ECLI:NL:RBAMS:2021:7401

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
26Marengo
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • N.C.J. Meijering
  • C.W. Flokstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van het onderzoek naar aanleiding van onjuiste oproepingen in strafzaak tegen Said R.

In de strafzaak tegen verdachte Said R. heeft de rechtbank Amsterdam op 17 december 2021 een beslissing genomen naar aanleiding van het standpunt van de verdediging over de rechtsgeldigheid van oproepingen voor zittingen na 1 februari 2021. De verdediging stelde dat de oproepingen niet rechtsgeldig waren betekend, omdat deze niet naar het bekende verblijfadres van verdachte in Colombia waren verzonden. De rechtbank oordeelde dat de oproepingen voor de zittingen op 7 en 9 december 2021 niet rechtsgeldig waren, omdat verdachte zich in uitleveringsdetentie bevond en de oproepingen naar het verkeerde adres waren gestuurd. De rechtbank kon echter niet zelf de nietigheid van het onderzoek uitspreken, omdat dit oordeel voorbehouden is aan de rechter in hoger beroep. De rechtbank heeft wel maatregelen aangeboden aan de verdediging om de situatie te compenseren en heeft een nieuwe zitting gepland op 20 december 2021 om de wensen van de verdediging te bespreken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdediging op de eerdere zittingsdagen geen bezwaar heeft gemaakt tegen de behandeling van de zaken, waardoor er geen sprake was van een betekeningsgebrek voor die zittingen. De rechtbank heeft ook de relevante artikelen uit het Wetboek van Strafvordering aangehaald die betrekking hebben op de betekening van gerechtelijke mededelingen en de gevolgen van een onjuiste betekening. De zaak is complex door de internationale context van de uitlevering en de verschillende zittingsdagen die hebben plaatsgevonden zonder de aanwezigheid van verdachte.

Uitspraak

Beslissing van de rechtbank in de zaak van verdachte [verdachte] naar aanleiding van het standpunt van de verdediging ter terechtzitting van 7 en 9 december 2021

Standpunt van de verdediging
1. De verdediging van verdachte [verdachte] heeft ter terechtzittingen van 7 en 9 december 2021 het standpunt ingenomen, kort gezegd, dat de oproepingen voor de zittingen na 1 februari 2021, toen de voormalige raadslieden van verdachte de verdediging hebben neergelegd, niet rechtsgeldig zijn betekend. Verdachte is na zijn aanhouding in Colombia in uitleveringsdetentie geplaatst en van hem was dan ook een verblijfadres in het buitenland bekend. De oproepingen zijn ten onrechte niet aan dat adres verzonden. Volgens de verdediging leidt dit betekeningsgebrek tot nietigheid van het onderzoek op die terechtzittingen. Aangezien de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2008:BC0824) van de verdediging verlangt dat zij dit verweer aanstonds, dat wil zeggen op de eerstvolgende zitting, voert, dient de rechtbank thans de nietigheid van het onderzoek op die zittingen uit te spreken. Verdachte is inmiddels uitgeleverd en bevindt zich sinds 7 december 2021 in detentie in de Extra Beveiligde Inrichting (hierna: EBI) te Vught. Voor de komende zittingen kunnen de oproepingen in de EBI in persoon worden betekend. Aangezien verdachte geen afstand doet van de betekeningstermijn van tien dagen, betekent dit dat ook oproepingen voor de komende zittingen niet geldig zijn. De eerstvolgende rechtsgeldige oproeping kan dan pas zijn voor de zitting van 20 december 2021, aldus de verdediging.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
2. Het Openbaar Ministerie heeft aangevoerd, kort gezegd, dat de verdediging terecht heeft gewezen op het feit dat de betekening van de oproepingen voor de zittingen na 1 februari 2021 niet correct is geschied omdat die oproepingen aan het detentieadres in Colombia gezonden had moeten worden. De rechtbank heeft de zaak van verdachte op die zittingen echter wel op tegenspraak behandeld. Volgens het Openbaar Ministerie kan dit echter niet tot nietigheid van het onderzoek op die terechtzittingen leiden omdat dit alleen door een rechter in hoger beroep kan worden beoordeeld. De rechtbank kan natuurlijk wel rekening houden met dit mogelijke oordeel in hoger beroep, door nu al die compenserende maatregelen te bieden die de rechtbank passend acht. De rechtbank heeft dit ook aan de verdediging aangeboden door de verdediging op 20 december 2021 de gelegenheid te geven te motiveren welk onderzoek zij nog nodig acht, aldus het Openbaar Ministerie.
Oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
3.1. Verdachte staat niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen. Van hem was tot zijn aanhouding op 7 februari 2020 in Medellín, Colombia, ook geen woon- of verblijfplaats bekend. Verdachte was tot zijn aanhouding voortvluchtig.
3.2. Verdachte is gedagvaard voor de terechtzitting van 10 juli 2019. Verdachte is niet verschenen en tegen hem is verstek verleend. Het onderzoek is geschorst tot 24 september 2019. Op deze terechtzitting is verdachte evenmin verschenen. De rechtbank heeft op die dag de gevangenneming van verdachte bevolen en het onderzoek geschorst tot 12 december 2019. Op 12 en 13 december 2019 is verdachte wederom niet verschenen. De rechtbank heeft op die terechtzitting bevolen dat het op 24 september 2019 geschorste onderzoek opnieuw wordt aangevangen, omdat zij in een andere samenstelling zitting hield. Vervolgens is het onderzoek geschorst tot 27 februari 2020.
3.3. Verdachte is op 7 februari 2020 aangehouden in Medellín, Colombia. Hij is na de aanhouding in uitleveringsdetentie geplaatst in Colombia.
3.4. Op 27 (en 28 februari) 2020 is verdachte niet verschenen. Mrs. N.C.J. Meijering en C.W. Flokstra hebben laten weten dat verdachte hen uitdrukkelijk heeft gemachtigd hem ter terechtzitting te verdedigen. De rechtbank heeft daarmee vervolgens ingestemd, het eerder verleende verstek vervallen verklaard en bepaald dat de behandeling van de zaken van verdachte als een procedure op tegenspraak zal gelden. Het onderzoek is vervolgens geschorst en de oproeping van verdachte tegen een nader te bepalen tijdstip is bevolen, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadslieden van verdachte.
3.5. Vervolgens zijn er zittingsdagen geweest op 11, 12, 13 en 27 augustus 2020 en 3 september 2020, op 28 en 29 oktober en 3 november 2020 en op 13, 14 en 15 januari 2021. Op al deze dagen is verdachte niet verschenen, maar zijn gemachtigd raadslieden wel. Daarna is steeds bepaald dat de behandeling van de zaken als een procedure op tegenspraak zal gelden. Op 11 augustus 2020 heeft het Openbaar Ministerie een vordering wijziging tenlastelegging en een vordering nadere omschrijving tenlastelegging gedaan. De beslissing daarop heeft de rechtbank aangehouden omdat de toenmalige raadslieden lieten weten dat zij deze vorderingen eerst met hun cliënt wilden bespreken. Op deze vorderingen dient de rechtbank nog te beslissen.
3.6. Op 1 februari 2021 hebben mrs. N.C.J. Meijering en C.W. Flokstra de verdediging van verdachte neergelegd.
3.7. Na 1 februari 2021 hebben de volgende zittingsdagen (mede) in de zaken van verdachte plaatsgevonden: 11 en 12 maart 2021 (respectievelijk de zogenoemde PGP-inzagedag en de PGP-regiezitting), 22 maart 2021 (de start van de inhoudelijke behandeling), 7 april 2021 (horen van de kroongetuige), 16 april 2021 (regiezitting), 3 juni 2021 (inhoudelijke behandeling Zeilboot/Raspvijl), 11, 21 en 25 juni 2021 (inhoudelijke behandeling Roos/Doorn), 29 en 30 juni 2021 (regiezitting) en 14, 15, 21 en 22 september en 13 oktober 2021 (regiezitting). De rechtbank heeft op die zittingsdagen geconstateerd dat verdachte niet is verschenen en zijn zaken (impliciet) op tegenspraak behandeld.
3.8. Op 1 november 2021 hebben mrs. H.M. Dunsbergen en R. van ‘t Land zich gesteld als raadslieden van verdachte.
3.9. Op 7 december 2021 is verdachte aangekomen in Nederland nadat hij door Colombia is uitgeleverd. Hij is na aankomst geplaatst in de EBI te Vught.
4. Op grond van artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) geschiedt de uitreiking van de gerechtelijke mededeling, bedoeld in artikel 36b, tweede lid, Sv (in dit geval: de oproeping voor de zittingen), aan de geadresseerde van wie de woon- of verblijfplaats in het buitenland bekend is, door toezending van de mededeling (…). Op grond van artikel 36n, eerste lid, Sv kan de rechter de betekening nietig verklaren als de uitreiking niet is geschied overeenkomstig het bepaalde in artikel 36e Sv.
5. Sinds zijn aanhouding in Colombia op 7 februari 2020 bevond verdachte zich in uitleveringsdetentie in Colombia. De rechtbank is van oordeel dat deze detentielocatie als een bekend adres in het buitenland geldt. Daarbij betrekt de rechtbank dat het Openbaar Ministerie tijdens zittingen heeft toegelicht dat verdachte zich verzet tegen zijn uitlevering en dat een uitleveringsprocedure in Colombia – nog los van mogelijke vertragingen als gevolg van de coronapandemie – gemiddeld tien tot twaalf maanden in beslag zou kunnen nemen. Daarmee was duidelijk dat verdachte nog geruime tijd op een bekend adres in het buitenland zou verblijven.
6. De rechtbank stelt vast dat voor de zittingsdagen die hebben plaatsgevonden vanaf het moment dat mrs. N.C.J. Meijering en C.W. Flokstra uitdrukkelijk gemachtigd waren tot het moment dat zij de verdediging op 1 februari 2021 hebben neergelegd geldt, dat het onderzoek ter terechtzitting op tegenspraak heeft plaatsgevonden. Op die zittingsdagen hebben de toenmalige raadslieden eventuele betekeningsgebreken bij de eerdere oproepingen niet aan de orde gesteld, zodat ervan uitgegaan kon worden dat verdachte vrijwillig afstand had gedaan van zijn aanwezigheidsrecht op de eerdere zittingsdagen (HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163). Dat betekent dat met betrekking tot die zittingen geen sprake is van een betekeningsgebrek.
7. De rechtbank ziet zich wel gesteld voor de vragen of verdachte voor de zittingen genoemd onder 3.7. rechtsgeldig is opgeroepen en zo niet, welke consequenties daaraan dienen te worden verbonden. Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of verdachte voor de zittingen van 7, 9, 10, 14, 16 en 17 december 2021 rechtsgeldig is opgeroepen.
Zittingen onder 3.7.
8. Gebleken is dat de oproepingen voor de zittingsdagen die onder 3.7. zijn genoemd, niet aan het bekende adres van verdachte in Colombia zijn verzonden. De oproepingen voor die dagen waren daarmee niet rechtsgeldig. De rechtbank had de zaken van verdachte daarom moeten schorsen tot een nadere zitting waarvoor hij (dan) correct zou kunnen worden opgeroepen. Gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen is het echter niet aan de rechtbank om te beoordelen of dit leidt tot nietigheid van het onderzoek in de zaken van verdachte op de onder 3.7. genoemde terechtzittingen. Dit oordeel is voorbehouden aan de rechter in een eventueel hoger beroep. De omstandigheid dat van de verdediging wordt verlangd dat zij dit verweer aanstonds voert maakt dat niet anders, omdat dit alleen ziet op de vraag of de verdediging hierover in hoger beroep nog kan klagen.
9. De rechtbank zal wel rekening houden met een mogelijk oordeel in hoger beroep dat de zaken van verdachte op de onder 3.7. genoemde zittingsdagen ten onrechte op tegenspraak zijn behandeld. De rechtbank stelt voorop dat zij steeds voor ogen heeft gehad dat verdachte nog niet in Nederland was, dat hij door de rechtbank nog gehoord moet worden op de beschuldigingen en dat hij van zijn aanwezigheidsrecht bij de inhoudelijke behandeling van zijn zaken gebruik wil maken. De rechtbank is er als vanzelfsprekend van uit gegaan dat verdachte tijd en gelegenheid geboden moet worden om het dossier te lezen en met zijn raadsman de verdediging (verder) voor te bereiden. De rechtbank heeft ook steeds voor ogen gehad dat er (extra) zittingsdagen in zijn zaak gepland zouden moeten worden en/of op reeds geplande zittingsdagen tijd moet worden gereserveerd voor de verdediging van verdachte. Op deze zittingen kunnen niet alleen eventuele onderzoekswensen naar voren worden gebracht maar worden ook de voor verdachte relevante zaaksdossiers met hem besproken. Vanaf het moment dat de raadslieden zich namens verdachte hebben gesteld, is de rechtbank met hen in contact getreden over het bespreken van de verdere planning. Nu verdachte inmiddels aan Nederland is overgedragen, kan het bespreken van de planning op een openbare zitting zijn beslag gaan krijgen op 20 december 2021. In overleg met de verdediging is op die zitting tijd gereserveerd voor een eerste inventarisatie van wensen van de verdediging van verdachte.
10. De rechtbank is ambtshalve nagegaan wat er in de zaken van verdachte op de onder 3.7. genoemde dagen is besproken en beslist. Ten aanzien van de inhoudelijke behandeling van de zaken van verdachte op die zittingsdagen stelt de rechtbank vast dat de processen-verbaal van die terechtzittingen in het dossier zijn gevoegd. De rechtbank is voornemens, zoals hiervoor is overwogen, de zaaksdossiers die voor verdachte van belang zijn nog met hem te bespreken op nader te bepalen zittingsdagen. De rechtbank kan zich voorstellen dat de verdediging bij die gelegenheden ook de kroongetuige vragen zal willen stellen.
11. Daarnaast zijn naar aanleiding van de onder 3.7. genoemde regiezittingen beslissingen genomen in de zaken van alle verdachten en daarmee dus ook in de zaken van verdachte. Het gaat allereerst om de beslissing van 1 april 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:1507) naar aanleiding van de PGP-regiezitting van 12 maart 2021. Bij die beslissing heeft de rechtbank het Openbaar Ministerie in alle zaken opgedragen op een aantal punten nadere informatie te verschaffen waarna aanvullingen in het dossier zijn gevoegd. Verder gaat het om beslissingen van de rechtbank van 13 juli 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:3586) naar aanleiding van de regiezitting van 29 en 30 juni 2021. Daar is in de zaken van alle verdachten beslist dat de
liaison officerin Dubai als getuige door de rechter-commissaris wordt gehoord met betrekking tot de Dubai-observatie. Verder is daarbij beslist dat de berichten uit de iPhone van de kroongetuige tijdelijk ter inzage aan de verdediging dienen te worden verstrekt door middel van plaatsing op het MacBook waarop ook de ‘eigen’ PGP-lijnen staan. Ook is het Openbaar Ministerie opgedragen de berichten (uit de iPhone van de kroongetuige) die ter zitting zijn gepresenteerd te voegen in het dossier, aangevuld met niet-gepresenteerde berichten waaruit een eventuele bredere context van het gesprek kan blijken. Ten aanzien van verdachte heeft de rechtbank ambtshalve bepaald dat het bevel tot voeging van de stukken eveneens in zijn zaak geldt. Ten slotte gaat het om beslissingen van 4 oktober 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:5545) en 8 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:6338) naar aanleiding van de regiezittingen op 14 en 21 september 2021 en 13 oktober 2021. Bij beslissing van 4 oktober 2021 is beslist, kort gezegd, dat de inzage in de iPhone berichten op de MacBooks nog voortduurt tot 1 december 2021. In de beslissing van 8 november 2021 zijn door de rechtbank in de zaken van alle verdachten vragen geformuleerd ten behoeve van het op te stellen aanvullende rechtshulpverzoek aan de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) in verband met de Dubai-observatie.
12. De rechtbank heeft na een verzoek daartoe ten aanzien van de termijn van inzage in de iPhone berichten op het MacBook inmiddels bepaald dat de termijn tot 1 december 2021 voor de verdediging van verdachte wordt verlengd tot 1 februari 2022.
13. Desgewenst kan de verdediging van verdachte op een nadere terechtzitting verzoeken terug te komen op de onder 11 vermelde beslissingen.
Zittingen 7, 9, 10, 14, 16 en 17 december 2021
14. Voor de oproepingen voor deze zittingsdagen geldt eveneens dat zij niet zijn gezonden aan het van verdachte bekende detentieadres in Colombia. Op 7 en 9 december 2021 is verdachte middels zijn bepaaldelijk gevolmachtigde raadslieden verschenen en is door hen schorsing van het onderzoek ter terechtzitting gevraagd tot 20 december 2021. Dit heeft de rechtbank toegewezen. De oproepingen voor de overige zittingsdagen zijn inmiddels ook in persoon uitgereikt aan verdachte in de EBI, maar daarbij geldt dat de betekeningstermijn van tien dagen (artikel 265, eerste lid, Sv) niet in acht is genomen en verdachte ook geen toestemming van verkorting van deze termijn (artikel 265, tweede lid, Sv) heeft gegeven. De rechtbank heeft daarom ter zitting van 9 december 2021 reeds aan de verdediging aangegeven dat het onderzoek in de zaken van verdachte ook voor wat betreft die zittingsdagen zal worden geschorst tot 20 december 2021.