autoriteiten aan het Besluit tot uitlevering van 18 augustus 2021 (na hoger beroep bekrachtigd op 27 oktober 2021) de voorwaarde verbonden dat aan verdachte [verdachte 1] geen levenslange gevangenisstraf mag worden opgelegd?
2. In het geval het antwoord op de vorige vraag ‘nee’ is: Hoe verhoudt dit zich tot de in dit Besluit geciteerde overweging van 7 juli 2021 van de Hoge Raad, met de onder 4.1 opgesomde voorwaarden, en artikel 3 van dit Besluit?
13. Op deze vragen is inmiddels op 3 januari 2023 antwoord ontvangen.
Het antwoord op vraag 1 luidt:
“Wij wijzen in dit verband nogmaals op hetgeen gesteld werd in onze berichten MJD-OFI22-0004070 van 15 februari 2022 en MJD-OFI22-0023498 van 29 juni 2022, namelijk dat nu het een Nederlands staatsburger betreft die aan zijn eigen land wordt uitgeleverd, de Colombiaanse regering heeft verordenddat er geen enkele voorwaarde wordt gesteld aan de uitleveringvan de heer [verdachte 1] .”
Het antwoord op vraag 2 luidt:
“De beschikking van de cassatiekamer voor strafzaken van het Hooggerechtshof dient als rechtsgrondslag voor het besluit van de Colombiaanse regering over de uitlevering.
Dit niettegenstaande is het de Colombiaanse regering die aan de uitlevering de voorwaarden kan stellen die zij gepast acht.
In het onderhavige geval wees de cassatiekamer voor strafzaken de Colombiaanse regering in haar beschikking van 7 juli 2022 over de uitlevering van de heer [verdachte 1] op de verplichting om de uitlevering van de buitenlandse staatsburger afhankelijk te stellen van de voorwaarden voorzien in artikel 494 van Wet 906/2004 (overweging 4.1), waaronder de voorwaarde dat de betrokkene niet wordt veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf.
De Colombiaanse regering hield zich in Uitvoeringsbesluit nr. 177 van 18 augustus 2021, bekrachtigd bij Uitvoeringsbesluit nr. 238 van 27 oktober 2021, aan de rechtspraak van het Hooggerechtshof door te wijzen op dit aspect,maar stelde de uitlevering niet afhankelijk van de voorwaarde dat de betrokkene niet tot levenslang zal worden veroordeeld.
Zoals aangegeven in onze berichten MJD-OFI22-0004070 van 15 februari 2022 en MJDOFI22-0023498 van 29 juni 2022, is het in gevallen waarin de Colombiaanse regering instemt met uitlevering van een buitenlands staatsburger aan zijn land van herkomst, zoals in het geval van de heer [verdachte 1] , niet geëigend dat de Colombiaanse staat het Koninkrijk der Nederland verplicht tot toepassing van bepalingen uit de Colombiaanse grondwet, zoals het verbod tot oplegging van levenslange gevangenisstraf.
Wij wijzen er nogmaals op dat de Colombiaanse staat zich niet mengt in de berechting, noch in de straftoemeting van een Nederlands staatsburger overeenkomstig zijn eigen rechtssysteem.”
Verzoek van de verdediging
14. De verdediging heeft verzocht de eerder geformuleerde onderzoekswensen alsnog toe te wijzen. Bij repliek heeft zij verzocht opnieuw vragen aan de Colombiaanse autoriteiten te stellen en de verdediging te betrekken bij het opstellen van die vragen. Daartoe is aangevoerd dat ook met het antwoord van de Colombiaanse autoriteiten van 3 januari 2023 nog altijd onduidelijkheid bestaat over de vraag in hoeverre het de Nederlandse rechter vrij staat een levenslange gevangenisstraf op te leggen. Het lijkt erop dat de regering ervoor heeft gekozen niet een keiharde voorwaarde op te leggen aan Nederland maar de Nederlandse autoriteiten wel heeft gewezen op de wettelijke verplichtingen zoals verwoord door de Hoge Raad in Colombia. De verdediging vraagt zich af of het feitelijk en juridisch niet op hetzelfde neerkomt en het gezien moet worden als een diplomatieke manier van communiceren. Heeft het wijzen op de Hoge Raad uitspraak inclusief de daarin opgesomde voorwaarden voor uitlevering en daarmee de rechtsgrondslag vormend voor de uitlevering niet dezelfde waarde als het stellen van voorwaarden? En, gaat de Colombiaanse regering er in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uit dat de Nederlandse autoriteiten het wettelijk systeem en daaruit voortvloeiende verplichtingen zal respecteren en naleven? De verdediging wijst er ten slotte op dat de Colombiaanse raadsman van verdachte over deze kwestie desgevraagd heeft laten weten:
- De Colombiaanse regering is verplicht zich te houden aan de uitspraak welke is gedaan door het hoogste gerecht in Colombia. Dit wordt bevestigt door de twee uitgebrachte resoluties.
- De regering heeft de uitspraak geaccepteerd en overgenomen. Zij hebben dit voorzien van een toelichting in de uitlevering.
- Client heeft weliswaar niet de Colombiaanse nationaliteit, maar ook in Colombia geldt het gelijkheidsbeginsel, waaruit volgt dat iedereen gelijk is voor de wet en de grondwet. Die bepalingen gelden dus ook voor hem.
- De Colombiaanse rechter adviseert de regering. De regering is de uitvoerende macht. Hij kan geen uitspraak doen over de vraag of het niet houden aan de voorwaarden/wettelijke verplichtingen van invloed zou zijn geweest op de uitkomst van de uitleveringsprocedure.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
15. Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat de reactie van de Colombiaanse autoriteiten volstrekt helder is: de Colombiaanse autoriteiten leggen geen beperkingen op ten aanzien van de oplegging van een levenslange gevangenisstraf indien de uitlevering ziet op een vreemdeling die aan het land van herkomst wordt uitgeleverd. Nu het gaat om een Nederlander die aan Nederland wordt uitgeleverd, acht Colombia het niet geëigend om de eigen grondwet aan Nederland op te leggen en staat de Colombiaanse grondwet dus niet aan de oplegging van een levenslange gevangenisstraf in de weg. In reactie op de antwoorden van de Colombiaanse advocaat van verdachte heeft het Openbaar Ministerie gewezen op het vertrouwensbeginsel dat voorschrijft dat moet worden uitgegaan van de juistheid van de mededelingen van buitenlandse justitiële autoriteiten. Het verzoek moet dan ook worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
16. De rechtbank is voorshands van oordeel dat de thans in de strafzaak van verdachte beschikbare informatie over deze kwestie voldoende is voor de beoordeling. Het door de verdediging geschetste mogelijke verschil in interpretatie tussen het “stellen van voorwaarden” en “het wijzen op verplichtingen” is in de vraagstelling van 7 oktober 2022 aan de Colombiaanse autoriteiten al aan bod gekomen. Daarbij betrekt de rechtbank bovendien dat de beslissing (vanaf rechtsoverweging 4) integraal is vertaald zodat voor de autoriteiten duidelijk moet zijn geweest wat de achtergrond van die vraagstelling was. Het opnieuw vragen van nadere uitleg aan de Colombiaanse autoriteiten zou daarom een herhaling van zetten zijn. Het verzoek om nadere vragen te stellen aan de Colombiaanse autoriteiten wordt daarom afgewezen. Verder debat over dit onderwerp kan plaatsvinden bij pleidooi en repliek (en dupliek). Voor zover de verdediging haar oorspronkelijke verzoeken tot het verstrekken van correspondentie en het horen van getuigen nog heeft gehandhaafd, worden deze eveneens afgewezen omdat deze (herhaalde) verzoeken, mede in het licht van het op 3 januari 2023 ontvangen antwoord, niet nader zijn onderbouwd.

Herhaald verzoek met betrekking tot financiële afspraken met de kroongetuige

Standpunt van de verdediging
17. De verdediging heeft de rechtbank verzocht haar eerdere beslissing van 7 december 2022 over dit onderwerp te heroverwegen. Daartoe is gesteld dat de verdediging wel degelijk heeft gesteld dat sprake is c.q. kan zijn van sterke aanwijzingen voor onrechtmatig handelen door het Openbaar Ministerie zoals door het gerechtshof in het Passage-arrest wordt genoemd. De verdediging heeft daarbij gewezen op de inhoud van de iPhone-berichten die door de kroongetuige zijn verstuurd c.q. ontvangen. Dit verhoudt zich volgens haar niet met diens verklaring ter zitting waarin hij zegt dat er nul komma nul is gesproken over geld. De berichten, die de verdediging inmiddels ook zelf heeft kunnen bekijken, bevestigen dat het onderwerp ‘geld’ op zijn minst ter sprake is geweest en dit staat haaks op de ontkenning van de kroongetuige. Daarom dient hierover absolute duidelijkheid te worden verkregen. Hier komt bij dat door het Openbaar Ministerie althans de TBG-officier van justitie eenvoudig kan worden bevestigd of ontkend of er gesproken is over financiële tegemoetkomingen.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
18. Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit een herhaald verzoek betreft zonder dat nieuwe feiten en omstandigheden zijn gesteld. Het verzoek moet daarom worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
19. De onderbouwing van de verdediging is in de kern gelijk aan die van de eerdere verzoeken over dit onderwerp. Daarop heeft de rechtbank reeds eerder beslist op 10 november 2022 [4] en (laatstelijk op) 7 december 2022 [5] . Bij die beslissingen is al betrokken dat uit de iPhone-berichten blijkt dat de kroongetuige met anderen over geld spreekt en hij ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat hij geen financiële afspraken heeft gemaakt, er geen financiële toezeggingen zijn gedaan en hij niets, nul komma nul, heeft ontvangen. De rechtbank wijst het verzoek daarom wederom af onder verwijzing naar die beslissingen.
Verzoeken met betrekking tot een psychiatrische of psychologische rapportage over of ten behoeve van de kroongetuige
Standpunt van de verdediging
20. De verdediging heeft opnieuw verzocht om het Openbaar Ministerie opdracht te geven om de vraag te (laten) beantwoorden of er een psychiatrische of psychologische rapportage (of anderszins een rapportage omtrent de persoon) is opgemaakt over of ten behoeve van de kroongetuige. Voor zover dit verzoek nog steeds wordt afgewezen, verzoekt de verdediging opnieuw om de voormalige (anonieme) raadsman van de kroongetuige te horen. Volgens de verdediging heeft de rechtbank miskend dat de verdediging de betrouwbaarheid van de kroongetuige ter discussie wil kunnen stellen aan de hand van alle relevante feiten en omstandigheden. Dit betekent dat alle informatie die gaat over de persoon van de kroongetuige in combinatie met het traject dat hij is ingegaan van belang is voor beoordeling van zowel de betrouwbaarheid van diens persoon en de betrouwbaarheid van diens verklaringen. Het is immers justitie zelf die een psychologisch onderzoek laat uitvoeren met betrekking tot de vraag of de persoon het traject van getuigenbescherming wel aan zou kunnen. Niet valt in te zien waarom diezelfde informatie vervolgens niet van belang kan zijn voor beoordeling van de betrouwbaarheid van diens verklaringen. Als het rapport er is, dan kan de verdediging beoordelen of de inhoud relevant is.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
21. Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren zijn gebracht zodat de verzoeken nogmaals afgewezen moeten worden.
Oordeel van de rechtbank
22. Aan de herhaalde verzoeken van de verdediging zijn geen wezenlijke nieuwe feiten of omstandigheden ten grondslag gelegd. De rechtbank wijst het verzoek om vragen over het bestaan van een psychiatrische of psychologische rapportage te (laten) beantwoorden alsook het subsidiaire (herhaalde) verzoek om de voormalige anonieme raadsman van de kroongetuige te horen, af. Verwezen wordt naar de reeds aangehaalde beslissingen van
10 november 2022 en 7 december 2022.
Verzoek met betrekking tot het als getuige horen van de partner van de kroongetuige
Standpunt van de verdediging
23. De verdediging heeft wederom verzocht opdracht te geven tot het alsnog horen van de partner van de kroongetuige. Het betreft een toegewezen getuige. Op geen enkel moment is verdachte noch diens verdediging in de feitelijke gelegenheid gesteld om zelf uitvoering te geven aan het ondervragingsrecht. Dit is in strijd met het recht op een eerlijk proces, waaronder het effectief kunnen horen van getuigen. Het belang voor het horen van deze getuige is reeds vastgesteld. Hetgeen eerder is voorgevallen en heeft geleid tot een proces-verbaal van verhoor van deze getuige doet hier niets aan af.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
24. De verdediging heeft ten opzichte van de verzoeken van 30 juni 2022, 12 september 2022 en 23 november 2022 niets nieuws aangevoerd. Het Openbaar Ministerie heeft, met verwijzing naar haar eerdere reacties waaronder met name die van 15 september 2022, gesteld dat het verzoek opnieuw moet worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
25. De onderbouwing van het huidige herhaalde verzoek tot het horen als getuige van de partner van de kroongetuige, is wederom gelijk aan de onderbouwing van het verzoek dat heeft geleid tot de beslissing van 8 juli 2022 [6] . In die beslissing is de rechtbank ingegaan op de door de verdediging aangevoerde argumenten. De rechtbank volstaat dan ook met verwijzing naar haar beslissing van 8 juli 2022, in het bijzonder naar de overwegingen 20 – 24 en 27 van die beslissing en wijst het verzoek wederom af.

Verzoek met betrekking tot getuigen [getuige 1] en [getuige 2]

Inleiding
26. Bij beslissing van 28 september 2022 [7] heeft de rechtbank over het verzoek van de verdediging tot het horen van deze getuigen geoordeeld dat het verdedigingsbelang daarbij voldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft daarbij wel overwogen dat het de vraag is of deze getuigen binnen redelijke termijn kunnen worden gehoord aangezien van de getuigen geen actuele adresgegevens beschikbaar zijn. De rechtbank heeft het verzoek daarom in zoverre toegewezen dat deze getuigen worden gehoord door de rechters-commissaris indien hun adresgegevens, na onderzoek daarnaar door de rechters-commissaris, bekend worden. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat hoewel ten aanzien van de getuige [getuige 1] in 2021 al onderzoek daarnaar is verricht, de rechtbank zich voorstelt dat een herhaalde poging wordt gedaan diens adresgegevens te achterhalen.
27. De rechtbank is bij e-mailbericht van 2 december 2022 van de rechters-commissaris geïnformeerd dat getuige [getuige 1] onvindbaar is en dat het verhoor van getuige [getuige 2] is gepland voor 10 januari 2023. Bij e-mailbericht van 17 januari 2023 hebben de rechters-commissaris aan de rechtbank geschreven:
“Het op 10 januari 2023 geplande verhoor van de heer [getuige 2] heeft geen doorgang gevonden aangezien ons was gebleken dat de heer [getuige 2] zich niet in Nederland bevindt. Hij heeft de griffier telefonisch laten weten niet in Nederland te verblijven en voorlopig niet naar Nederland te zullen komen. Hij wilde het land en adres waar hij nu verblijft niet doorgegeven en het telefoonnummer waarmee hij belde was naar zijn zeggen van iemand anders. Het nummer is gecontroleerd en lijkt een niet meer bestaand nummer. Dit bericht van de heer [getuige 2] over verblijf in het buitenland is bevestigd door de advocaat van de getuige en door bevindingen van de politie. De heer [getuige 2] is tot slot niet op het van hem bekende adres in Nederland aangetroffen in de dagen voorafgaand aan de geplande verhoordatum en de laatste maanden ook niet in de buurt gesignaleerd. Wij zien al met al geen mogelijkheid dit verhoor binnen afzienbare termijn opnieuw te organiseren, maar zullen het laten weten indien ons een bericht bereikt dat de omstandigheden zijn veranderd.”
Standpunt van de verdediging
28. De verdediging heeft verzocht de rechters-commissaris te gelasten alsnog onderzoek te doen naar de mogelijkheden de getuigen te horen. Ten aanzien van [getuige 1] is geen recente informatie beschikbaar. Het laatste bericht dateerde van 12 oktober 2022 (de rechtbank leest: 2021) en was afkomstig van de griffier. Er waren geen adresgegevens beschikbaar en navraag bij diens advocaat heeft niets opgeleverd. Het is niet bekend wat er dan is nagevraagd bij de advocaat. Ook is niet bekend of men in de tussengelegen maanden nog gekeken heeft of er adresgegevens bekend zijn, hij gedetineerd zat, dan wel er politieregistraties zijn over hem. De verdediging heeft vernomen dat hij mogelijk gewoon in de omgeving van Utrecht verblijft. Hoewel hij wellicht niet ingeschreven staat, heeft hij familie met wie hij mogelijk in contact staat en heeft de politie wellicht ook nadere informatie over een verblijfplaats. De rechters-commissaris dienen dan ook alsnog, al dan niet in samenspraak met het Openbaar Ministerie, nader onderzoek te laten doen naar de verblijfplaats van de getuige.
Ten aanzien van de getuige [getuige 2] geldt dat het eerder geplande verhoor van de getuige hem kennelijk wel heeft bereikt aangezien hij zelf contact heeft opgenomen en heeft medegedeeld dat hij niet zou komen. Ook heeft deze getuige een advocaat met wie gecommuniceerd is. Voor deze getuige zijn er dan ook wel degelijk mogelijkheden om met hem in contact te komen en in overleg te kijken naar een planning voor verhoor. Uit het
e-mailbericht blijkt niet of en zo ja op welke wijze dit gebeurd is. Volgens de verdediging staat dus nog niet vast dat alle mogelijkheden zijn benut om beide personen te kunnen horen.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
29. Het Openbaar Ministerie heeft verwezen naar het verslag van de rechters-commissaris. Daaruit blijkt van ruime inspanning om de getuigen te traceren.
Oordeel van de rechtbank
30. Ten aanzien de getuige [getuige 1] gaat de rechtbank ervan uit dat de rechters-commissaris uitvoering hebben gegeven aan de beslissing van 28 september 2022 om, ondanks de inspanningen uit oktober 2021, een herhaalde poging te doen de gegevens van deze getuige te achterhalen. De griffier heeft immers op 2 december 2022 laten weten dat deze getuige (de rechtbank begrijpt daaruit: nog steeds) onvindbaar is. Mochten de adresgegevens van deze getuige op enig moment beschikbaar komen, dan kan de getuige alsnog gehoord worden. Als de verdediging over concrete gegevens beschikt – zij stelt dat de getuige mogelijk in de omgeving van Utrecht verblijft – dan kan de verdediging deze informatie ook zelf aandragen.
Ten aanzien van de getuige [getuige 2] blijkt uit het e-mailbericht van 17 januari 2023 welke inspanningen zijn verricht om een verhoor van deze getuige mogelijk te maken. Dat dit tot heden niet is gelukt en het er in dit geval feitelijk op neerkomt dat de ‘regie’ bij de getuige ligt, zoals de verdediging in repliek stelt, is in zoverre juist. Deze getuige wenst kennelijk niet naar Nederland te komen voor verhoor en het is onbekend in welk land hij verblijft. Met die vaststellingen hebben de rechters-commissaris voldoende inspanningen verricht maar zijn er eenvoudigweg onvoldoende gegevens bekend om het er toe te leiden dat hij als getuige wordt gehoord. Ook hier geldt dat een verhoor alsnog kan plaatsvinden zodra adresgegevens van de getuige bekend zijn. In hetgeen de verdediging heeft aangevoerd ziet de rechtbank op grond van het voorgaande geen aanleiding te gelasten dat de rechters-commissaris opnieuw onderzoek doen naar de mogelijkheden de getuigen te horen. Het verzoek wordt afgewezen.

Voetnoten

2.Die zittingen hebben in de zaak van verdachte op tegenspraak plaatsgevonden, zoals de rechtbank in de beslissing van 17 december 2021 heeft vastgesteld (ECLI:NL:RBAMS:2021:7401 onder 3.5 en 6).