Beslissingen van de rechtbank op verzoeken in de zaak van verdachte [verdachte 1] , besproken op de regiezitting van 15 september 2022
1. De verdediging heeft op 12 september 2022 ten behoeve van de regiezitting namens verdachte [verdachte 1] haar onderzoekswensen aan de rechtbank en het Openbaar Ministerie gestuurd. Op de regiezitting van 15 september 2022 heeft het Openbaar Ministerie op deze wensen gereageerd aan de hand van een schriftelijk stuk. Vervolgens heeft re- en dupliek plaatsgevonden.
2. De rechtbank heeft ter zitting van 15 september 2022 de verzoeken tot het horen van de kroongetuige en de verzoeken tot het horen als getuige van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] reeds mondeling toegewezen. Het verdedigingsbelang daarbij was voldoende onderbouwd.
3. Ten aanzien van het horen van de kroongetuige is ter zitting bepaald dat dit zal plaatsvinden op de ten behoeve van de zaak van verdachte [verdachte 1] als reservedagen geplande zittingsdagen vanaf 1 november 2022. Inmiddels heeft de rechtbank bepaald dat de kroongetuige op 1 en 2 november 2022 zal worden gehoord.
4. Ten aanzien van het horen van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn ter zitting de volgende afspraken gemaakt. De rechtbank zal eerst bij de raadslieden van die medeverdachten nagaan of zij zich op hun verschoningsrecht zullen beroepen. Als dit het geval is, zal de rechtbank bij de verdediging van verdachte [verdachte 1] informeren of zij het getuigenverhoor desondanks wil laten doorgaan. De verdediging van medeverdachte [medeverdachte 2] heeft inmiddels laten weten dat de getuige bereid is vragen te beantwoorden. Dit verhoor is door de rechtbank gepland op 4 november 2022. De verdediging van medeverdachte [medeverdachte 1] heeft inmiddels laten weten dat de getuige zich op zijn verschoningsrecht zal beroepen. De rechtbank is nog in afwachting van bericht van de verdediging van verdachte [verdachte 1] of dit verhoor door dient te gaan.
5. Hieronder volgen de beslissingen van de rechtbank op de overige gedane onderzoekwensen, met uitzondering van de onderzoekswensen die zien op de nadere stukken uit Colombia met betrekking tot de levenslange gevangenisstraf. De beslissing daarop volgt later.
Verzoek met betrekking tot het als getuige horen van de partner van de kroongetuige
6. De verdediging heeft verzocht om de partner van de kroongetuige te horen bij de rechters-commissaris. Volgens de verdediging heeft zij nog geen gelegenheid gehad de getuige, die al eerder in de zaak van verdachte [verdachte 1] is toegewezen, te horen. De gang van zaken rondom het reeds gehouden verhoor van de partner van de kroongetuige is in strijd met artikel 6, derde lid, sub d van het EVRM. Ook is door de afwijzing van het wrakingsverzoek buiten toelichting en aanwezigheid van de verdediging geen gelegenheid geboden de ongelijkheid en de schending van het beginsel van
equality of armste herstellen. De rechtbank heeft hierover geen standpunt willen innemen maar er voor gekozen het proces-verbaal van verhoor van de partner te laten toevoegen aan het dossier en een herhaald verzoek om het horen van de getuige afgewezen. Met die beslissingen heeft de rechtbank de ongelijkheid niet alleen in stand gelaten, maar zelfs vergroot. De enige compenserende maatregel die de rechtbank kan nemen is het verzoek tot het horen van deze getuige toe te wijzen. De omstandigheid dat er een proces-verbaal van verhoor is maakt dit niet anders temeer nu de getuige vragen heeft willen beantwoorden en de verdediging de gelegenheid wil krijgen zelf openstaande vragen te stellen. De verdediging wenst deze getuige, naast de vraag hoeveel telefoons de kroongetuige in zijn bezit heeft gehad, tevens te bevragen over de inhoud van de communicatie tussen beiden en tussen de kroongetuige en anderen voor zover zij hier kennis van draagt. Deze onderwerpen zijn van belang voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de kroongetuige en daarmee voor de vraag of zijn verklaringen kunnen worden gebruikt voor het bewijs. De verdediging verwijst in dit verband naar de inhoud van de berichten die de kroongetuige vanuit zijn cel heeft verstuurd via zijn PGP-telefoon, zoals tijdens de zitting van 29 juni 2021 met een PowerPointpresentatie door de verdediging van verdachte [medeverdachte 2] naar voren is gebracht. Hierin wordt heel specifiek en gedetailleerd weergegeven wat er gecommuniceerd is tussen de kroongetuige en derden, waaronder de partner van de kroongetuige, aldus de verdediging.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
7. Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen. Voor zover het verzoek ziet op het horen van de partner over de onderwerpen waar het verhoor over was toegewezen, verwijst het Openbaar Ministerie naar zijn eerdere standpunt ter zitting van 30 juni 2022 en de beslissing daarop van de rechtbank van 8 juli 2022. Sindsdien is er niets veranderd ten aanzien van dit verzoek. Waar het verzoek ziet op het horen van de verzochte getuige over de inhoud van de communicatie tussen de kroongetuige en de partner en de kroongetuige met anderen, is het verdedigingsbelang daarbij onvoldoende onderbouwd.
8. De onderbouwing van (het eerste deel van) het verzoek tot het horen als getuige van de partner van de kroongetuige over de destijds door de rechtbank toegewezen onderwerpen, is in de kern gelijk aan de onderbouwing van het verzoek in het e-mailbericht van 23 juni 2022 ten behoeve van de regiezitting van 30 juni 2022. De rechtbank heeft dat verzoek afgewezen bij beslissing van 8 juli 2022. Daarbij is de rechtbank ingegaan op de door de verdediging aangevoerde argumenten. Hetgeen de verdediging nu meer of anders heeft aangevoerd leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank volstaat dan ook met verwijzing naar haar beslissing van 8 juli 2022, in het bijzonder naar de overwegingen 20 – 24 en 27 van die beslissing.
9. Ten aanzien van het verzoek voor het overige wijst de rechtbank allereerst op haar beslissingen van 23 maart 2022en (in de zaken van verdachten [verdachte 2] , [verdachte 3] en [verdachte 4] ) 26 april 2022waarin het toetsingskader voor de beoordeling van een verzoek tot het horen van getuigen, zoals hier aan de orde, uiteen is gezet. De onderbouwing van het verzoek voor het overige komt neer op de wens de partner te vragen naar hoeveel telefoons de kroongetuige in zijn cel heeft gehad én naar de inhoud van de communicatie van de PGP-telefoon (de rechtbank begrijpt uit de verdere motivering van het verzoek dat bedoeld is: de iPhone).
10. Ten aanzien van de vraag hoeveel telefoons de kroongetuige in zijn cel heeft gehad is het belang bij een verhoor in het licht van hetgeen de partner van de kroongetuige al heeft verklaard, onvoldoende onderbouwd. De rechtbank verwijst in dit verband tevens naar (overwegingen 25 en 26 van) haar beslissing van 8 juli 2022 op een vergelijkbaar verzoek van de verdediging van verdachten [verdachte 2] , [verdachte 3] en [verdachte 4] .
11. Ten aanzien van het belang de partner van de kroongetuige te ondervragen over de inhoud van de iPhone-berichten stelt de rechtbank vast dat dit is onderbouwd door te verwijzen naar de berichten die in de PowerPointpresentatie van de verdediging van verdachte [medeverdachte 2] ter terechtzitting van 29 juni 2021 zijn getoond. De rechtbank heeft naar aanleiding daarvan op 13 juli 2021beslist dat deze berichten in het dossier gevoegd dienen te worden en heeft daarbij ambtshalve bevolen dat dit ook gebeurt in de zaak van verdachte [verdachte 1] . Op verzoeken van de verdediging van medeverdachten tot het horen van de partner van de kroongetuige heeft de rechtbank vervolgens beslist, kort samengevat, dat zij de kroongetuige eerst zelf over de berichten wenst te ondervragen en dat eerst daarna kan worden beoordeeld of en in hoeverre de verdediging belang heeft bij een verhoor van de partner over de inhoud van de berichten. De kroongetuige is inmiddels zelf over de berichten gehoord.
12. Onder deze omstandigheden schiet de onderbouwing van het verzoek, die – als gezegd – alleen een algemene verwijzing betreft naar de berichten uit de PowerPointpresentatie, tekort. Het had op de weg van de verdediging gelegen om concreet te onderbouwen welk belang verdachte [verdachte 1] nog heeft bij het horen van de partner van de kroongetuige. Die onderbouwing was door de verdediging ook aangekondigd in haar e-mailbericht van 23 juni 2022. Niet gezegd kan worden dat de sindsdien verstreken tijd daarvoor te kort was. De rechtbank realiseert zich daarbij overigens wel dat de huidige verdediging van verdachte zelf de kroongetuige nog niet heeft kunnen bevragen over de berichten. Zij heeft echter wel kennis kunnen nemen van diens verklaringen zodat een concretere onderbouwing van het verdedigingsbelang verwacht had mogen worden. De rechtbank wijst dit verzoek dan ook af.
Verzoek met betrekking tot getuige [naam getuige 1]
13. De verdediging wenst [naam getuige 1] als getuige te doen horen. Verdachte wordt als medepleger verdacht van een poging tot liquidatie op deze getuige op 11 oktober 2016 te Utrecht. De verdediging wenst de getuige te vragen of hij verdachte kent, hoe hun verhouding is, of hij ooit een probleem met verdachte heeft gehad, dan wel met iemand anders en zodanig dat iemand hem naar het leven stond. Voorts wenst de verdediging te vernemen of de getuige de kroongetuige kent. De verdediging wenst hem te confronteren met de uitlatingen c.q. verklaringen van de kroongetuige over dit feit en hem te vragen om een reactie. Zijn antwoorden raken direct de beoordeling van de juistheid en betrouwbaarheid van diens verklaringen over dit feit.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
14. Het verzoek tot het horen van deze getuige dient afgewezen te worden. Deze getuige is op 8 mei 2020 gehoord door de rechter-commissaris, onder meer in de strafzaak tegen verdachte. Bij dit verhoor was een van de toenmalig raadslieden van verdachte (mr. Flokstra) aanwezig. De verdediging heeft bovendien een aantal vragen geformuleerd die gelet op het uitgewerkte proces-verbaal van het verhoor al aan de getuige gesteld zijn.
15. De rechtbank acht het belang van de verdediging bij het horen van deze getuige voldoende onderbouwd. De omstandigheid dat deze getuige reeds op 8 mei 2020 mede in de zaak van verdachte door de rechter-commissaris is gehoord en dat één van de voormalige raadslieden van verdachte bij dat verhoor aanwezig was, maakt dat in dit geval niet anders. Verdachte bevond zich op genoemde verhoordatum immers in uitleveringsdetentie in Colombia en beschikte daar, zoals hij onweersproken heeft gesteld, toen niet over het dossier. Gelet op die omstandigheden acht de rechtbank goed voorstelbaar dat een deugdelijke voorbespreking en voorbereiding van dit verhoor voor de voormalige verdediging en verdachte niet goed mogelijk is geweest. De rechtbank wijst het verzoek daarom toe en bepaalt dat de getuige in de zaak van verdachte wordt gehoord door de rechters-commissaris.
Verzoek met betrekking tot getuige [naam getuige 2]
16. De verdediging wenst [naam getuige 2] als getuige te doen horen. Verdachte wordt ook in diverse juridische varianten verdacht van een poging tot liquidatie op deze getuige op 14 januari 2017 (onderzoek Doorn). Deze getuige zou het beoogde doelwit zijn geweest in plaats van [naam 1] op 12 januari 2017 (onderzoek Roos). De aan deze getuige te stellen vragen hebben dezelfde strekking als genoemd bij getuige [naam getuige 1] .
Standpunt van het Openbaar Ministerie
17. Het verzoek tot het horen van deze getuige dient afgewezen te worden. Deze getuige is op 29 juni 2020 gehoord door de rechter-commissaris, onder meer in de strafzaak tegen verdachte. Bij dit verhoor was de toenmalig raadsman van verdachte (mr. Bektesevic namens mrs. Meijering en Flokstra) aanwezig.
18. De rechtbank acht het belang van de verdediging bij het horen van deze getuige voldoende onderbouwd. De omstandigheid dat deze getuige reeds op 29 juni 2020 mede in de zaak van verdachte door de rechter-commissaris is gehoord en dat een waarnemer van één van de voormalige raadslieden van verdachte bij dat verhoor aanwezig was, maakt dat in dit geval niet anders. De rechtbank verwijst naar wat ten aanzien van de getuige [naam getuige 1] is overwogen over de voorbespreking en voorbereiding van dat verhoor. In dit geval doet zich dezelfde situatie voor. De rechtbank wijst het verzoek daarom toe en bepaalt dat de getuige in de zaak van verdachte wordt gehoord door de rechters-commissaris.
Verzoek met betrekking tot het als getuige horen van [naam getuige 3]
19. De verdediging heeft verzocht om [naam getuige 3] als getuige te horen. Deze getuige is echter overleden op 20 juni 2020. De rechtbank wijst op het proces-verbaal van de rechter-commissaris van 4 augustus 2020 waaruit volgt dat deze getuige om die reden ook niet in de zaken van medeverdachten gehoord kon worden. Het verzoek kan dus niet worden ingewilligd.
Verzoek met betrekking tot getuige [naam getuige 4]
20. De verdediging wenst [naam getuige 4] als getuige te doen horen. Deze getuige zou, samen met zijn broer, volgens de verklaringen van de kroongetuige een bedrag hebben betaald voor [naam getuige 1] , zodat die een schuld kon inlossen bij medeverdachte [verdachte 4] om zo te voorkomen dat [naam getuige 1] zou worden geliquideerd (zaakdossier Tennis). De verdediging wenst van deze getuige te vernemen of dit inderdaad is gebeurd en, zo ja, op welke wijze. De verdediging wenst hem te confronteren met de verklaringen van de kroongetuige hierover en te vragen om zijn reactie hierop. De verdediging wenst hem voorts te bevragen of hij uit eigen wetenschap en waarneming kan verklaren over de vermeende betrokkenheid van verdachte bij deze poging liquidatie en/of andere pogingen en/of voltooide liquidaties zoals tenlastegelegd.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
21. Het verzoek tot het horen van deze getuige dient afgewezen te worden. Deze getuige is op 6 mei 2020 gehoord door de rechter-commissaris, onder meer in de strafzaak tegen verdachte. Bij dit verhoor was mr. Ter Steeg aanwezig, namens de toenmalig raadslieden van verdachte. De vragen die de verdediging wil stellen zijn grotendeels al gesteld aan de getuige. Ten aanzien van de vraag die nog niet is gesteld, te weten de vraag of deze getuige wetenschap heeft van het feit dat verdachte mogelijk betrokken is bij een voltooide liquidatie, heeft de verdediging in het geheel niet onderbouwd waarom deze getuige daar überhaupt iets over zou kunnen zeggen. Het Openbaar Ministerie wijst er in dit verband op dat deze getuige in het verhoor op 6 mei 2020 over verdachte heeft verklaard dat hij wel eens een glaasje thee met hem dronk als hij hem vroeger in het theehuis tegen kwam, dat dit theedrinken ziet op de periode voor 2002, maar dat hij hem al jaren niet meer heeft gezien.
22. De rechtbank acht het belang van de verdediging bij het horen van deze getuige voldoende onderbouwd. De omstandigheid dat deze getuige reeds op 6 mei 2020 mede in de zaak van verdachte door de rechter-commissaris is gehoord en dat een waarnemer van de toenmalige raadslieden van verdachte bij dat verhoor aanwezig was, maakt dat in dit geval niet anders. De rechtbank verwijst naar wat ten aanzien van getuige [naam getuige 1] is overwogen over de voorbespreking en voorbereiding van dat verhoor. In dit geval doet zich dezelfde situatie voor. De rechtbank wijst het verzoek daarom toe en bepaalt dat de getuige in de zaak van verdachte wordt gehoord door de rechters-commissaris.
Verzoek met betrekking tot getuigen [naam getuige 5] en [naam getuige 6]
23. De verdediging wenst [naam getuige 5] en [naam getuige 6] als getuigen te doen horen. Verdachte wordt verdacht van een poging tot liquidatie op deze getuigen (onderzoek Kreta). Voor deze getuigen gelden dezelfde vragen c.q. onderwerpen als genoemd bij de verzoeken tot het horen van de getuigen [medeverdachte 2] en [naam getuige 1] . Voorts wenst de verdediging deze getuige vragen te stellen in hoeverre hij wetenschap had van een kennelijke ontvoering van verdachte medio april 2016 in opdracht van [naam 2] .
Standpunt van het Openbaar Ministerie
24. Het verzoek tot het horen van getuige [naam getuige 5] dient afgewezen te worden. Het Openbaar Ministerie heeft eerder verzocht deze getuige te doen horen in onder meer de zaak van verdachte. De rechter-commissaris heeft echter per e-mailbericht van 12 oktober 2021 laten weten dat deze getuige niet kan worden gehoord omdat er van hem geen adresgegevens bekend zijn. Ook het navragen bij de bekende advocaat van deze getuige heeft geen adresgegevens opgeleverd. Het verhoor van deze getuige is dus niet binnen redelijke termijn mogelijk. Ten aanzien van de getuige [naam getuige 6] stelt het Openbaar Ministerie dat van hem evenmin actuele adresgegevens bekend zijn. Voor zover die gegevens alsnog bekend worden, verzet het Openbaar Ministerie zich niet tegen het horen van deze getuige.
25. De rechtbank acht het belang van de verdediging bij het horen van de getuigen voldoende onderbouwd. Aangezien van de getuigen geen actuele adresgegevens beschikbaar zijn, is het de vraag of deze getuigen binnen redelijke termijn kunnen worden gehoord. De rechtbank wijst het verzoek daarom in zoverre toe dat deze getuigen worden gehoord door de rechters-commissaris indien hun adresgegevens, na onderzoek daarnaar door de rechters-commissaris, bekend worden. Hoewel ten aanzien van de getuige [naam getuige 5] in 2021 al onderzoek daarnaar is verricht, stelt de rechtbank zich voor dat een herhaalde poging wordt gedaan diens adresgegevens te achterhalen.
Verzoek met betrekking tot inzage in het 26Koper-dossier
26. De verdediging heeft verzocht om inzage in het (bruto-)strafdossier van het onderzoek 26Koper. Zij stelt daartoe dat het Openbaar Ministerie een link legt tussen het onderzoek 26Koper en Marengo en het daarom voor de verdediging van belang is vast te stellen in hoeverre verdachte nu wel of niet voorkomt in dit onderzoek 26Koper. Het Openbaar Ministerie suggereert dat hij hierin met de informatie achteraf wel degelijk voorkomt en een rol zou spelen, althans in ieder geval kennis zou hebben van wat zich daar afspeelde. Ook de kroongetuige zou dit hebben verklaard. De verklaringen van de kroongetuige worden op dit onderdeel door het Openbaar Ministerie betrouwbaar geacht. De verdediging heeft dan ook recht en belang bij inzage in de onderzoeksresultaten van het onderzoek 26Koper. De vaststelling dat verdachte hierin niet voorkomt raakt de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van de kroongetuige.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
27. Het Openbaar Ministerie heeft gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen. De bijnamen van verdachte, ‘ [bijnaam 1 verdachte 1] ’, ‘ [bijnaam 2 verdachte 1] ’ en ‘ [bijnaam 3 verdachte 1] ’, zijn teruggevonden in de boekhouding van de 26Koper-groep en die boekhouding maakt al deel uit van het Marengo-dossier. Hetzelfde geldt voor de verklaringen van [naam 2] uit het onderzoek 26Koper, waarin de naam van verdachte voorkomt. Voor zover het Openbaar Ministerie weet is dit de enige informatie in het 26Koper-dossier die ziet op verdachte. Subsidiair, voor het geval de rechtbank zou oordelen dat de beantwoording van de vraag of en hoe verdachte al dan niet onder zijn bijnamen (‘ [bijnaam 2 verdachte 1] ’, ‘ [bijnaam 3 verdachte 1] ’ en/of ‘ [bijnaam 1 verdachte 1] ’) in beeld is gekomen in het onderzoek 26Koper wél relevant is, heeft het Openbaar Ministerie voorgesteld die vraag door de toenmalig zaaksofficieren van justitie van het 26Koper-onderzoek schriftelijk te laten beantwoorden.
28. De rechtbank kan de verdediging volgen als zij stelt dat zij belang heeft bij inzage in het strafdossier 26Koper, aangezien door het Openbaar Ministerie ook ten aanzien van verdachte een verband wordt gelegd met dit onderzoek en het onderzoek Marengo. Hoewel reeds stukken uit het 26Koper-dossier aan het procesdossier zijn gevoegd heeft de verdediging er belang bij om zelf te kunnen beoordelen of er nog andere stukken zijn (of juist ontbreken), die voor de verdediging van verdachte mogelijk van belang kunnen zijn. Het verzoek wordt daarom in zoverre toegewezen dat op een door het Openbaar Ministerie te bepalen wijze inzage wordt geboden aan de verdediging in het strafdossier 26Koper. Voor zover de verdediging met het
brutodossier heeft bedoeld ook inzage te verzoeken in alle resultaten van opsporing in het onderzoek 26Koper, wordt dit verzoek afgewezen. De verdediging heeft immers geen ongeclausuleerd recht op inzage in alle resultaten van opsporing, laat staan in de resultaten van opsporing in andere onderzoeken.
Verzoek met betrekking tot het horen van verbalisanten
29. De verdediging heeft verzocht om, voor zover het nog steeds niet mogelijk is getuige [naam getuige 7] rechtstreeks te horen, in de gelegenheid te worden gesteld de verbalisanten te bevragen die aanwezig waren bij de verhoren van deze getuige.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
30. Volgens het Openbaar Ministerie moet het verzoek tot het verhoren van de verbalisanten worden afgewezen, omdat deze al zijn gehoord in de zaken van medeverdachten [verdachte 5] , [verdachte 2] , [verdachte 3] en [verdachte 4] . De toenmalige raadslieden van verdachte hebben zich destijds niet bij het verzoek om de verbalisanten te verhoren aangesloten en niet is onderbouwd wat de noodzaak is van nader verhoor.
31. De rechtbank gaat ervan uit dat de raadslieden primair een verhoor van de getuige [naam getuige 7] beogen. Daaromtrent stelt de rechtbank voorop dat (in de zaken van medeverdachten) al in januari 2020 een rechtshulpverzoek is verzonden ten behoeve van een verhoor van deze getuige, die is gedetineerd in Marokko. In de beslissing van de rechtbank van 4 juni 2020 is daarover onder meer overwogen:
“Met betrekking tot de reeds toegewezen getuige [naam getuige 7] heeft de rechter-commissaris in haar proces-verbaal van bevindingen van 13 mei 2020 overwogen dat zij van de officier van justitie heeft vernomen dat de Afdeling Internationale Rechtshulp in Strafzaken (AIRS) aangeeft dat Marokko geen videoverhoren uitvoert, dat de uitvoering van rechtshulpverzoeken door Marokko momenteel sowieso lastig verloopt en dat Marokko volledig op slot zit vanwege de coronamaatregelen. Voorts geeft de rechter-commissaris aan dat zij van AIRS heeft vernomen dat het indienen van schriftelijke vragen de enige mogelijkheid is om deze getuige te bevragen, dat zij van de verdediging geen schriftelijke vragen heeft ontvangen en dat zij daarom niet aan de opdracht kan voldoen.”
32. Verder heeft de rechtbank in haar beslissing van 29 september 2020overwogen (samengevat) dat uit informatie van de AIRS volgt dat het horen van getuigen via videoverbinding met Marokko niet mogelijk is en dat een verzoek tot tijdelijke overbrenging van een in Marokko gedetineerde persoon, die als getuige in een strafzaak anders dan die tegen hemzelf wordt gehoord, in de regel door Marokko nog niet uitgevoerd wordt zolang er in Marokko nog strafrechtelijke procedures gaande zijn tegen de betrokken persoon.
33. De rechtbank is sindsdien niet gebleken van enige voortgang met betrekking tot het eerder verzochte verhoor, maar gelet op het tijdsverloop ziet de rechtbank wel aanleiding de rechters-commissaris te gelasten om (via de AIRS) navraag te doen of de hierboven weergegeven problemen bij de uitvoering van het verhoor ook nu nog bestaan, dan wel of een verhoor nu wel mogelijk is. Indien wel een verhoor kan worden gepland, dient dat mede in de zaak van verdachte gehouden te worden.
34. De rechtbank ziet aanleiding om thans al te beslissen op het subsidiaire verzoek tot het horen van de verbalisanten die bij de verhoren van de getuige [naam getuige 7] aanwezig waren. De rechtbank is allereerst van oordeel dat de verdediging, nu zij verdachte pas later in dit proces is gaan bijstaan en verdachte zich tot die tijd in uitleveringsdetentie bevond in Colombia, enige ruimte moet krijgen om onderzoek te vragen dat in een eerder stadium niet was gevraagd. Toch zal de rechtbank het verzoek afwijzen. De verbalisanten zijn in de zaken van medeverdachten verhoord door de rechter-commissaris en de processen-verbaal daarvan zijn gevoegd in het dossier van verdachte [verdachte 1] . De verbalisanten hebben verklaard over de omstandigheden waaronder de eerdere verhoren plaatsvonden. Zij zijn niet aan te merken als zogeheten ‘ [naam getuigen] -getuigen’. Bij die stand van zaken mocht van de raadslieden verwacht worden dat zij zouden onderbouwen wat het belang is bij een nader verhoor van die verbalisanten, maar die onderbouwing is niet gegeven. De enkele vermelding dat de verdediging zelf in de gelegenheid wenst te worden gesteld deze verbalisanten te bevragen is daartoe onvoldoende. Het subsidiaire verzoek zal daarom worden afgewezen.
Verzoek met betrekking tot het als getuige horen van de ‘vriendin van de broer van de kroongetuige’
35. De verdediging wenst de vriendin van de broer van de kroongetuige te horen. De kroongetuige heeft verklaard dat hij op verzoek van verdachte [verdachte 1] een kenteken moest nagaan. Hij zou de vriendin van zijn broer gevraagd hebben de gegevens van het kenteken op te vragen en zij zou hem die gegevens hebben verstrekt. De kroongetuige zou die gegevens vervolgens aan verdachte [verdachte 1] hebben doorgegeven. De kroongetuige heeft verklaard vaker kentekengegevens bij de getuige te hebben gevraagd. Haar verhoor is dan ook van belang voor de toetsing van de juistheid en betrouwbaarheid van hetgeen door de kroongetuige is verklaard. Het Openbaar Ministerie heeft deze gang van zaken bovendien gebruikt in de bewijsvoering met betrekking tot de vermeende betrokkenheid van verdachte [verdachte 1] bij de poging tot liquidatie op [naam 3] (onderzoek Raspvijl).
Standpunt van het Openbaar Ministerie
36. Het Openbaar Ministerie heeft zich verzet tegen het horen van deze getuige. Er is inmiddels een proces-verbaal van bevindingen (onderzoek Helena) waarin wordt gerelateerd over het bevragen van het kenteken. Dat maakt dat het verhoor van deze vriendin als getuige niet langer nodig is.
37. De rechtbank acht het belang van de verdediging bij het horen van deze getuige voldoende onderbouwd. In reactie op het standpunt van het Openbaar Ministerie overweegt de rechtbank dat het verzoek op meer ziet dan alleen het (eenmalig) opvragen van het kenteken. Het verzoek ziet namelijk ook op wat de kroongetuige met de getuige heeft besproken in relatie tot het opvragen van kentekens. De rechtbank laat het aan de rechters-commissaris te bepalen op welke wijze het verhoor zal plaatsvinden.
Overige verzoeken en vragen
38. Voor zover de verdediging nog andere verzoeken heeft gedaan of vragen heeft gesteld, blijven deze hier onbesproken omdat de rechtbank er, gelet op de reactie van het Openbaar Ministerie, van uitgaat dat hierop geen beslissing meer hoeft te volgen. Voor zover dit anders is, kan de verdediging bij gelegenheid van een volgende regiezitting deze (eventuele) onbesproken verzoeken en vragen opnieuw onder de aandacht brengen.