ECLI:NL:RBAMS:2021:1405

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
RK nummers: 20/718 en 20/719
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schadevergoeding na overlevering aan Kroatië

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 maart 2021 uitspraak gedaan op de verzoeken van een verzoeker tot schadevergoeding en vergoeding van kosten van rechtsbijstand, naar aanleiding van zijn overlevering aan Kroatië. De verzoeker, geboren in Joegoslavië in 1966, had op 6 februari 2020 schriftelijke verzoeken ingediend voor schadevergoeding wegens vrijheidsbeneming en kosten van rechtsbijstand in de overleveringsprocedure. Deze procedure was gestart naar aanleiding van een Europees aanhoudingsbevel dat op 18 mei 2017 door de Kroatische autoriteiten was uitgevaardigd, waarbij verzoeker was aangehouden in Nederland en uiteindelijk op 24 april 2019 aan Kroatië was overgeleverd. De rechtbank heeft de verzoeker, zijn raadsvrouw mr. F.T.C. Dölle, en de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek, gehoord in een openbare raadkamer op 9 maart 2021.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeken ontvankelijk zijn, maar heeft deze afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig zijn voor het toekennen van schadevergoeding, omdat de Nederlandse Staat geen verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot de overleveringsdetentie van verzoeker. De rechtbank concludeerde dat het onschuldverweer van verzoeker niet verder onderzocht hoefde te worden, omdat hij niet kon aantonen dat er sprake was van een persoonsverwisseling. De rechtbank benadrukte dat het verzoek om schadevergoeding niet bij de Nederlandse overheid hoort, maar bij de Kroatische overheid.

De rechtbank heeft de verzoeken tot schadevergoeding en vergoeding van kosten van rechtsbijstand afgewezen, met inachtneming van de relevante artikelen uit de Overleveringswet en het Wetboek van Strafvordering. De beslissing is openbaar uitgesproken door de voorzitter en de rechters, en verzoeker heeft de mogelijkheid om binnen een maand hoger beroep aan te tekenen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/751832-17
RK nummers: 20/718 en 20/719
BESCHIKKING
op de verzoeken tot schadevergoeding en de daarmee samenhangende vergoeding van kosten van rechtsbijstand ex artikel 67 van de Overleveringswet (hierna: OLW) in samenhang met artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van
[verzoeker]
geboren te [geboorteplaats] (Joegoslavië) op [geboortedag] 1966,
te dezen domicilie kiezend op het kantooradres van zijn raadsvrouw,
mr. F.T.C. Dölle, Linnaeusstraat 2a, 1092 CK Amsterdam
hierna te noemen: verzoeker.

1.Procesgang

Bij schriftelijke verzoeken, bij de rechtbank ingediend op 6 februari 2020, heeft verzoeker vergoeding verzocht van de schade geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming en van de kosten van rechtsbijstand in de overleveringsprocedure, die is geëindigd met de beslissing van de Internationale Rechtshulpkamer van de rechtbank te Amsterdam (hierna: IRK) van
14 augustus 2018 tot overlevering van verzoeker.
De rechtbank heeft op 9 maart 2021 verzoeker, raadsvrouw mr. F.T.C. Dölle, advocaat te Amsterdam, en de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek, in openbare raadkamer gehoord.
De verzoeken zijn tijdig ingediend en (mede daarom) ontvankelijk.

2.Voorgeschiedenis

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
- Op 18 mei 2017 is door the County Court of Karlovac (Kroatië) een Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB) uitgevaardigd, strekkende tot de aanhouding en overlevering van verzoeker aan Kroatïe. Het EAB strekt tot uitvoering van een in hoger beroep op 25 oktober 1994 gewezen onherroepelijke uitspraak
van the Supreme Court of the Republic of Croatiawaarin aan verzoeker een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaar is opgelegd;
- Op 22 september 2017 is verzoeker gelet op voormeld EAB voorlopig aangehouden in Nederland en gedetineerd op grond van de OLW waarna hij tot en met 25 september 2017 gedetineerd is geweest. Vervolgens is de overleveringsdetentie geschorst tot aan de uitspraak van de rechtbank.
- Op vordering van de officier van justitie van 26 oktober 2017 is het overleveringsverzoek behandeld op de zitting van 31 juli 2018;
- Bij uitspraak van de IRK van 14 augustus 2018 is de overlevering toegestaan, waarna verzoeker van 17 augustus 2018 tot en met 24 april 2019 in overleveringsdetentie heeft gezeten;
- Negen dagen na zijn feitelijke overlevering aan Kroatië (op 24 april 2019) is verzoeker door de Kroatische rechtbank geschorst. Vervolgens is de zaak nogmaals door de Kroatische rechtbank behandeld. Na de feitenbehandeling kwam de Kroatische officier van justitie tot de conclusie dat er geen bewijs tegen verzoeker aanwezig was en besloot de aanklacht te laten vallen. Er was sprake van een evidente persoonsverwisseling. Hierna heeft de Kroatische rechtbank de zaak afgewezen en is de zaak op 14 november 2019 onherroepelijk geworden.
- Advocaten van verzoeker hebben eerder zowel aan de Kroatische overheid als aan het Nederlandse Ministerie van Buitenlands zaken verzocht om schadevergoeding vanwege de ondergane detentie. In beide gevallen is het verzoek niet gehonoreerd.

3.Verzoeken

De verzoeken strekken tot het toekennen van een vergoeding door de Nederlandse Staat van
- € 20.475,00
€ 20.475,00voor de ondergane vrijheidsbeneming van verzoeker in Nederland in de overleveringsprocedure, nader gespecificeerd:
3 dagen politiebureau: x € 105,- = € 315,-
 252 252 dagen Huis van Bewaring x € 80,- = € 20.160
- € 12.557,73
€ 12.557,73als vergoeding van vermogensschade;
- € 550,-
€ 550,-voor de kosten die in verband met het opstellen, indienen en behandelen van de verzoeken zijn gemaakt.
Totaal: € 33.582,73
De raadsvrouw heeft ter zitting de verzoeken nader toegelicht en heeft, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Verzoeker komt een schadevergoeding ex artikel 67 van de OLW juncto artikel 533 toe aangezien hij in totaal 255 dagen onterecht in overleveringsdetentie heeft verbleven.
De discussie is niet of de verzoeker minder lang in overleveringsdetentie had kunnen verblijven maar het verwijt dat Nederland uiteindelijk kan worden gemaakt is dat het ter zitting van de rechtbank Amsterdam gevoerde onschuldverweer niet verder is onderzocht.
Er is niet onderzocht of verzoeker in Kroatië is geweest in de periode waarvoor verzoeker in Kroatië voor oorlogsmisdrijven is veroordeeld. Nederland had tot de conclusie moeten komen dat verzoeker onmogelijk het feit kon hebben gepleegd.

4.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzoeken moeten worden afgewezen. Zij heeft aangevoerd dat er geen gronden van billijkheid voor de toewijzing van schadevergoeding aanwezig zijn, nu de Nederlandse Staat geen verwijt kan worden gemaakt wat betreft de overleveringsdetentie van verzoeker en de duur daarvan. Het door de verzoeker gevoerde onschuldverweer is door de rechtbank afgewezen omdat verzoeker niet aanstonds kon aantonen dat sprake was van persoonsverwisseling. Het is niet aan de rechtbank om onderzoek te doen naar de geldigheid van een Kroatisch vonnis. Het is verschrikkelijk voor verzoeker dat hij ten onrechte als verdachte is aangemerkt en zo lange tijd onterecht in detentie heeft verbleven. Maar het verzoek hoort thuis bij de Kroatische overheid en niet bij de Nederlandse overheid.

5.Toetsingskader

Artikel 67, eerste lid, OLW bepaalt dat de rechtbank op verzoek van verzoeker hem een vergoeding ten laste van de Staat kan toekennen voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming bevolen krachtens de OLW. Daarvoor is vereist dat zijn overlevering is geweigerd. Artikel 533, derde, vierde en zesde lid, Sv en de artikelen 534, 535 en 536 Sv zijn daarbij van overeenkomstige toepassing.
In de gevallen als bedoeld in artikel 67, eerste lid, OLW zijn de artikelen 529 en 530 Sv van overeenkomstige toepassing op vergoeding van kosten voor rechtsbijstand, zo bepaalt artikel 67, tweede lid, OLW.
Op grond van artikel 534, eerste lid, Sv kent de rechtbank een vergoeding voor schade, geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming en rechtsbijstand, toe, indien daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn. Daarbij moeten alle feiten en omstandigheden in aanmerking worden genomen.

6.Oordeel van de rechtbank

Uit de recente uitspraken van de IRK volgt dat er iets 'materiëler' naar het toetsingskader van art. 67 OLW wordt gekeken. Niet alleen als sprake is van een
weigeringkan schade worden vergoed, maar ook – onder omstandigheden – bij rauwelijkse afwijzing van het overleveringsverzoek door de officier van justitie of bij niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. In al deze zaken was sprake van een beslissing van een Nederlandse (rechterlijke) autoriteit die tot gevolg had dat de betrokkene niet werd overgeleverd. Bovendien ging het er in al deze zaken vooral om dat kon worden vastgesteld dat de ondergane overleveringsdetentie als onterecht ondergaan moest worden beschouwd, omdat het EAB nooit tot overlevering had kunnen leiden.
In het verzoekschrift is de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 december 2014 met nummer ECLI:NL:RBAMS:2014:8736 aangehaald. In deze zaak is de overlevering toegestaan maar is wel een schadevergoeding toegekend omdat het dactyloscopisch onderzoek, op grond waarvan is komen vast te staan dat verzoeker niet de persoon was wiens overlevering door de Italiaanse autoriteiten werd verzocht, door de Nederlandse autoriteiten eerder had kunnen en moeten worden gedaan.
De rechtbank stelt vast dat de tekst van artikel 67 OLW en de hiervoor aangehaalde recente toetsingskaders geen aanknopingspunten bieden om in dit geval een schadevergoeding toe te kennen. Er is geen sprake van weigering van de overlevering noch van situaties die daarmee in de recente rechtspraak mee zijn gelijkgesteld. De rechtbank heeft immers in haar uitspraak van 14 augustus 2018 op verzoek van de Kroatische autoriteiten toestemming verleend tot overlevering van de in het EAB genoemde persoon.
Anders dan in de hiervoor besproken recente rechtspraak, doet zich hier niet het geval voor dat de ondergane overleveringsdetentie als ten onrechte ondergaan moet worden beschouwd omdat het EAB nooit tot overlevering had kunnen leiden. Weliswaar maakt de OLW het mogelijk dat de opgeëiste persoon een zogenoemde onschuldverweer voert, maar de OLW is in zoverre in strijd met het Unierecht. Op de rechtbank rustte bij de beoordeling van het door de opgeëiste persoon gevoerde onschuldverweer daarom de verplichting de relevante bepalingen van de OLW zo veel mogelijk kaderbesluitconform uit te leggen door daaraan een zo beperkt mogelijke uitleg te geven. Het standpunt dat de rechtbank destijds het onschuldverweer verder had moeten onderzoeken stuit daarop af.
De rechtbank zal, ondanks de door het een en ander veroorzaakte leed bij verzoeker, het verzoek tot schadevergoeding afwijzen .

7.Beslissing

De rechtbank
WIJST AFde verzoeken tot schadevergoeding en vergoeding van kosten van rechtsbijstand.
Deze beslissing is gegeven op 23 maart 2021 en in het openbaar uitgesproken door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en J.A.A.G. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier.
Tegen deze beslissing staat voor verzoeker hoger beroep open, in te stellen ter griffie van deze rechtbank, binnen een maand na betekening van deze beschikking.