In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 10 november 2022, worden beslissingen genomen over geparkeerde vragen en verzoeken die zijn gedaan tijdens de terechtzittingen van 1 en 2 november 2022 in de zaak van verdachte Said R. De kroongetuige is tijdens deze zittingen ondervraagd door de verdediging, maar heeft twee vragen niet beantwoord, waarop de rechtbank deze vragen heeft geparkeerd. De eerste geparkeerde vraag betreft of de kroongetuige in de detentielocatie vanwege zijn bijzondere positie gunsten heeft ontvangen. De kroongetuige beroept zich op zijn geheimhoudingsplicht op basis van de beschermingsovereenkomst met de Staat. De verdediging stelt dat de kroongetuige zich niet kan beroepen op deze overeenkomst, omdat het gaat om de feitelijke bescherming van de kroongetuige en niet om zijn veiligheid. De rechtbank oordeelt dat de vraag naar gunsten in detentie raakt aan de detentieomstandigheden van de kroongetuige en dat het voorstelbaar is dat hij zijn geheimhoudingsverplichting schendt als hij deze vraag beantwoordt. Daarom wordt de beantwoording van deze vraag door de rechtbank belet.
De tweede geparkeerde vraag betreft hoe de kroongetuige kenbaar heeft gemaakt dat hij de BlackBerry weer naar binnen wilde hebben. De kroongetuige beroept zich op zijn verschoningsrecht, omdat hij zichzelf aan het gevaar van een strafrechtelijke veroordeling zou blootstellen door deze vraag te beantwoorden. De rechtbank oordeelt dat de kroongetuige zich op zijn verschoningsrecht kan beroepen, omdat de vraag mogelijk betrekking heeft op een door hem gepleegd misdrijf.
Daarnaast heeft de verdediging verzocht om het Openbaar Ministerie op te dragen twee andere vragen ter beantwoording voor te leggen aan de TBG-officier van justitie. De eerste vraag betreft financiële afspraken met de kroongetuige in het kader van de getuigenbeschermingsovereenkomst. De rechtbank oordeelt dat de kroongetuige heeft verklaard dat hem geen financiële beloning is gegeven om te verklaren en dat er geen financiële afspraken zijn gemaakt. De rechtbank ziet geen aanleiding om deze vragen ter beantwoording voor te leggen aan het Openbaar Ministerie. De tweede vraag betreft de uitvoering van een psychologisch onderzoek over de kroongetuige. De rechtbank oordeelt dat de betrouwbaarheid van de kroongetuige moet worden getoetst aan de hand van het dossier en niet aan de hand van een eventueel psychologisch onderzoek. Het verzoek van de verdediging wordt afgewezen.