ECLI:NL:RBAMS:2023:5327

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
18 augustus 2023
Zaaknummer
13/751479-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schadevergoeding ex artikel 67 OLW in verband met overleveringsdetentie

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 28 maart 2023, is het verzoek tot schadevergoeding afgewezen dat was ingediend door de verzoeker, geboren in Suriname, in verband met de vrijheidsbeneming tijdens de overleveringsprocedure. De verzoeker had op 18 juni 2018 een verzoek ingediend voor schadevergoeding wegens de ondergane vrijheidsbeneming en de kosten van rechtsbijstand, die voortvloeide uit zijn overleveringsdetentie. De rechtbank had eerder op 14 maart 2023 de raadsman van verzoeker en de officier van justitie gehoord, maar verzoeker zelf was niet verschenen. De rechtbank oordeelde dat de verzoeken ontvankelijk waren, maar dat er geen grond was voor toewijzing van de schadevergoeding.

De rechtbank stelde vast dat de overlevering van de verzoeker was toegestaan op 14 december 2017 en dat hij in overleveringsdetentie had verbleven van 23 mei 2017 tot 30 mei 2017 en van 14 december 2017 tot 26 maart 2018. De verzoeker had een schadevergoeding van € 8.975,- gevraagd voor de vrijheidsbeneming en € 280,- voor de kosten van rechtsbijstand. De raadsman voerde aan dat de verzoeker ten onrechte 110 dagen in overleveringsdetentie had doorgebracht, omdat de Oostenrijkse autoriteiten het Europees Aanhoudingsbevel (EAB) hadden ingetrokken.

Het Openbaar Ministerie stelde echter dat de verzoeken moesten worden afgewezen, omdat de overlevering door de rechtbank was toegestaan en de verzoeker niet ten onrechte in detentie had verbleven. De rechtbank oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren om een schadevergoeding toe te kennen, aangezien er geen sprake was van een weigering van de overlevering en de detentie niet als onterecht kon worden beschouwd. De rechtbank wees de verzoeken tot schadevergoeding dan ook af, met de mogelijkheid voor verzoeker om binnen een maand hoger beroep aan te tekenen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/751479-17
RK nummers: 18/3818 en 18/3819
BESCHIKKING
Op de verzoeken tot schadevergoeding en de daarmee samenhangende vergoeding van kosten van rechtsbijstand ex artikel 67 van de Overleveringswet (hierna: OLW) in samenhang met artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van
[verzoeker]
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1980,
te dezen domicilie kiezend op het kantooradres van zijn raadsman,
mr. R.M.F.R. Ketwaru in Amsterdam,
hierna te noemen: verzoeker.

1.Procesgang

Bij schriftelijke verzoeken, bij de rechtbank ingediend op 18 juni 2018, heeft verzoeker vergoeding verzocht van de schade geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming en van de kosten van rechtsbijstand in de overleveringsprocedure, met parketnummer 13/751479-17.
De rechtbank heeft op 14 maart 2023 de raadsman van verzoeker mr. R.M.F.R. Ketwaru in Amsterdam en de officier van justitie, mr. W.H.R. Hogewind, in openbare raadkamer gehoord. Verzoeker is niet verschenen.
De verzoeken zijn tijdig ingediend en ontvankelijk.

2.Voorgeschiedenis

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
- De overlevering van de opgeëiste persoon is toegestaan bij uitspraak van de rechtbank van 14 december 2017. De opgeëiste persoon heeft in overleveringsdetentie verbleven van
23 mei 2017 tot en met 30 mei 2017 en van 14 december 2017 tot en met 26 maart 2018;
- Op 26 maart 2018 is de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon geëindigd wegens het intrekken van het EAB door de Oostenrijkse autoriteiten.

3.Verzoeken

De verzoeken strekken tot het toekennen van een vergoeding door de Nederlandse Staat van
- € 8.975,-
€ 8.975,-voor de ondergane vrijheidsbeneming van verzoeker in Nederland in de overleveringsprocedure, nader gespecificeerd:
 dagen politiebureau: 7 x € 105,- = € 735,-
 dagen Huis van Bewaring 103 x € 80,- = € 8.240,-
- € 280,-
€ 280,-voor de kosten die in verband met het opstellen, indienen en behandelen van de verzoeken om schadevergoeding zijn gemaakt.
De raadsman heeft ter zitting de verzoeken nader toegelicht. Hij heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat verzoeker schadevergoeding ex artikel 67 van de OLW toekomt omdat de opgeëiste persoon ten onrechte 110 dagen in overleveringsdetentie heeft doorgebracht.
De Nederlandse overheid heeft verwijtbaar gehandeld door de opgeëiste persoon zo lang in overleveringsdetentie te laten verblijven terwijl binnen 10 dagen na de uitspraak van de rechtbank de overlevering dient plaats te vinden. De detentie was bovendien onterecht nu het EAB door Oostenrijk is ingetrokken.

4.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzoeken moeten worden afgewezen nu de overlevering door de rechtbank is toegestaan en de opgeëiste persoon niet ten onrechte in overleveringsdetentie heeft verbleven.

5.Toetsingskader

Artikel 67 OLW correspondeert met artikel 59 Uitleveringswet (UW). Artikel 67, eerste lid, OLW bepaalt dat de rechtbank op verzoek van de opgeëiste persoon hem een vergoeding ten laste van de Staat kan toekennen voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming bevolen krachtens de OLW. Daarvoor is vereist dat zijn overlevering is geweigerd. Artikel 533, derde, vierde en zesde lid, Sv en de artikelen 534, 535 en 536 Sv zijn daarbij van overeenkomstige toepassing.
In de gevallen als bedoeld in artikel 67, eerste lid, OLW zijn de artikelen 529 en 530 Sv van overeenkomstige toepassing op vergoeding van kosten voor rechtsbijstand, zo bepaalt artikel 67, tweede lid, OLW.
Op grond van artikel 534, eerste lid, Sv kent de rechtbank een vergoeding voor schade, geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming en rechtsbijstand, toe, indien daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn. Daarbij moeten alle feiten en omstandigheden in aanmerking worden genomen.

6.Oordeel van de rechtbank

De rechtbank slaat bij de beoordeling van de verzoeken niet alleen acht op bovengenoemd toetsingskader, maar ook op haar beschikkingen van 26 juli 2018 [1] .
In deze beschikkingen heeft de rechtbank onder meer overwogen dat een weigering van de overlevering tot de vaststelling leidt dat de verzoeker achteraf bezien ten onrechte gedetineerd is geweest, en dat deze vaststelling - waarmee geen oordeel over het onrechtmatig of verwijtbaar handelen van de Nederlandse Staat is gegeven - vergoeding van schade, geleden als gevolg van vrijheidsbeneming, op grond van artikel 67 OLW in beginsel toewijsbaar maakt. Het ten onrechte gedetineerd zijn geweest leidt er immers toe dat het redelijk is dat de nadelige gevolgen van de vrijheidsbeneming niet voor rekening van verzoeker worden gelaten, maar door de Staat worden gedragen.
Het Gerechtshof Amsterdam heeft deze beschikkingen bij beschikkingen van 9 juli 2019 bevestigd (ECLI:NL:GHAMS:2019:2617 respectievelijk ECLI:NL:GHAMS:2019:2616). In die beschikkingen heeft het gerechtshof onder meer overwogen: “Anders dan het openbaar ministerie heeft betoogd acht het hof niet van belang of sprake is van enige verwijtbaarheid aan de zijde van de Nederlandse Staat. Ook in geval van voorlopige hechtenis die niet wordt gevolgd door een veroordeling is immers niet zonder meer sprake van verwijtbaar overheidshandelen. Integendeel, voorlopige hechtenis wordt door de onafhankelijke rechter getoetst en gesanctioneerd en is in die zin - ook achteraf na niet-veroordeling - niet als onrechtmatig of verwijtbaar te bestempelen. Zij kan slechts als achteraf onterecht ondergaan worden gekwalificeerd, en daarvoor is een schadevergoedingsregeling in het leven geroepen. Indien de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig acht, vindt die vergoeding steeds plaats. Om na niet-veroordeling geen vergoeding toe te kennen moet dit billijkheidsoordeel verband houden met de eigen (proces)houding van de gewezen verdachte.”
Uit recente uitspraken van de IRK volgt dat niet alleen als sprake is van een weigering schade kan worden vergoed, maar ook – onder omstandigheden – bij rauwelijkse afwijzing of bij niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie [2] .
De rechtbank stelt vast dat de tekst van artikel 67 OLW en de hiervoor aangehaalde recente toetsingskaders geen aanknopingspunten bieden om in dit geval een schadevergoeding toe te kennen. Er is geen sprake van weigering van de overlevering noch van situaties die daarmee in de recente rechtspraak mee zijn gelijkgesteld. De rechtbank heeft immers in haar uitspraak van 14 december 2017 op verzoek van de Oostenrijkse autoriteiten toestemming verleend tot overlevering van de in het EAB genoemde persoon. [3]
Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat de door de opgeëiste persoon ondergane overleveringsdetentie als onterecht ondergaan moet worden beschouwd.
Immers bij e-mail van 2 maart 2023 hebben de Oostenrijkse autoriteiten laten weten dat destijds is besloten het EAB in te trekken omdat de opgeëiste persoon geen justitiële documentatie heeft en omdat hij al 10 maanden in detentie heeft verbleven. Om die reden werd het als disproportioneel gezien om het EAB te handhaven.
Verder wordt in deze e-mail opgemerkt dat er weliswaar geen aanhoudingsbevel tegen de opgeëiste persoon is uitgevaardigd maar dat er nog steeds een onderzoek loopt naar de verblijfplaats van de opgeëiste persoon. In het geval de opgeëiste persoon in Oostenrijk wordt veroordeeld, wordt de door hem in Nederland ondergane overleveringsdetentie in mindering gebracht op de straf, aldus bedoelde e-mail.
De rechtbank zal de verzochte schadevergoeding dan ook geheel afwijzen.

7.Beslissing

De rechtbank
WIJST AFde verzoeken tot vergoeding van de schade voor de ondergane vrijheidsbeneming alsmede voor de kosten die in verband met het opstellen, indienen en behandelen van de verzoeken om schadevergoeding zijn gemaakt.
Deze beslissing is gegeven op 28 maart 2023 door
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier.
Tegen deze beslissing staat voor verzoeker hoger beroep open, in te stellen ter griffie van deze rechtbank, binnen een maand na betekening van deze beschikking.

Voetnoten

2.Vergelijk Rechtbank Amsterdam, 26 november 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:8844 en Rechtbank Amsterdam, 6 april 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1623
3.Zie de uitspraak van 23 maart 2021 ECLI:NL:RBAMS:2021:1405