ECLI:NL:RBAMS:2023:4950

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
13-069036-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de vervolging van een 80-jarige man met Alzheimerdementie wegens onvermogen om de strekking van de vervolging te begrijpen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 juli 2023 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 80-jarige man die ervan wordt verdacht op 8 maart 2023 een zorgbegeleider in een verpleeghuis van haar vrijheid te hebben beroofd en te hebben bedreigd. De rechtbank heeft de vervolging geschorst op grond van artikel 16 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), omdat de verdachte lijdt aan Alzheimerdementie en niet in staat is te begrijpen waarvan hij wordt verdacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die eerder in een PPC verbleef, niet in staat is om de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen en dat zijn geheugenproblemen en cognitieve beperkingen hem belemmeren om effectief deel te nemen aan het strafproces.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie en de argumenten van de verdediging tegen elkaar afgewogen. De verdediging stelde dat de vervolging niet passend was en dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden. De rechtbank oordeelde echter dat de beslissing van het Openbaar Ministerie om te vervolgen gerechtvaardigd was, gezien het hoge recidiverisico van de verdachte en de noodzaak om de veiligheid van de maatschappij te waarborgen. De rechtbank heeft ook de eerdere uitspraken van het gerechtshof Amsterdam in aanmerking genomen, waarin werd geoordeeld dat de verdachte niet in staat was om het strafproces te volgen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten dat de vervolging van de verdachte moet worden geschorst, maar dat de voorlopige hechtenis van de verdachte voortduurt, gezien de ernstige bezwaren en de noodzaak om de veiligheid van de maatschappij te waarborgen. De rechtbank heeft de schorsing van de vervolging gelast, maar de schorsing strekt zich niet uit tot de voorlopige hechtenis.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/069036-23
Datum uitspraak: 20 juli 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1943,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de besloten terechtzittingen van 2 juni 2023 en 20 juli 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.L. Vermeulen, en van wat de raadsman van verdachte, mr. G.L. van der Meer, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig en de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten. De vraag in deze strafzaak is of het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging en/of er redenen zijn tot schorsing van de vervolging.
3.1
Inleiding en procesgeschiedenis
Verdachte werd op 8 maart 2023, na ruim drie jaar in een PPC te hebben doorgebracht, in het kader van een rechterlijke machtiging [1] overgebracht naar de zorginstelling Amsta, gelegen aan de [adres] . Dit betreft een zorginstelling voor psychogeriatrische patiënten. Verdachte zou daar diezelfde dag nog een medewerkster wederrechtelijk van haar vrijheid hebben beroofd en haar hebben bedreigd. Hij zou onverwacht en snel achter haar aan gelopen zijn naar een kantoor en haar belemmerd hebben te vertrekken. Ook uitte hij zich dreigend naar een andere medewerkster. Diezelfde dag nog weigerde Amsta verdachte verder te verplegen of te huisvesten.
Verdachte verbleef in het PPC naar aanleiding van een veroordeling van de rechtbank Amsterdam van 9 juni 2020 [2] voor poging tot doodslag en voor bedreiging. In die zaak heeft verdachte een medewerkster van de zorginstelling voor ouderen Nieuw Vredenburg ernstig verwond door haar meermalen met een keukenmes te steken, in haar rug, haar hals en haar handen en heeft hij een andere medewerkster met dat mes bedreigd door er zwaaiende bewegingen mee in haar richting te maken.
De rechtbank heeft destijds geoordeeld dat de feiten verdachte niet waren toe te rekenen, gelet op de psychose waarin hij verkeerde op het moment van het plegen van de feiten. De rechtbank heeft toen TBS met dwangverpleging opgelegd aan verdachte omdat zij dit hoog intensieve en beveiligde forensische kader noodzakelijk achtte gelet op de noodzaak om verdachte intensief en klinisch (met medicatie) te behandelen voor de ernstige en complexe stoornissen van verdachte (paranoïde-psychotische stoornis in combinatie met neurocognitieve problematiek) in samenhang met het hoge recidiverisico.
In hoger beroep heeft het gerechtshof Amsterdam zich vervolgens als eerste de vraag gesteld of verdachte procesbekwaam was en, zo niet, welke consequentie daaraan verbonden moest worden. In dat kader heeft het gerechtshof ter terechtzitting van 14 november 2022 beslist dat ouderenpsychiater D. Harari een rapport diende op te maken over de vraag of verdachte lijdende was aan een zodanige psychische stoornis, verstandelijke handicap en/of psychogeriatrische aandoening dat hij niet is staat was de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen. Het gerechtshof oordeelde, naar aanleiding van onder meer het door Harari opgemaakte rapport van 6 januari 2023, dat er bij verdachte sprake was van zodanige cognitieve beperkingen, dat hij niet in staat was om het strafproces te volgen dan wel in voldoende mate de eventuele gevolgen van dit proces te doorzien.
Uit het rapport volgt dat in de afgelopen anderhalf jaar het neurocognitieve functioneren van verdachte door Alzheimerdementie ernstig was verslechterd. Verdachte heeft ernstige geheugenproblemen, waardoor hij geen weet meer heeft van het in 2020 ten laste gelegde en waardoor zijn detentie onbegrijpelijk voor hem is.
Harari kwam tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een uiterst beperkte, kortdurende en rudimentaire mate van begrip en een waardeoordeel hierover. Zijn vermogen om de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen is sterk ingeperkt. Door zijn geheugenproblemen, gebrek aan inzicht in zijn beperkingen, onvermogen een complexe situatie te overzien en te beoordelen, afgenomen probleemoplossende vermogens en onvermogen een werkrelatie met zijn advocaat op te bouwen, kan hij zijn medische en juridische positie niet goed begrijpen en vormgeven.
Het gerechtshof Amsterdam [3] verklaarde het Openbaar Ministerie vervolgens op 30 januari 2023 niet-ontvankelijk in de vervolging, nu voortzetting van de vervolging onder deze omstandigheden een schending van artikel 6 van het EVRM opleverde. Het hof overwoog dat, hoewel aan de vereisten voor artikel 16, eerste lid, Sv is voldaan, schorsing van de vervolging niet volstaat omdat – kort gezegd – verbetering van de gezondheidssituatie is uitgesloten. Dit terwijl artikel 16, tweede lid, Sv ertoe leidt dat theoretisch de mogelijkheid tot hervatting van de vervolging blijft bestaan. Het hof heeft toen geoordeeld dat dit in strijd is met het recht op een eerlijk proces.
Vervolgens heeft het hof met gebruikmaking van het schakelartikel 2.3 Wfz een rechterlijke machtiging [4] verleend. Hierin overwoog het hof dat verdachte leed aan een stoornis die aanzienlijk risico veroorzaakte in de zin van levensgevaar voor een ander en ernstig lichamelijk letsel voor een ander, en dat er sprake was van een situatie waarin de algemene veiligheid van personen en goederen in gevaar was.
Uit informatie van het Openbaar Ministerie blijkt dat het vervolgens zeer moeilijk was een instelling bereid te vinden verdachte op te nemen, nu immers oudereninstellingen veelal onvoldoende zijn ingericht op het bedwingen van levensgevaar voor anderen.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het consult rechtspleging 22 maart 2023 opgemaakt door psychiater O. den Held.
De rechtbank ziet zich in deze strafzaak opnieuw voor de vraag gesteld of verdachte thans procesbekwaam ofwel ‘fit to stand trial’ is en, zo niet, welke consequentie daaraan moet worden verbonden: niet-ontvankelijkheid in de vervolging van het Openbaar Ministerie of schorsing van de vervolging ex artikel 16 Sv.
3.2
Standpunt van de verdediging
Strafvervolging van verdachte is niet passend en geboden is en het Openbaar Ministerie moet daarin niet-ontvankelijk worden verklaard.
De verdediging heeft ter onderbouwing van dat standpunt onder meer aangevoerd dat de beslissing van de officier van justitie om tot vervolging over te gaan vooral een praktische was, namelijk het creëren van een titel voor verblijf in het PPC om te voorkomen dat verdachte op straat zou komen te staan. Continuering van strafvervolging is in strijd met het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM), zoals het gerechtshof Amsterdam in de vorige strafzaak tegen verdachte heeft geconcludeerd. Verdachte is niet in staat effectief te participeren in de strafvervolging, aangezien hij niet beschikt over het minimaal vereiste begripsniveau. Een dergelijk begripsgebrek komt niet in aanmerking voor compensatie door adequate rechtsbijstand van een deskundig raadsman, ook niet op grond van de regeling van artikelen 509a tot en met 509d Sv, waaraan in deze zaak uitvoering is gegeven.
De verdediging heeft hierbij voorts verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 4 maart 2021 [5] , waarbij de rechtbank het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaarde omdat verdachte ‘unfit to stand trial’ werd geacht en voortzetting van de vervolging onder deze omstandigheden blijkens de jurisprudentie van het EHRM een schending van het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM zou opleveren. Ook wees de verdediging op een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 juni 2022 [6] , waarin de rechtbank tot de conclusie kwam dat het Openbaar Ministerie wel ontvankelijk was omdat de gezondheidsproblemen die maakten dat verdachte niet (langer) ‘fit to stand trial’ was, pas zijn ontstaan na de aanvang van de vervolging.
Subsidiair heeft de verdediging de rechtbank verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden om zich nader te laten informeren over de actuele omstandigheden van verdachte, alvorens over te gaan tot toepassing van artikel 16 Sv.
3.3
Standpunt van de officier van justitie
Het strafrechtelijk verleden van verdachte, het hoge recidiverisico en de dreiging die van verdachte uitgaat in samenhang met het feit dat verdachte nog maar net opgenomen was bij Amsta toen het weer mis ging, maken dat het Openbaar Ministerie wel ontvankelijk is in de vervolging. Hieruit blijkt de gerechtvaardigde afweging van het Openbaar Ministerie om te vervolgen in het belang van de bescherming van de veiligheid van de maatschappij. . Daarnaast is de huidige zaak niet van zeer omvangrijke of complexe aard zodat de compenserende maatregelen vooralsnog voldoende zijn. . Het recht op een eerlijk proces is door de toevoeging van de raadsman en het regime op grond van de artikelen 509a tot en met 509d niet geschonden zodat de toepassing van artikel 16 Sv volstaat.
Toepassing van artikelen 16 en 17 Sv maakt dat het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis
doorloopt zolang verdachte middels een rechterlijke machtiging of zorgmachtiging in een instelling verblijft. Mocht hierin verandering komen en de veiligheid van anderen of van verdachte zelf in gevaar komen, dan kan de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis worden opgeheven en kan verdachte wederom in het PPC worden gestabiliseerd. De officier van justitie heeft in dit kader op een recente uitspraak van de rechtbank Rotterdam gewezen, 16 februari 2023. [7]
3.4
Oordeel van de rechtbank
3.4.1
Is verdachte procesonbekwaam?
Op de pro forma-zitting van 2 juni 2023 oordeelde de rechtbank dat verdachte niet in staat wordt geacht zelf zijn belangen in het strafproces behoorlijk te behartigen als gevolg van een vermoeden van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis bij verdachte en zijn er maatregelen getroffen om te compenseren voor deze omstandigheid op grond van de artikelen 509a jo. 509c Sv. Zo is mr. Van der Meer als raadsman aan verdachte toegevoegd.
Thans ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte kan worden aangemerkt als procesonbekwaam. Artikel 16, eerste lid, Sv bepaalt dat indien de verdachte aan een zodanige psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap lijdt, dat hij niet in staat is de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen, de rechter de vervolging schorst, in welke stand zij zich ook bevindt. Uit de formulering van artikel 16, eerste lid, Sv volgt dat de rechter verplicht is bij constatering van de genoemde omstandigheden tot schorsing van de vervolging over te gaan.
Het rapport van psychiater Harari van 6 januari 2023 is eveneens in de huidige strafzaak gevoegd. Daarnaast bevindt zich in het dossier een brief van Parnassia van 17 juli 2023, waaruit volgt dat verdachte door Parnassa niet in staat wordt geacht om ter terechtzitting te verschijnen. Uit de brief volgt onder meer dat het verplaatsen van omgeving ernstige psychische ontregeling zal veroorzaken en dat daardoor de kans op ernstige gedragsproblemen met langdurige ontregeling zal ontstaan, waarbij de veiligheid voor hem en omstanders niet goed te waarborgen is.
De rechtbank heeft op basis van deze brief besloten dat, hoewel verdachte in principe op basis van de regeling van artikel 509a Sv e.v. verplicht is te verschijnen, toepassing wordt gegeven aan artikel 509d, tweede lid, Sv en dat de persoonlijke verschijning van verdachte ter terechtzitting noodzakelijk noch gewenst is. Verdachte is dan ook niet ter terechtzitting verschenen.
Tot slot acht de rechtbank bij de beoordeling van de vraag of verdachte procesbekwaam is van belang het proces-verbaal van bevindingen van 17 juli 2023 van een forensisch therapeutisch werker van het PPC waar verdachte eerder verbleef, dat enkele dagen voor de zitting van 20 juli 2023 aan het dossier is toegevoegd. De rechtbank vindt dat een zorgwekkend proces-verbaal. In dat proces-verbaal wordt door de forensisch therapeutisch werker (niet aangeefster) over de ten laste gelegde feiten onder meer verklaard dat verdachte op de dag van de overdracht, 8 maart 2023, in de ochtend rustig was, maar in de middag onrustig werd en boos leek. Terwijl verdachte een rondje liep over de afdeling, deed de forensisch therapeutisch werker de dagoverdracht en vertelde zij aan de hoofdverpleegkundige dat zij zich zorgen maakte over de toestand van verdachte. Kort daarna hoorde zij gegil van een vrouw, die daarna compleet over haar toeren vertelde dat de nieuwe man haar had vastgepakt. De forensisch therapeutisch werker zocht verdachte op en vroeg hem waarom hij dat gedaan had. Uit het proces-verbaal volgt dat verdachte toen zou hebben gezegd dat hij wist was hij had gedaan. De forensisch therapeutisch werker verklaarde dat verdachte op dat moment met een grimas en een foute blik in zijn ogen sprak zodat zij hem niet vertrouwde. Hij weigerde eerst zijn kamer binnen te gaan en belemmerde vervolgens ook de forensisch therapeutisch werker te vertrekken terwijl hij schreeuwde: “Jij blijft hier”. De forensisch therapeutisch werker verklaarde tot slot in het proces-verbaal van bevindingen dat zij verdachte al ongeveer drie jaar kent en nog steeds niet kan begrijpen dat zijn gedrag binnen een paar uur zo kan omslaan. Verdachte werd een hele andere man. Hij kwam oninvoelbaar en onbetrouwbaar over.
De rechtbank acht zich op grond van de voornoemde stukken voldoende voorgelicht om een oordeel te kunnen vormen over de vraag of verdachte procesbekwaam is of niet. Alle genoemde stukken zijn opgemaakt in 2023 en daarmee voldoende recent. De rechtbank verwerpt hiermee het verzoek van de verdediging om aanhouding van de behandeling van de zaak om zich nader te laten informeren over de actuele situatie van verdachte.
Op grond van de voornoemde deskundigenrapportage en de overige stukken stelt de rechtbank vast dat verdachte vanwege de ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet in staat is om de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen. Hij is ook onvoldoende in staat de zaak met zijn raadsman te bespreken, de verdedigingsstrategie (mede) te bepalen of de inhoud van de processtukken te begrijpen. Verdachte kan aldus niet effectief deelnemen aan het strafproces en is in zoverre procesonbekwaam. De rechtbank stelt voorts vast dat de belemmeringen van verdachte effectief aan de strafprocedure deel te nemen onvoldoende kunnen worden gecompenseerd. Ook stelt de rechtbank op basis van de genoemde stukken vast dat sprake is van een hoog recidiverisico.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is welke consequentie aan de constatering dat verdachte procesonbekwaam is dient te worden verbonden.
3.4.2
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging
In artikel 167, eerste lid, Sv is het zogenoemde opportuniteitsbeginsel neergelegd. De beslissing om al dan niet tot vervolging over te gaan, leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing. Alleen in uitzonderlijke gevallen is plaats voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak niet van een zodanig uitzonderlijk geval sprake is dat het voortzetten van de vervolging onverenigbaar is met de beginselen van een goede procesorde. Sterker, de rechtbank kan de beslissing van het Openbaar Ministerie om in deze zaak tot vervolging over te gaan goed volgen om de door de officier van justitie genoemde reden: het belang van de veiligheid van de maatschappij. Dit belang – in samenhang met het strafrechtelijk verleden van verdachte en het gebleken hoge recidiverisico – maakt dat de beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan niet slechts een praktische was, maar – in de ogen van de rechtbank – ook een noodzakelijke.
Dat de gezondheidsproblemen van verdachte reeds bestonden ten tijde van de ten laste gelegde feiten is in deze zaak, volgens de rechtbank, geen omstandigheid die van belang is voor de beoordeling van de vraag of het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de strafvervolging.
Het niet-ontvankelijkheidsverweer wordt verworpen. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging.
3.4.3
Schorsing van de vervolging
In de onderhavige strafzaak is duidelijk dat verdachte niet (langer) uit eigen herinnering kan verklaren en dat de bij hem gediagnostiseerde Alzheimerdementie van dien aard is dat evident is dat verdachte niet in staat is de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen.
In de literatuur wordt de vraag of het bepaalde in artikel 16, eerste lid, Sv ook van toepassing is op de verdachte die reeds ten tijde van het ten laste gelegde leed aan de aan de geestestoestand die hem in het strafproces procesonbekwaam maakt stevig bediscussieerd. Ook de jurisprudentie biedt over deze vraag geen duidelijkheid.
Feit is echter dat aan het einde van de tachtiger jaren van de vorige eeuw het wetsartikel is gewijzigd, in die zin dat de wetgever de tekst dat de verdachte ‘na het begaan van het delict’ aan de psychische stoornis was gaan lijden, heeft geschrapt. Artikel 16 Sv heeft nu daarmee, volgens de rechtbank, een breder toepassingsbereik.
Ook is het geen uitgemaakte zaak dat om toepassing te kunnen geven aan artikel 16 Sv uitzicht moet bestaan op herstel (zie bijvoorbeeld: ECLI:NL:GHDHA:2019:2468). De beslissing tot schorsing van de vervolging is immers een einduitspraak in de zin van artikel 138 Sv. Indien de verdachte niet herstelt van zijn gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens of wanneer behandeling niet binnen redelijke termijn mogelijk is, kan de rechter op een later moment de strafzaak – op verzoek van de verdediging – op grond van artikel 29f Sv beëindigen, zo volgt uit de literatuur. [8]
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat op grond van artikel 16, eerste lid, Sv de vervolging wordt geschorst.
Voorlopige hechtenis
Op grond van artikel 17, tweede lid, Sv kan de rechtbank gelasten dat de schorsing van de vervolging zich niet zal uitstrekken tot hetgeen de voorlopige hechtenis betreft.
Gelet op het dossier en wat hierover is aangevoerd door de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat de ernstige bezwaren en gronden voor het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis nog steeds bestaan. De rechtbank acht het in het belang van de verdachte, maar ook in het belang van de maatschappij, dat de voorlopige hechtenis van de verdachte wordt gecontinueerd. De officier van justitie heeft toegelicht dat, mocht verdachte op enig moment door omstandigheden niet meer of tijdelijk niet terecht kunnen in een instelling, de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis kan worden opgeheven en verdachte in het PPC kan worden gestabiliseerd. Gelet op het hoge recidiverisico op geweldsdelicten, acht de rechtbank het van belang dat het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis voortduurt.
De rechtbank zal daarom op grond van artikel 17, tweede lid, Sv gelasten dat de schorsing van de vervolging zich niet uitstrekt tot hetgeen de voorlopige hechtenis betreft.
De rechtbank is van oordeel dat van een situatie in de zin van artikel 67a, derde lid, Sv op dit moment nog geen sprake is.

4.Beslissing

De rechtbank:
  • schorst de vervolging vanverdachte
    [verdachte];
  • gelast dat de schorsing van de vervolging zich
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. C.M. Degenaar en I. Timmermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Struijkenkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 juli 2023.
Bijlage I
Tenlastelegging
Aan verdachte,
[verdachte], is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 8 maart 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door
- de deur van het kantoor dicht te doen en/of
- ( vervolgens) tegen de schouders van die [slachtoffer] te duwen en/of
- ( vervolgens) de polsen van die [slachtoffer] (stevig) vast te pakken en/of
- ( vervolgens) voor de deur van het kantoor te staan en/of de armen wijd gespreid te houden en/of de deur van het kantoor te blokkeren;
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 maart 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een ander, te weten [slachtoffer] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander en/of derden, te weten [slachtoffer] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten het moeten verblijven in een kantoor(ruimte), door
- de deur van het kantoor dicht te doen en/of
- ( vervolgens) tegen de schouders van die [slachtoffer] te duwen en/of
- ( vervolgens) de polsen van die [slachtoffer] (stevig) vast te pakken en/of
- ( vervolgens) voor de deur van het kantoor te staan en/of de armen wijd gespreid te
houden en/of de deur van het kantoor te blokkeren;
Feit 2:
hij op of omstreeks 8 maart 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met zware mishandeling en/of met feitelijke aanranding en/of met verkrachting en/of met gijzeling, door
- de deur van het kantoor dicht te doen en/of
- ( vervolgens) tegen de schouders van die [slachtoffer] te duwen en/of
- ( vervolgens) de polsen van die [slachtoffer] (stevig) vast te pakken en/of
- ( vervolgens) voor de deur van het kantoor te staan en/of de armen wijd gespreid te houden en/of de deur van het kantoor te blokkeren.

Voetnoten

8.Zie o.a. E.M. Gremmen, De kwetsbare psychisch gestoorde verdachte in het strafproces. Regelgeving, praktijk en Europese standaarden, 2017.