ECLI:NL:RBAMS:2023:5353

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
20 augustus 2023
Zaaknummer
19/4270 en 19/4271
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schadevergoeding ex artikel 67 OLW na onterecht ondergane vrijheidsbeneming in overleveringsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 mei 2023 uitspraak gedaan op verzoeken tot schadevergoeding van een verzoeker die ten onrechte in overleveringsdetentie heeft gezeten. De verzoeker, geboren in 1970, had op 17 juli 2019 een verzoek ingediend voor schadevergoeding en vergoeding van kosten van rechtsbijstand, na zijn vrijheidsbeneming op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB I) dat niet door een rechterlijke autoriteit was uitgevaardigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overleveringsdetentie op 29 mei 2019 is opgeheven, omdat het EAB I niet rechtsgeldig was. De verzoeker heeft aanvankelijk schadevergoeding gevraagd voor de dagen die hij in detentie heeft doorgebracht, maar heeft dit verzoek later ingetrokken, omdat deze dagen in mindering zijn gebracht op een gevangenisstraf die in Duitsland is opgelegd. De rechtbank heeft het verzoek tot schadevergoeding voor de vrijheidsbeneming afgewezen, maar heeft wel een vergoeding van € 550,- voor de kosten van rechtsbijstand toegewezen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verzoeker ten onrechte gedetineerd was, de schade al was gecompenseerd door de in mindering gebrachte detentiedagen op de gevangenisstraf in Duitsland. De beslissing is openbaar uitgesproken door de voorzitter en twee andere rechters, en tegen deze beslissing staat hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/751310-19 (EAB I)
RK nummers: 19/4270 en 19/4271
BESCHIKKING
Op de verzoeken tot schadevergoeding en de daarmee samenhangende vergoeding van kosten van rechtsbijstand ex artikel 67 van de Overleveringswet (hierna: OLW) in samenhang met artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van
[verzoeker]
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1970
te dezen domicilie kiezend op het kantooradres van zijn raadsman
mr. R.P.G. van der Weide, [adres]
hierna te noemen: verzoeker.

1.Procesgang

Bij schriftelijke verzoeken, bij de rechtbank ingediend op 17 juli 2019, heeft verzoeker vergoeding verzocht van de schade geleden ten gevolge van zijn vrijheidsbeneming en van de kosten van rechtsbijstand in de overleveringsprocedure, die is geëindigd met de beslissing van de Internationale Rechtshulpkamer van de rechtbank te Amsterdam (hierna: IRK) van 29 mei 2019 tot opheffing van de overleveringsdetentie.
De rechtbank heeft op 19 april 2023 de raadsman van verzoeker, mr. R.P.G. van der Weide, advocaat te Amsterdam, en de officier van justitie, mr. W.H.R. Hogewind, in openbare raadkamer gehoord. De gebundelde verzoeken zijn tijdig ingediend en (mede daarom) ontvankelijk nu deze zijn ingediend binnen 3 maanden na opheffing van de overleveringsdetentie op 29 mei 2019.

2.Voorgeschiedenis

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
- Op 10 april 2019 is verzoeker voorlopig aangehouden in Nederland en gedetineerd op grond van de OLW gelet op het aansluitende hierna te melden Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB I);
- Op 11 april 2019 is EAB I uitgevaardigd door het Duitse Openbaar Ministerie, strekkende tot de aanhouding en overlevering van verzoeker naar Duitsland, in verband met een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek;
- Op 28 mei 2019 is opnieuw een EAB (hierna: EAB II) uitgevaardigd door een Duitse rechterlijke autoriteit;
- Op 29 mei 2019 [1] is de overleveringsdetentie van verzoeker opgeheven door de raadkamer van de rechtbank Amsterdam aangezien het voorliggende EAB I niet is uitgevaardigd door een rechterlijk autoriteit. Aansluitend is EAB I ingetrokken door de Duitse autoriteiten.

3.Verzoeken

De verzoeken strekken tot het toekennen van een vergoeding door de Nederlandse Staat van
- € 3.970,-
€ 3.970,-voor de ondergane vrijheidsbeneming van verzoeker in Nederland in de overleveringsprocedure, nader gespecificeerd:
2 dagen politiebureau: 2 x € 105,- = € 210,-
47 dagen Huis van Bewaring 47 x € 80,- = € 3.760,-
- € 560
€ 560voor de kosten die in verband met het (opstellen, indienen en behandelen) van de verzoeken zijn gemaakt.
De raadsman heeft ter zitting de verzoeken nader toegelicht. Hij heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat hij het verzoek tot schadevergoeding voor wat betreft de ondergane vrijheidsbeneming niet langer handhaaft aangezien de (ten onrechte) in overleveringsdetentie doorgebrachte dagen in mindering zijn gebracht op de op 20 november 2019 in Duitsland opgelegde gevangenisstraf. Wel verzoekt hij de vergoeding van de kosten in verband met het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift aangezien op het moment van het indienen van het verzoekschrift nog niet bekend was dat de ten onterechte in overleveringsdetentie doorgebrachte dagen in mindering zouden worden gebracht op de vrijheidsstraf.

4.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek tot schadevergoeding van in overleveringsdetentie in EAB I doorgebrachte dagen als gevolg van het intrekken van EAB I dient te worden afgewezen. Het verzoek tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand kan worden toegewezen.

5.Toetsingskader

Artikel 67 OLW correspondeert met artikel 59 Uitleveringswet (UW). Artikel 67, eerste lid, OLW bepaalt dat de rechtbank op verzoek van de opgeëiste persoon hem een vergoeding ten laste van de Staat kan toekennen voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming bevolen krachtens de OLW. Daarvoor is vereist dat zijn overlevering is geweigerd. Artikel 533, derde, vierde en zesde lid, Sv en de artikelen 534, 535 en 536 Sv zijn daarbij van overeenkomstige toepassing.
In de gevallen als bedoeld in artikel 67, eerste lid, OLW zijn de artikelen 529 en 530 Sv van overeenkomstige toepassing op vergoeding van kosten voor rechtsbijstand, zo bepaalt artikel 67, tweede lid, OLW.
Op grond van artikel 534, eerste lid, Sv kent de rechtbank een vergoeding voor schade, geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming en rechtsbijstand, toe, indien daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn. Daarbij moeten alle feiten en omstandigheden in aanmerking worden genomen.

6.Oordeel van de rechtbank

De rechtbank slaat bij de beoordeling van de verzoeken niet alleen acht op bovengenoemd toetsingskader, maar ook op haar beschikkingen van 26 juli 2018. [2] In deze beschikkingen heeft de rechtbank onder meer overwogen dat een weigering van de overlevering tot de vaststelling leidt dat de verzoeker achteraf bezien ten onrechte gedetineerd is geweest, en dat deze vaststelling - waarmee geen oordeel over het onrechtmatig of verwijtbaar handelen van de Nederlandse Staat is gegeven - vergoeding van schade, geleden als gevolg van vrijheidsbeneming, op grond van artikel 67 OLW in beginsel toewijsbaar maakt. Het ten onrechte gedetineerd zijn geweest leidt er immers toe dat het redelijk is dat de nadelige gevolgen van de vrijheidsbeneming niet voor rekening van verzoeker worden gelaten, maar door de Staat worden gedragen.
Het Gerechtshof Amsterdam heeft deze beschikkingen bij beschikkingen van 9 juli 2019 bevestigd (ECLI:NL:GHAMS:2019:2617 respectievelijk ECLI:NL:GHAMS:2019:2616). In die beschikkingen heeft het gerechtshof onder meer overwogen:
“Anders dan het openbaar ministerie heeft betoogd acht het hof niet van belang of sprake is van enige verwijtbaarheid aan de zijde van de Nederlandse Staat. Ook in geval van voorlopige hechtenis die niet wordt gevolgd door een veroordeling is immers niet zonder meer sprake van verwijtbaar overheidshandelen. Integendeel, voorlopige hechtenis wordt door de onafhankelijke rechter getoetst en gesanctioneerd en is in die zin - ook achteraf na niet-veroordeling - niet als onrechtmatig of verwijtbaar te bestempelen. Zij kan slechts als achteraf onterecht ondergaan worden gekwalificeerd, en daarvoor is een schadevergoedingsregeling in het leven geroepen. Indien de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig acht, vindt die vergoeding steeds plaats. Om na niet-veroordeling geen vergoeding toe te kennen moet dit billijkheidsoordeel verband houden met de eigen (proces)houding van de gewezen verdachte.”
Uit recente uitspraken van de IRK volgt dat niet alleen als sprake is van een
weigeringschade kan worden vergoed, maar ook – onder omstandigheden – bij rauwelijkse afwijzing, bij niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie of na intrekking van de vordering. [3]
In de onderhavige zaak is strikt genomen geen sprake van weigering van de overlevering door de rechtbank. De rechtbank is van oordeel dat vergoeding van schade die is geleden als gevolg van vrijheidsbeneming op grond van de Overleveringswet toch op zijn plaats is.
In deze zaak is op 28 mei 2019 EAB II uitgevaardigd met dezelfde inhoud als EAB I met als enige verschil dat een andere en nu wel bevoegde uitvaardigende autoriteit dit EAB uit heeft doen gaan. Vervolgens is door de Duitse autoriteiten EAB I ingetrokken.
Vast staat dat EAB I nooit tot overlevering had kunnen leiden omdat het EAB niet door een rechterlijke autoriteit is uitgevaardigd. Op grond hiervan moet de door verzoeker ondergane detentie achteraf beschouwd als onterecht ondergaan worden beschouwd en hieruit volgt dat er in beginsel gronden van billijkheid zijn om hem hiervoor een schadevergoeding toe te kennen.
In deze zaak is echter bij e-mailbericht van 9 maart 2023 vermeld dat de opgeëiste persoon in deze zaak bij
Local Court´s decision Mönchengladbach dated 20.11.2019, case number 91 Ls75/19is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden en dat de dagen die hij in overleveringsdetentie in Nederland heeft doorgebracht in aftrek zijn gebracht.
Nu in deze zaak de vrijheidsbeneming op grond van EAB I in mindering is gebracht op de in Duitsland opgelegde gevangenisstraf is daarmee de schade van verzoeker al gecompenseerd.
De rechtbank zal de verzochte vergoeding van schade wegens vrijheidsbeneming daarom afwijzen.
Wel zijn er gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure ten bedrage van € 550,-. [4]

7.Beslissing

De rechtbank
WIJST AFhet verzoek tot schadevergoeding voor de ondergane vrijheidsbeneming van verzoeker in Nederland in de overleveringsprocedure in EAB I.
De rechtbank
WIJST TOEhet verzoek tot vergoeding van kosten van rechtsbijstand in EAB I ten bedrage van:
-
€ 550, -voor de kosten die in verband met het opstellen, indienen en behandelen van de verzoeken zijn gemaakt.
Deze beslissing is gegeven op 3 mei 2023 en in het openbaar uitgesproken door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en R.A. Sipkens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 3 mei 2023.
Tegen deze beslissing staat voor verzoeker hoger beroep open, in te stellen ter griffie van deze rechtbank, binnen een maand na betekening van deze beschikking.
De rechtbank Amsterdam, Internationale rechtshulpkamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van
€ 550,- (vijfhonderd en vijftig euro)op
IBAN/rekeningnummer
[rekeningnummer] bij de ABN AMRO
ten name van
Stichting Beheer Derdengelden Advocatenkantoor Van der Weide te Amsterdam
onder vermelding van
vergoeding 67 OLW, 533 en 530 Sv: [verzoeker] (verzoeker).
Aldus gedaan op 3 mei 2023
door mr. C. Klomp, voorzitter.

Voetnoten

3.Vergelijk Rechtbank Amsterdam, 26 november 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:8844, Rechtbank Amsterdam, 6 april 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1623 en Rechtbank Amsterdam, 23 januari 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:339.
4.Conform de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht.