ECLI:NL:RBAMS:2022:6574

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
26Marengo
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Rechtbank Amsterdam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissingen van de rechtbank over geparkeerde vragen en verzoeken in de zaak van kroongetuige en verdachte Said R.

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 10 november 2022, worden beslissingen genomen over geparkeerde vragen en verzoeken die zijn gedaan tijdens de terechtzittingen van 1 en 2 november 2022 in de zaak van verdachte Said R. De kroongetuige is tijdens deze zittingen ondervraagd door de verdediging, maar heeft twee vragen niet beantwoord, waarop de rechtbank deze vragen heeft geparkeerd. De eerste geparkeerde vraag betreft of de kroongetuige in de detentielocatie vanwege zijn bijzondere positie gunsten heeft ontvangen. De kroongetuige beroept zich op zijn geheimhoudingsplicht op basis van de beschermingsovereenkomst met de Staat. De verdediging stelt dat de kroongetuige zich niet kan beroepen op deze overeenkomst, omdat het gaat om de feitelijke bescherming van de kroongetuige en niet om zijn veiligheid. De rechtbank oordeelt dat de vraag naar gunsten in detentie raakt aan de detentieomstandigheden van de kroongetuige en dat het voorstelbaar is dat hij zijn geheimhoudingsverplichting schendt als hij deze vraag beantwoordt. Daarom wordt de beantwoording van deze vraag door de rechtbank belet.

De tweede geparkeerde vraag betreft hoe de kroongetuige kenbaar heeft gemaakt dat hij de BlackBerry weer naar binnen wilde hebben. De kroongetuige beroept zich op zijn verschoningsrecht, omdat hij zichzelf aan het gevaar van een strafrechtelijke veroordeling zou blootstellen door deze vraag te beantwoorden. De rechtbank oordeelt dat de kroongetuige zich op zijn verschoningsrecht kan beroepen, omdat de vraag mogelijk betrekking heeft op een door hem gepleegd misdrijf.

Daarnaast heeft de verdediging verzocht om het Openbaar Ministerie op te dragen twee andere vragen ter beantwoording voor te leggen aan de TBG-officier van justitie. De eerste vraag betreft financiële afspraken met de kroongetuige in het kader van de getuigenbeschermingsovereenkomst. De rechtbank oordeelt dat de kroongetuige heeft verklaard dat hem geen financiële beloning is gegeven om te verklaren en dat er geen financiële afspraken zijn gemaakt. De rechtbank ziet geen aanleiding om deze vragen ter beantwoording voor te leggen aan het Openbaar Ministerie. De tweede vraag betreft de uitvoering van een psychologisch onderzoek over de kroongetuige. De rechtbank oordeelt dat de betrouwbaarheid van de kroongetuige moet worden getoetst aan de hand van het dossier en niet aan de hand van een eventueel psychologisch onderzoek. Het verzoek van de verdediging wordt afgewezen.

Uitspraak

Beslissingen van de rechtbank ten aanzien van geparkeerde vragen en op een verzoek, gedaan op de terechtzittingen van 1 en 2 november 2022 in de zaak van verdachte [verdachte]
Inleiding
1. De kroongetuige is op de terechtzittingen van 1 en 2 november 2022 door de verdediging van verdachte [verdachte] ondervraagd. Tijdens het verhoor heeft de kroongetuige twee vragen niet beantwoord. De rechtbank heeft die vragen geparkeerd. Daarnaast hebben de raadslieden van verdachte [verdachte] de rechtbank verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen een tweetal andere vragen ter beantwoording voor te leggen aan de officier van justitie van het Team Bijzondere Getuigen (hierna: TBG-officier van justitie).
De rechtbank heeft medegedeeld dat zij schriftelijk zal beslissen op de geparkeerde vragen en het verzoek.
Geparkeerde vragen
2. De eerste geparkeerde vraag is:
- “ “Had u in de detentielocatie vanwege uw bijzondere positie gunsten?”
3. De kroongetuige heeft deze vraag niet willen beantwoorden met een beroep op de geheimhoudingsplicht die op hem rust op grond van de beschermingsovereenkomst die hij heeft gesloten met De Staat.
4. De verdediging van verdachte [verdachte] heeft gesteld dat de kroongetuige zich bij deze vraag niet kan beroepen op de beschermingsovereenkomst. Volgens de verdediging gaat het bij maatregelen op grond van artikel 226l van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) om de feitelijke bescherming van de kroongetuige. Daarom moet bij elke weigering op die grond een vraag te beantwoorden, worden nagegaan of de veiligheid van de kroongetuige in het geding is. Dat is volgens de verdediging niet het geval bij beantwoording van vragen naar gunsten in de detentielocatie, ex artikel 226g, vierde lid, Sv. Of iemand op cel de beschikking heeft over goederen en internet zegt namelijk niets over locatie en veiligheid. De verdediging wil kunnen onderzoeken of de kroongetuige, anders dan andere gedetineerden, goederen – en dat is breder dan alleen ‘de dongel’ – op zijn cel mocht hebben omdat dit mogelijk zijn verklaringsbereidheid kan hebben beïnvloed. Dit soort vragen moet dus worden beantwoord om de rechtmatigheid van de kroongetuige-overeenkomst te kunnen toetsen, aldus de verdediging.
5. De tweede geparkeerde vraag aan de kroongetuige is:
- “ “Hoe heeft u, na de aanslag op [medeverdachte 1] , kenbaar gemaakt dat u de BlackBerry weer naar binnen wilde hebben?”
6. De kroongetuige heeft deze vraag niet willen beantwoorden met een beroep op zijn verschoningsrecht. Ter terechtzitting van 2 november 2022 is verduidelijkt dat de kroongetuige zich ten aanzien van deze vraag op zijn verschoningsrecht beroept omdat hij door de vraag te beantwoorden zichzelf aan het gevaar van een strafrechtelijke veroordeling zou blootstellen.
Het oordeel van de rechtbank

Ten aanzien van de eerste vraag

7. De rechtbank verwijst allereerst naar haar beslissing van 29 november 2021 [1] . Daarin heeft de rechtbank onder andere gewezen op de mogelijkheid dat de rechtbank op grond van artikel 293, eerste lid, Sv belet dat de getuige vragen beantwoordt. Daarbij is overwogen dat deze bepaling er onder meer toe strekt te voorkomen dat de getuige moet antwoorden op vragen die hem nadeel kunnen berokkenen.
8. De rechtbank heeft in die beslissing overwogen dat zij ervan uitgaat dat de beschermingsovereenkomst een geheimhoudingsclausule bevat, nu beide contractspartijen dat stellen. De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 2 november 2022 herhaald dat de kroongetuige op grond van die geheimhoudingsclausule niet mag verklaren over de detentieomstandigheden en getuigenbescherming. De rechtbank heeft in die beslissing verder gewezen op artikel 1.6 van de kroongetuige-overeenkomst waarin een geheimhoudingsclausule is opgenomen. De rechtbank heeft overwogen dat zij er rekening mee moet houden dat de kroongetuige nadeel zal lijden als hij vragen beantwoordt in strijd met die geheimhoudingsverplichting omdat De Staat in dat geval de beschermingsovereenkomst kan beëindigen. De rechtbank heeft verder overwogen dat zij in het licht van het arrest van de Hoge Raad van 23 april 2019 [2] voorshands niet ziet hoe vragen die betrekking hebben op de beschermingsmaatregelen en op (de totstandkoming van) de beschermingsovereenkomst van belang kunnen zijn voor de uiteindelijk door de rechtbank te nemen beslissingen in het kader van de artikelen 348 en 350 Sv. Vervolgens heeft de rechtbank een groot aantal vragen van de verdediging van medeverdachten geschaard onder de vragen waarvan de rechtbank de beantwoording door de kroongetuige belet. Daarbij heeft de rechtbank nog overwogen dat onder vragen die betrekking hebben op beschermingsmaatregelen ook vallen al die vragen die in den brede raken aan de detentieomstandigheden.
9. De rechtbank is van oordeel dat de thans geparkeerde vraag valt in deze in de beslissing van 29 november 2021 beschreven categorie vragen waarvan de rechtbank er rekening mee houdt dat de kroongetuige nadeel zal lijden als hij deze in strijd met zijn geheimhoudingsverplichting beantwoordt. De rechtbank ziet in het betoog van de verdediging geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. In reactie op dat betoog wijst de rechtbank er nog op dat het hier, anders dan de verdediging stelt, niet gaat om een per vraag uit te voeren toets of de veiligheid van de kroongetuige bij beantwoording concreet in het geding kan zijn, nog daargelaten dat de rechtbank over onvoldoende informatie beschikt om zo’n toets te kunnen maken. Het gaat er om of voorstelbaar is dat de kroongetuige zijn geheimhoudingsverplichting schendt als hij de vraag wél beantwoordt. De rechtbank acht dat in dit geval voorstelbaar omdat de geparkeerde vraag naar gunsten in detentie raakt aan de detentieomstandigheden van de kroongetuige. De beantwoording van die vraag wordt daarom door de rechtbank belet.

Ten aanzien van de tweede vraag

10. De rechtbank stelt vast dat de verdediging, nadat op 2 november 2022 is verduidelijkt om welk verschoningsrecht het ging, niet (meer) heeft gesteld dat en waarom de kroongetuige de tweede vraag zou moeten beantwoorden. Voor zover hierover nog een beslissing door de rechtbank nodig is, oordeelt de rechtbank dat de kroongetuige ten aanzien van deze vraag een beroep op zijn verschoningsrecht toekomt. Deze vraag ziet namelijk mogelijk op een door hem gepleegd misdrijf waarbij gedacht kan worden aan omkoping, afdreiging of afpersing. Daarom moet er ten aanzien van deze vraag – bij marginale toetsing – van worden uitgegaan dat de kroongetuige zichzelf aan het gevaar van een strafrechtelijke veroordeling zou blootstellen als hij deze zou beantwoorden. De kroongetuige hoeft deze vraag dus niet te beantwoorden.
Het verzoek
11. De verdediging heeft de rechtbank verzocht om het Openbaar Ministerie op te dragen de navolgende twee vragen ter beantwoording voor te leggen aan de betrokken TBG-officier van justitie:
1. Zijn er financiële afspraken gemaakt met de kroongetuige in het kader van de getuigenbeschermingsovereenkomst? Zo ja, over welk bedrag of welke bedragen gaat het?
12. De verdediging heeft daartoe gesteld, samengevat, dat het alleen benoemen of er een financiële afspraak is gemaakt in het kader van de getuigenbeschermingsovereenkomst buiten de reikwijdte van de laatste zin van artikel 1.6 van de overeenkomst ex artikel 226g Sv valt. De hoogte van een bedrag zegt niets over de veiligheid of methodieken van de bescherming maar kan wel een rol spelen in de vraag in hoeverre er verklaringsbereidheid was en dat daarmee de kroongetuige juist geprikkeld werd om verklaringen te gaan afleggen, wat nu juist niét de bedoeling van de wetgever is geweest. De verdediging wijst in dit verband op het bericht uit de iPhone van de kroongetuige, waarin staat:
Dit gaat de grootste zaak ook worden kwa liqui. Mogen we dan ook het maximale eruit halen? Hun krijgen bonussen en nieuwe functies en wij? Wegtrappen en klaar? No way helemaal uitzuigen. Tot de laatste cent. Homo's hebben genoeg gezien.”. Het is evident dat een financiële prikkel invloed kan hebben op de (inhoud van) de verklaringen van de kroongetuige, hetgeen in direct causaal verband staat met de (on)betrouwbaarheid daarvan. Daarmee is het van belang voor de beantwoording van de vragen van artikel 348 Sv (de rechtmatigheid van de kroongetuige-overeenkomst) en artikel 350 Sv (bewijswaardering), aldus de verdediging.
2. Is er op enig moment in de periode van 14 januari 2017 tot en met 11 maart 2020 een psychologisch onderzoek uitgevoerd over de kroongetuige?
  • Zo ja, wanneer?
  • Zo ja, bent u bereid dat rapport dan, desnoods onder embargo, te verstrekken aan
de verdediging of de verdediging de gelegenheid te geven dit in te zien?
13. De verdediging heeft gewezen op het interview met een voormalig raadsman van de kroongetuige in het Algemeen Dagblad op 4 juli 2020. Deze raadsman heeft aan het Algemeen Dagblad verteld: “
Het OM had een psychologisch rapport laten uitbrengen over [kroongetuige] . Daar las hij uit voor en over de uitkomsten was hij laaiend. Hij voelde zich enorm genaaid door het OM. Voor hem was dat het toppunt. Hij was er helemaal klaar mee”.
14. Ter onderbouwing van het verzoek heeft de verdediging gesteld, samengevat, dat de psychologische rapportage inzicht kan geven in de (on)betrouwbaarheid van de kroongetuige, omdat die een belangrijk inzicht geeft in hoeverre zijn persoonlijkheid de verklaringen zou beïnvloeden. Dit raakt direct de vraag inzake bewijswaardering in de zin van artikel 350 Sv. Bovendien valt verstrekking of inzage van dat eventuele rapport buiten de reikwijdte van de laatste zin van artikel 1.6 van de overeenkomst ex artikel 226g Sv, nu die veiligheid noch methodieken van beveiliging blootleggen, aldus de verdediging.
Het oordeel van de rechtbank

Ten aanzien van de vragen onder 1.

15. De rechtbank stelt vast dat de kroongetuige ter terechtzitting van 2 november 2022 op een vraag van de verdediging heeft geantwoord dat hem geen financiële beloning is gegeven om te verklaren. Op de vraag van de verdediging of er financiële afspraken zijn gemaakt in het kader van de getuigenbeschermingsovereenkomst heeft de kroongetuige gezegd dat hij deze vraag op grond van de beschermingsovereenkomst niet mag beantwoorden. Hij heeft daar vervolgens op aangevuld dat hij geen financiële afspraken heeft gemaakt, dat er geen financiële toezeggingen zijn gedaan en dat hij niets, nul komma nul, heeft ontvangen.
16. Reeds omdat de kroongetuige de gestelde vragen heeft beantwoord, is de rechtbank van oordeel dat de verdediging geen belang meer heeft bij haar verzoek deze vragen ter beantwoording voor te leggen aan de TBG-officier van justitie. Ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding deze vragen ter beantwoording voor te leggen aan de TBG-officier van justitie. De rechtbank verwijst in dit verband naar de overwegingen van het gerechtshof Amsterdam in de zaak Passage [3] (onder 2.1.2.2.5.2). De enkele verwijzing van de verdediging naar de aangehaalde iPhone-berichten is onvoldoende om het Openbaar Ministerie op te dragen de verzochte openheid over eventuele financiële afspraken in het kader van de beschermingsovereenkomst te laten geven. Zoals de rechtbank in de beslissing van 13 juli 2021 [4] in de zaken van medeverdachten over deze iPhone-berichten reeds heeft overwogen, lijkt het er in die berichten op dat de kroongetuige spreekt over wat hij wenst in het kader van de (onderhandelingen over de) getuigenbescherming en blijkt daaruit niets over waar het Openbaar Ministerie mee akkoord is gegaan en wat uiteindelijk met de kroongetuige ten aanzien van de getuigenbescherming is overeengekomen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

Ten aanzien van de vragen onder 2.

17. De beoordeling die de rechtbank moet maken van de betrouwbaarheid van de kroongetuige betreft zijn verklaringen over aan de medeverdachten tenlastegelegde feiten. Deze verklaringen zal de rechtbank moeten toetsen aan de hand van wat het dossier verder bevat en niet aan de hand van de mogelijke uitkomsten van een eventueel uitgevoerd psychologisch onderzoek. Hierin ziet de rechtbank dan ook niet het belang van de verdediging om de vragen ter beantwoording voor te leggen aan de TBG-officier van justitie.
18. Voor zover de verdediging aan het verzoek nog ten grondslag heeft gelegd dat zij in algemene zin inzicht wenst te krijgen in de persoonlijkheid van de kroongetuige, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat dit van belang is voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
Slotsom
19. Ten aanzien van de geparkeerde vragen is de slotsom dat de kroongetuige wordt belet de eerste vraag te beantwoorden en dat hij zich ten aanzien van de tweede vraag op zijn verschoningsrecht kan beroepen.
Het verzoek om de twee vragen aan de TBG-officier van justitie voor te leggen wordt afgewezen.