7.Hieronder volgen de beslissingen op de gedane verzoeken.
In de zaken van verdachten [verdachte 7] , [verdachte 2] , [verdachte 1] , [verdachte 3] , [verdachte 4] , [verdachte 5] en [verdachte 6]
Verzoek met betrekking tot het horen van de partner van de kroongetuige als getuige
8. De rechtbank verwijst allereerst naar haar beslissingen van 26 april 2022en 3 juni 2022waarin zij (nogmaals) de achtergrond heeft geschetst van de toewijzing van het verzoek tot het horen van de partner van de kroongetuige. In de beslissing van 3 juni 2022 is ook het verdere verloop beschreven. Dit komt erop neer, kort gezegd, dat het verhoor van de partner van de kroongetuige alleen in de zaak van verdachte [verdachte 7] heeft plaatsgevonden op 12 mei 2022, nadat de rechter-commissarissen waren gewraakt door meerdere raadslieden. Het wrakingsverzoek is afgewezen.
9. Na de regiezitting van 20 mei 2022 heeft de rechtbank het proces-verbaal van het getuigenverhoor van de partner van de kroongetuige van 12 mei 2022 in de zaak van verdachte [verdachte 7] ontvangen. In een e-mailbericht van 27 mei 2022 van de rechter-commissarissen hebben zij verzocht te bepalen dat daarmee genoegzaam is voldaan aan de opdracht de partner van de kroongetuige te horen. Dit omdat alle door de rechtbank geformuleerde vragen zijn beantwoord en het opnieuw organiseren van een dergelijk verhoor wederom vergaande beveiligingsmaatregelen met zich brengt. De verdediging van de verdachten [verdachte 4] , [verdachte 5] en [verdachte 6] heeft op 28 mei 2022 verzocht het e-mailbericht van de rechter-commissarissen niet bij de besluitvorming te betrekken. De rechtbank heeft in de beslissing van 3 juni 2022 bepaald dat het onderwerp op een openbare zitting opnieuw aan de orde diende te komen. Dat is op 30 juni 2022 gebeurd.
10. De raadslieden van verdachte [verdachte 1] voeren aan dat het buiten aanwezigheid van de verdediging horen van de partner van de kroongetuige in (alleen) de zaak van verdachte [verdachte 7] , het weigeren van de toegang tot dat verhoor en overleg daarover, het daaropvolgende verzoek van de rechter-commissarissen aan de rechtbank om af te zien van een nieuw of nader verhoor en het voegen van het proces-verbaal van verhoor van 12 mei 2022 door het Openbaar Ministerie met de stelling dat het belang aan het verhoor is komen te ontvallen, om meerdere redenen in strijd is met de wet, de beginselen van een goede procesorde en het recht op een eerlijk proces. Het door laten gaan van het verhoor zonder aanwezigheid van de verdediging, maar met aanwezigheid van het Openbaar Ministerie is in strijd met het beginsel van
equality of arms. Het gaat hier immers om een toegewezen getuige in de zaak van verdachte [verdachte 1] . Dat de getuige in de zaak van een medeverdachte is gehoord, doet hieraan niets af. Hier komt bij dat het ondervragingsrecht als neergelegd in artikel 6 lid 3 onder d van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) een onlosmakelijk onderdeel uitmaakt van het recht op een eerlijk proces. Hieraan wordt niet voldaan wanneer een toegewezen getuige wordt gehoord in de zaak van een medeverdachte. Het feit dat de getuige vragen heeft beantwoord die liggen binnen het kader van de opdracht van de rechtbank doet hieraan niet af omdat het tevens gaat over de volledigheid van het verhoor en een beoordeling van de betrouwbaarheid en de verdediging dit zelf moet kunnen toetsen.
11. Verder stelt de verdediging dat de rechter-commissarissen buiten de opdracht van de rechtbank vragen hebben gesteld over de relatie tussen de kroongetuige en verdachte [verdachte 8] . De verdediging heeft hier geen enkele invloed op kunnen uitoefenen, heeft hier niet op kunnen doorvragen en is hiermee op achterstand gezet.
12. Ten slotte stelt de verdediging dat zij steeds heeft laten weten nu nog niet in staat te zijn onderzoekswensen te formuleren. Na verdere lezing van het dossier en voorbereiding zal de verdediging in september 2022 naar verwachting het verzoek doen tot het horen van de partner van de kroongetuige waarbij zal worden ingegaan op de inhoud van de berichten op de iPhone. De verdediging gaat ervan uit dat in dat geval een breder scala aan onderwerpen zal worden toegestaan dan nu het geval is.
-
Verdachten [verdachte 4] , [verdachte 5] en [verdachte 6]
13. De verdediging van verdachten [verdachte 4] , [verdachte 5] en [verdachte 6] voert aan dat zij de partner van de kroongetuige (nader) wenst te horen over de communicatiemiddelen die de kroongetuige in zijn cel heeft gehad. Het verhoor heeft nu in afwezigheid van de verdediging plaatsgevonden, wat zich niet verdraagt met de beginselen van een behoorlijke procesorde en het ondervragingsrecht ex artikel 6 EVRM. Bovendien hebben de rechter-commissarissen de bevraging naar communicatiemiddelen beperkt tot de PGP-telefoon. De verdediging wil nadere vragen stellen over alle mogelijke communicatiemiddelen in 2017. Voor de waarheidsvinding is relevant of de kroongetuige uit eigen waarneming en wetenschap heeft verklaard of dat zijn kennis is gevoed door externe bronnen zoals media of contact met derden via die (heimelijke) communicatiemiddelen. Daarnaast is van belang te weten of de kroongetuige met die communicatiemiddelen contact met derden heeft kunnen onderhouden ten behoeve van voor hem functionerende getuigen en of, zoals door verdachte [verdachte 8] is verklaard, daarmee een aanslag op verdachte [verdachte 8] is geregisseerd. Ook wijst de verdediging op het bestaan van encryptie applicaties op die communicatiemiddelen waarvan de inhoud niet bewaard is gebleven. De verdediging wenst dan ook nadere vragen te stellen over op welke wijze, met welke toestellen, in welke periode en via welke applicaties er communicatie tussen de partner en de kroongetuige heeft plaatsgevonden tijdens detentie en wat de partner weet over de dongel die de kroongetuige in detentie tot zijn beschikking heeft gehad.
14. Verder wijst de verdediging erop dat de rechter-commissarissen, buiten de opdracht van de rechtbank, hebben gevraagd naar de relatie tussen de kroongetuige en verdachte [verdachte 8] . Nu dit dan toch is gevraagd en beantwoord, acht de verdediging van belang hier nadere vragen over te stellen. De verklaring van de partner over de vermeende vertrouwensrelatie tussen de kroongetuige en verdachte [verdachte 8] , en de wetenschap die de kroongetuige daaruit pretendeert te hebben over de strafbare feiten en rollen die verdachten worden verweten, wenst te verdediging te kunnen toetsen.
15. Aanvullend geldt dat de verdediging de partner van de kroongetuige ook wenst te horen in het kader van de door de kroongetuige gemaakte berekeningen over een netto straf van 5 of 5,5 jaar. Volgens de verdediging is zeker niet uit te sluiten dat de partner als getuige meer wetenschap heeft omtrent de aard en omvang en gang van zaken rond dit gunstbetoon.
16. De raadsman van verdachte [verdachte 3] voert aan dat de verdediging haar ondervragingsrecht niet heeft kunnen effectueren en effectief geen enkele vraag heeft kunnen stellen aan de partner van de kroongetuige. De verdediging wil de getuige nadere vragen stellen naar aanleiding van de verklaring van de kroongetuige dat verdachte [verdachte 3] wel eens bij zijn partner (thuis) is geweest. De vraag die de verdediging onder meer wil stellen is of het klopt dat zij verdachte [verdachte 3] ontmoet heeft en zo ja, met welk doel en wat er is besproken.
17. De verdediging van verdachte [verdachte 2] voert aan dat zij nog steeds belang heeft bij het verhoor van de partner van de kroongetuige. Daarbij wijst zij op de omstandigheid dat de rechter-commissarissen in het verhoor van 12 mei 2022 hebben gevraagd naar de relatie tussen verdachte [verdachte 8] en de kroongetuige. Daarover wenst de verdediging nadere vragen te stellen, nu dit van belang is voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van de kroongetuige in de zaak van verdachte [verdachte 2] .
Standpunt Openbaar Ministerie
18. Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt, kort samengevat, dat het verdedigingsbelang bij het nader horen van deze getuige is komen te vervallen. De partner van de kroongetuige is bevraagd over de door de rechtbank toegewezen onderwerpen. Zij heeft alle vragen beantwoord en heeft geen beroep gedaan op het haar toegekende familiaire verschoningsrecht. De verzoeken om de partner van de kroongetuige te horen over aanvullende onderwerpen zijn onvoldoende onderbouwd. Het staat de verdediging van verdachte [verdachte 1] vrij om na verdere bestudering van het dossier gemotiveerd te verzoeken om het horen van de partner van de kroongetuige als getuige, aldus ten slotte het Openbaar Ministerie.
19. De rechtbank is van oordeel dat de standpunten van de verdediging zich grotendeels lenen voor gezamenlijke bespreking.
20. Vooropgesteld wordt dat de rechtbank de verdediging voorshands niet kan volgen waar zij kennelijk meent dat een (nader) verhoor van de partner van de kroongetuige plaats zou moeten vinden reeds omdat anders sprake zou zijn van strijd met de wet, de beginselen van een goede procesorde en/of een schending zou opleveren van het ondervragingsrecht ex artikel 6 EVRM en het recht op een eerlijk proces. De daaraan ten grondslag liggende stelling, dat het hier gaat om een getuige die is toegewezen in de zaken van de betreffende verdachten en de verdediging van die verdachten nog geen vragen heeft kunnen stellen, is daartoe in dit geval onvoldoende. Daartoe is het volgende redengevend.
21. Het verzoek om het horen van een getuige wordt getoetst aan het verdedigingsbelang (HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496) en in dat verband mag van de verdediging worden verlangd dat een verzoek naar behoren wordt gemotiveerd. Uit het arrest van de Hoge Raad van 21 december 2021 (ECLI:HR:2021:1931) volgt dat de motiveringseis ook na het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 januari 2021 (ECLI:CE: ECHR:2021:0119, JUD000220516 (Keskin t. Nederland)) is blijven gelden voor een getuigenverzoek als hier aan de orde. 22. De rechtbank brengt in herinnering, zoals ook al in de beslissing van 3 juni 2022 is vermeld, dat het verzoek om de partner van de kroongetuige als getuige te doen horen ter zitting in augustus 2020 is toegelicht door de verdediging van verdachte [verdachte 8] , met een motivering die op zijn zaak was toegesneden. Het verzoek is toen, niet onderbouwd, mede gedaan namens de andere verdachten die op dat moment door raadslieden verbonden aan het kantoor Ficq&Partners werden bijgestaan. De rechtbank heeft het verzoek ten aanzien van die verdachten dan ook alleen toegewezen over de op de zaak van verdachte [verdachte 8] toegesneden twee onderwerpen. Recente verzoeken tot aansluiting van andere raadslieden waren evenmin gemotiveerd, maar heeft de rechtbank toch toegestaan. De verdediging van verdachte [verdachte 8] heeft het oorspronkelijke verzoek om de getuige te horen later ingetrokken. Het verhoor zou desalniettemin doorgang vinden omdat het indertijd door de verdediging van verdachte [verdachte 8] geschetste verdedigingsbelang bij het horen van de getuige over die twee onderwerpen niet was veranderd. De rechtbank heeft de omvang van het verhoor duidelijkheidshalve nogmaals vermeld (onder rechtsoverweging 18) in haar beslissing van 26 april 2022, toen namens verdachten [verdachte 4] , [verdachte 5] en [verdachte 6] om aansluiting bij dit verhoor was verzocht.
23. Kortom: het verhoor van de partner van de kroongetuige zou weliswaar plaatsvinden in de zaken van de genoemde verdachten, maar zonder dat daarvoor door de verdedigingen van die verdachten enige onderbouwing was gegeven. In het licht van het hiervoor geschetste kader voor de beoordeling van getuigenverzoeken kan de rechtbank dan ook voorshands niet inzien dat de verdediging reeds recht zou hebben op een nader verhoor van de getuige enkel omdat het een getuige is die mede in hun zaken is toegewezen. De omstandigheid dat de verdediging het oneens is met de (proces)beslissingen van de rechter-commissarissen rondom dat verhoor van 12 mei 2022 levert evenmin grond op voor een nader verhoor.
24. De partner van de kroongetuige is inmiddels als getuige gehoord in de zaak van verdachte [verdachte 7] over de door de rechtbank bepaalde onderwerpen en het proces-verbaal van dit verhoor is gevoegd in de zaken van alle verdachten. De rechtbank ziet zich daarom gesteld voor de vraag of er – in het licht van wat de partner van de kroongetuige reeds verklaard heeft in de zaak van verdachte [verdachte 7] over de onderwerpen waarover het verhoor diende te gaan – thans nog enig verdedigingsbelang bestaat om haar als getuige te horen in de andere zaken.
PGP-telefoons en communicatiemiddelen
25. Ten aanzien van de stelling van de verdediging van verdachten [verdachte 4] , [verdachte 5] en [verdachte 6] dat zij de getuige aanvullend wenst te ondervragen over de communicatiemiddelen die de kroongetuige in detentie tot zijn beschikking had, acht de rechtbank het verdedigingsbelang onvoldoende onderbouwd. De partner van de kroongetuige is door de rechter-commissarissen voorgehouden, samengevat, dat er vanuit de rechtbank interesse is in het antwoord op de vraag of de kroongetuige in 2017 beschikt heeft over een PGP-toestel en zo ja, hoeveel PGP-toestellen dat zijn geweest en of de getuige daarover iets kan zeggen. Daarop heeft de getuige geantwoord dat zij weet van één PGP-toestel dat hij tot zijn beschikking had (tegen het einde van het jaar 2017). Daarnaast heeft de rechter-commissaris de getuige voorgehouden dat een vraag van de rechtbank ook is welke communicatiemiddelen de kroongetuige in december 2017 tot zijn beschikking heeft gehad en haar gevraagd of zij daar iets van weet. Daarop heeft de getuige geantwoord dat hij, voor zover zij weet, op dat moment een iPhone tot zijn beschikking had. Op de vraag ‘Verder nog andere communicatiemiddelen?’ heeft de getuige geantwoord: “Ik weet niet of hij in december 2017 die PGP-telefoon heeft gebruikt, dat weet ik niet. En verder weet ik het niet.”
26. De stelling van genoemde verdediging dat de vragen van de rechter-commissarissen zich hebben beperkt tot één PGP-telefoon mist gezien het bovenstaande feitelijke grondslag. Het belang van de verdediging van verdachten [verdachte 4] , [verdachte 5] en [verdachte 6] om de getuige nog nader te ondervragen over communicatiemiddelen in het (gehele) jaar 2017, waaronder mogelijke applicaties op telefoons en ‘de dongel’, acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd.
27. De verdediging van verdachte [verdachte 1] heeft nog wel gesteld dat zij zelf de volledigheid van het verhoor en de betrouwbaarheid wil kunnen toetsen, maar heeft naar aanleiding van het proces-verbaal van verhoor niet concreet gesteld dat en waarom het verhoor onvolledig en/of de beantwoording niet betrouwbaar zou zijn geweest. De verdediging van verdachte [verdachte 1] heeft ook gewezen op het voorbehoud dat zij heeft gemaakt, dat zij niet in staat is een volledig verhoor te laten plaatsvinden, aangezien zij nog bezig was met het inlezen. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit er niet aan afdoen dat de verdediging op 12 mei 2022 aanwezig was voor het verhoor over de toegewezen onderwerpen en ook nu (nog) niet heeft gesteld welk concreet belang zij heeft bij een (nader) verhoor over deze onderwerpen.
Vragen relatie verdachte [verdachte 8] en de kroongetuige
28. De rechtbank stelt vast dat de rechter-commissarissen de getuige enkele vragen hebben gesteld over de relatie tussen de kroongetuige en [verdachte 8] voordat de kroongetuige gedetineerd werd en dat de getuige deze vragen heeft beantwoord. Anders dan de verdediging meent betekent dit naar het oordeel van de rechtbank niet dat daardoor een verdedigingsbelang ontstaat om de getuige over de vertrouwensrelatie (nader) te bevragen. In de beslissing van 26 april 2022 heeft de rechtbank (onder rechtsoverweging 19) overwogen dat de bevraging van de getuige over de twee onderwerpen wellicht mede licht kan werpen op het wel of niet aannemelijk zijn van de door verdachte [verdachte 7] gestelde vertrouwensrelatie tussen hem en verdachte [verdachte 8] , die dat betwist. Tegen deze achtergrond bevreemden de gestelde vragen niet. Verder geldt dat over het al dan niet bestaan van een vertrouwensrelatie en de betrouwbaarheid van de persoon van de kroongetuige reeds getuigen zijn gehoord op verzoek van de verdediging van verdachte [verdachte 8] . Het belang van de verdediging van verdachten [verdachte 4] , [verdachte 5] en [verdachte 6] om de getuige in zijn algemeenheid nog te bevragen over de vertrouwensrelatie is in het licht van het voorgaande onvoldoende onderbouwd.
29. Ten aanzien van verdachte [verdachte 3] geldt dat niet is onderbouwd dat en waarom het antwoord op de vragen of het klopt dat de getuige verdachte [verdachte 3] ontmoet heeft en zo ja, met welk doel en wat er besproken is, van belang is voor enig te nemen beslissing in het kader van de vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
30. De verdediging van verdachten [verdachte 4] , [verdachte 5] en [verdachte 6] heeft verzocht de getuige te horen over haar wetenschap over gunsten die aan de kroongetuige zouden zijn gedaan en heeft daarbij gewezen de door de kroongetuige gestelde toezegging over de netto uit te zitten straf. De enkele stelling van de verdediging dat zeker niet is uit te sluiten dat zij meer weet over de toezegging waar de kroongetuige over spreekt, acht de rechtbank onvoldoende om het verdedigingsbelang aan te nemen. De rechtbank wijst er in dit verband nog op dat zij naar aanleiding van de stellingen van verdachte [verdachte 7] hieromtrent bij beslissing van 3 juni 2022 ambtshalve onderzoek heeft uitgezet bij de rechter-commissarissen.
31. De slotsom is dat het verdedigingsbelang van het (nader) horen van de partner van de kroongetuige onvoldoende is onderbouwd, zodat de rechtbank deze verzoeken afwijst. Gelet op deze beslissing hoeft de rechtbank niet te beslissen op het voorwaardelijke verzoek van de raadslieden van verdachte [verdachte 7] om bij een (wel) toe te wijzen verhoor daarbij te mogen aansluiten.
In de zaak van verdachte [verdachte 6]
Verzoek om informatie over de rol van de AIVD en MIVD
32. De verdediging van verdachte [verdachte 6] heeft op de regiezitting van 20 mei 2022 (kort gezegd) verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen informatie te verstrekken over de rol die de AIVD en (eventueel) de MIVD hebben gespeeld bij de opsporing en informatieverzameling ten aanzien van verdachte [verdachte 6] . Het Openbaar Ministerie heeft in reactie daarop medegedeeld dat de AIVD en de MIVD niet door het Openbaar Ministerie of de politie zijn ingezet in het kader van het strafrechtelijk onderzoek (ter aanhouding) van verdachte [verdachte 6] , dat er vanuit het Openbaar Ministerie geen bijstandsverzoek ex artikel 95 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (hierna: Wiv 2017) is gedaan en dat de AIVD en de MIVD niet belast zijn geweest met de opsporing van strafbare feiten/ter aanhouding in opdracht van het Openbaar Ministerie. De rechtbank heeft in haar beslissing van 3 juni 2022het verzoek afgewezen, mede gelet op de reactie van het Openbaar Ministerie.
33. De verdediging van verdachte [verdachte 6] verzoekt de rechtbank het Openbaar Ministerie op te dragen om alsnog informatie te verschaffen omtrent:
- de aard en omvang van de rol van de AIVD en eventueel de MIVD bij de opsporing/informatie verzameling ten aanzien van verdachte [verdachte 6] ;
- welke opsporingsmiddelen/inlichtingenmiddelen daarbij zijn ingezet zoals dus bijvoorbeeld Pegasus;
- en welke resultaten dit heeft gegenereerd voor de opsporing van verdachte [verdachte 6] en al of niet via een derde-partij voor het tactische team;
- in welke zin overleg/samenwerking met het tactische onderzoeksteam in het onderzoek naar verdachte [verdachte 6] eventueel via tussenkomst van een derde partij heeft plaats gevonden;
- met welke landen/diensten van die landen, daarbij door deze inlichtingendiensten werd samengewerkt en;
- of en in welke zin daarbij rechtshulpverkeer heeft plaatsgevonden.
34. Ter onderbouwing van het verzoek stelt de raadsvrouw dat er inmiddels sterke aanwijzingen zijn dat de AIVD wel een rol heeft gehad bij de opsporing van verdachte [verdachte 6] . Daartoe wijst zij op een artikel uit de Volkskrant van 2 juni 2022, getiteld ‘
De AIVD gebruikt omstreden hacksoftware van de Israëlische leverancier NSO Group’.Volgens de schrijver van het artikel ( [naam schrijver] ) heeft de inlichtingendienst deze software onder meer ingezet om de telefoon van verdachte [verdachte 6] in 2019 te hacken. De reactie van het Openbaar Ministerie op het verzoek van 20 mei 2022 is volgens de verdediging strijdig met deze informatie en onbegrijpelijk.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
35. Het Openbaar Ministerie verwijst naar haar eerdere reactie en merkt op dat de vraag of anderen dan het Openbaar Ministerie eventueel een opdracht hebben gegeven, niet thuishoort in de strafzaak.
36. Het Openbaar Ministerie heeft, kort samengevat, steeds aangegeven dat de AIVD en/of de MIVD niet door het Openbaar Ministerie of de politie zijn ingeschakeld om verdachte [verdachte 6] op te sporen. Naar het oordeel van de rechtbank zou er slechts aanleiding kunnen zijn om informatie op te vragen over een eventueel onderzoek van de AIVD naar verdachte [verdachte 6] , in geval van aanwijzingen dat de AIVD – ondanks deze herhaalde ontkenning van de zijde van het Openbaar Ministerie – wel degelijk betrokken is geweest bij het strafrechtelijk onderzoek.
37. De raadsvrouw heeft in dat verband gewezen op de volgende omstandigheden:
- Toenmalig minister Grapperhaus van Justitie en Veiligheid zou volgens het krantenartikel na de moord op [naam slachtoffer] in 2019 een oproep hebben gedaan aan de inlichtingendiensten om te helpen bij de opsporing van verdachte [verdachte 6] ;
- Het toenmalige hoofd van de AIVD zou volgens het krantenartikel hebben opgemerkt dat de Nederlandse politie de hulp van de geheime dienst nodig had om de meest gezochte crimineel van het land te pakken;
- Medewerkers van de AIVD zijn in de Verenigde Arabische Emiraten (hierna: VAE) geweest en de autoriteiten van de VAE hebben gegevensdragers overhandigd aan medewerkers van de AIVD, die deze weer hebben overgedragen aan het politieteam.
38. De laatste omstandigheid, waaromtrent overigens verantwoording is afgelegd in het strafdossier, levert hiervoor geen enkele aanwijzing op. Over de twee andere omstandigheden (wat daar verder van zij) merkt de rechtbank eerst het volgende op.
39. De rechtbank kan in het kader van een strafproces bezwaarlijk de inhoud van een krantenartikel beoordelen. De rechtbank heeft wel de volgende vraag onder ogen gezien: als de twee genoemde omstandigheden correct zijn weergegeven in het krantenartikel, levert dat dan een aanwijzing op dat het Openbaar Ministerie hierover (mogelijk) niet de waarheid heeft verteld.
40. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze twee omstandigheden passen bij een scenario waarbij de AIVD op grond van haar eigen taken en bevoegdheden heeft gehandeld.
De AIVD heeft op grond van artikel 8 lid 2 van de Wiv 2017 in het belang van de nationale veiligheid immers onder meer tot taak het verrichten van onderzoek met betrekking tot organisaties en personen die aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel voor de veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat. De Wiv 2017 kent de AIVD ter uitvoering van die taak ook eigen bevoegdheden toe. De toepassing van dergelijke bevoegdheden valt buiten het kader van het strafrechtelijk onderzoek.
41. Een nader onderzoek onder deze omstandigheden komt neer op een
fishing expedition. De rechtbank wijst het verzoek daarom af.
Verzoek met betrekking tot stukken uit onderzoek Cape Coral
42. De verdediging van verdachte [verdachte 6] wenst (inzage ter) voeging van de stukken uit het onderzoek Cape Coral waarvan inzage (nog steeds) wordt geweigerd met machtiging van de rechter-commissaris. Het Openbaar Ministerie verzet zich tegen het verzoek.
43. Aan het verzoek wordt ten grondslag gelegd dat uit de nieuwe informatie met betrekking tot de inzet van hacksoftware volgt dat door de AIVD kennelijk een buitenwettelijk en oncontroleerbaar opsporingsmiddel (mogelijk het door NSO Group geleverde Pegasus) is ingezet, terwijl de AIVD geen strafrechtelijke opsporingsdienst is. De verzochte stukken kunnen mogelijk inzicht verschaffen in de vermeende inzet van Pegasus-software en in de beantwoording van de vraag of de Nederlandse autoriteiten niet al eerder dan 19 december 2019 naar Dubai waren vertrokken om verdachte [verdachte 6] op te halen.
44. De rechtbank wijst het verzoek af. De door de verdediging veronderstelde inhoud van de gevraagde stukken is geheel speculatief. In het licht van de bovenstaande overwegingen van de rechtbank over de (eventuele) rol van de AIVD is het belang van de verdediging bij voeging of inzage onvoldoende onderbouwd.